Publius Ovidius Naso
 
 
TigillumRepubliekCultureel domeinPublius Ovidius Naso 

ovid.jpg

http://dante.udallas.edu/hutchison/images/Sources/ovid.jpg
http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/e/ec/Ovidiu03.jpg/200px-Ovidiu03.jpg

Publius Ovidius Naso werd geboren in Sulmo (nu Sulmona) in de buurt van Rome.

Hij werd opgeleid tot jurist. Tijdens zijn studies bleek al dat hij zeer mondig was. Hij werd dan ook een bedrijvig redenaar. Hij had echter een zeer creatieve en poëtische geest.

Nadat hij zijn vaders eigendom erfde, ging Ovidius naar Athene om er verder onderricht te worden.
Later reisde hij naar Azië en Sicilië met zijn vriend Aemilius Macer, een Romeins dichter. Toen hij 30 was, was Ovidius al driemaal getrouwd en tweemaal gescheiden. Hij had daarnaast ook een intieme relatie met de vrouw die hij in zijn poëzie als Corinna uitvoerig bewierookte.
In zijn vrije tijd stond hij gekend als een uitbundig levensgenieter.

In 8 n. Chr. werd Ovidius verbannen naar Tomis, in de Romeinse provincie Dacia. Volgens Ovidius was een van de redenen voor zijn verbanning de publicatie van Ars Amatoria, een gedicht over de kunst van de liefde. Meer waarschijnlijk diende het gedicht, dat al bijna tien jaar in omloop was, slechts als een excuus om hem te verdrijven. Een tweede reden, kan zijn kennis geweest zijn van een schandaal met in de hoofdrol Julia, de dochter van de keizer.

Ovidius verloor nooit zijn staatsburgerschap en gaf ook nooit de hoop op terug te keren naar Rome. Deze hoop sprak hij meerdere malen uit in zijn poëzie die hij schreef aan zijn vrienden tijdens zijn ballingschap op Tomis, maar zijn verzoeken om terug te keren bleken niet succesvol. Ovidius stierf uiteindelijk op Tomis maar wel als een burger met veel aanzien.

De poëzie van Ovidius valt onder te verdelen in drie periodes: de werken uit zijn jeugd, uit zijn middelbare leeftijd en uit zijn jaren in ballingschap op Tomis.

In de eerste periode schreef Ovidius zijn Ars Amatoria. Dat waren erotische gedichten, gewijd aan Corinna. Andere werken van hem zijn Medicamina Faciei Femineae en Remedia Amoris, werken waarin hij gevoelens van ontgoocheling beschrijft als reactie op zijn eigen Ars Amatoria. Van Medea, een tragedie die zeer geprezen werd door de critici uit zijn tijd, is niets bewaard gebleven. Zijn interesse in de mythologie wordt weerspiegeld in zijn Heroïdes, of Epistulae Heroidum, 21 fictieve liefdesbrieven, meestal van mythologische heldinnen aan hun geliefden.

In zijn tweede periode schreef Ovidius in 15 boeken de metamorfosen. Het is terecht beroemd als een handboek van de Griekse mythologie. Het is geschreven in een geestige en poëtische taal. Het andere werk uit deze periode is de Fasti, een poëtische kalender met een beschrijving van de verschillende Romeinse festivals en de legendes. Van de 12 boeken, 1 voor elke maand van het jaar, zijn alleen de eerste 6 bewaard gebleven.

De werken die Ovidius schreef tijdens zijn ballingschap, zijn doordrongen van melancholie en wanhoop. Zij omvatten de Tristia, vijf boeken over zijn ongelukkig bestaan op Tomis en zijn talloze aanvragen om uit ballingschap te mogen terugkeren. Verder schreef hij ‘De Epistulae ex Ponto’, poëtische brieven met hetzelfde thema als de ‘Tristia’.