Historische Aktes uit 1198


Oorkondes van 1198 betreffende
de belening van
Godfried van Schoten
met de heerlijkheid Breda
door Hertog Hendrik.



De eerste oorkonde (transcriptie):


Qualiter Godefridus de Scoten castellum de Breda cum omni allodio, quod tenuit infra locum, qui Haghe dicitur, in manu domini. Henrici ducis ac domine ducisse resignavit.

In nomine sancte et individue Trinitatis.
Ego, Godefridus de Scoten, omnibus impertpetuum.
Notum esse volumus, tam posteris quam presentibus, quod ego, G(odefridus) de Scoten, castellum de Breda cum omni allodio, quod tenui et teneo infra locum, qui Haga dicitur, libere in manu domini ducis Henrici, domine ducisse M(achtildis) et eorum heredis resignavi. Ipsi vero, quia mei predecessores a suis predecessoribus sic tenuerant, idem allodium totaliter in feodum michi contulerunt; et preterea homines advocaciarum suarum ibidem iacencium immo quidquid ibi possidebant, feodis hominum suorum ministerialibus lott. judiciis, que arena vocantur, exceptis. Insuper vero liberum et absolutum prestiti hominium et ipsi certum contra quemlibet michi promeserunt auxilium ubi de iure meo confisus ad diem prefixum vel ad iudicem vocatus venire non recusarem. Uxori mee, si decederum sine herede, in bonis meis eisdem usumfructum recognoverunt.
Ut autem hec rata et in posterum teneantur inconvulsa nostrorum appositione sigillorum munivimus ac confirmare curavimus.
Huic facto interfuerunt testes: Galterus Bertout, Henricus de Cuch, Gerardus de Grimberg, Arnoldus, frater eius, Arnoldus de Diest, Willelmus de Byrbays, Henricus de Haso, Arnoldus de Winsemala, Alardus Rapa, Gosuinus de Hyscha et huius cartule confectores: Gerardus, Reynerus.



De tweede oorkonde (transcriptie):


Qualifer Godifridus de Scotha recognovit, allodium de Breda esse Henrici ducis Lotharingie, quod habuit infra indaginem, quod Vulgenhaghen dicitur et ab eodem recepit in feodum possidendum.

(H)enricus, Dei gratia dux Lotharingie, notum esse volumus tam futuris quam presentibus, quod Godefridus de Scotha allodium de Breda nostrum esse recognovit et omne allodium, quod habet infra indaginem, quod Vulgenhaghen dicitur, in manus nostras resignavit et a nobis in feodo recepit; preterea venne usque Strine et conductum de Breda. Et insuper quidquid iuris in terra predicta habere debemus, exceptis ministerialibus nostris et feodo ministerialium et hominum nostrorum, ei et heredibus suis in feodo concessimus.
Si vero predictus Godefridus de Scotha absque prole decesserit et uxor sua superstes fuerit, usumfructum in omnibus bonis suis quamdiu vixerit de nostra concessione obtinebit.
Quod si aliquis iniuriam vel gravamen prefato Godefrido vel heredibus suis in predictis bonis inferre voluerit, consilio et auxilio semper ei assistemus.
Ut autem hec rata et inconvulsa permaneant, presentem paginam inpressione sigilli nostri communiri fecimus.
Testes huius facti: Henricus de Kuyc, Arnoldus de Wesemale, Walterus Alph., Alardus Rapa, Walterus Bach, Willelmus de Eekerne.


Bij deze overeenkomsten kreeg Godfried van Schoten Breda weer in leen van Hertog Hendrik I. Oorspronkelijk beschouwde Godfried van Schoten Breda als zijn eigendom (allodium), maar door de bedreiging vanuit het Noorden door Graaf Dirk VII van Holland, sloot hij een overeenkomst met Hertog Hendrik I van Brabant, waarbij Hertog Hendrik bevestigd werd als eigenaar van het gebied Breda, maar waarbij Godfried van Schoten het als leen weer terug krijgt.
Bovendien wordt zijn leen uitgebreid met de woeste gronden rondom Breda. Gronden die ontgonnen waren en waaruit de Hertog inkomsten ontving (in leen gegeven stukken), werden buiten deze overeenkomst gehouden. Die gronden bleven gewoon direct eigendom van de Hertog van Brabant en vielen niet onder het leen van Godfried van Schoten.
Door deze overeenkomsten vindt er in feite een scheiding plaats van het grondgebied in Baarle. De bewoonde (en cijnsbetalende) delen bleven onder de Hertog van Brabant. De woeste gronden daaromheen vielen onder het leen Breda van Godfried van Schoten. Uitgezonderd natuurlijk de delen die vielen onder de Abdij van Thorn en de Abdij van Tongerlo. De delen vallen juridisch gezien grofweg dus uiteen in een deel onder de Hertog en een deel onder Breda.

Als later het gebied hier ter plaatse, dat onder Breda valt, meer en meer bevolkt raakt, maken de inwoners van Baarle een onderscheid tussen Baarle onder Breda en Baarle onder de Hertog. Daarnaast is er Baarle-Loveren dat voor een groot deel onder de Abdij van Thorn valt.
Later als Engelbert van Nassau heer van Breda wordt in 1404, gaan de inwoners van 'Baarle onder Breda' zich ook naar de heer vernoemen en dan wordt gesproken van 'Baarle onder Nassau'.
Zie verder onder 1404 De Heren van Nassau



Over Ons | Site Map | |

Latest update: 8.4.2006