U
kan klikken op de onderwerpen bovenaan of links van elke bladzijde, Wil je inschrijven op de (wekelijkse) nieuwsbrief, dan volstaat een mailtje. |
|
meer informatie (o.a. de Verdragen van Genève) Met de verhalen over de 'behandeling' van gevangenen in Irak zijn ook de Verdragen van Genève en de rol van het Rode Kruis daarin regelmatig vernoemd. Hieronder komen achtergrondteksten van het Rode Kruis over haar rol. De tekst komen vooral uit een nieuwsbrief die het Rode Kruis over het Internationaal Humanitair Recht naar alle geïnteresseerden stuurt. Een mailtje naar humanitair.recht@rodekruis.be met opgave van je mail- en postadres volstaat. 11 april 2007 Rampzalige humanitaire situatie in Irak De bescherming van de burgerbevolking in Irak moet een prioriteit zijn. Het Internationale Rode Kruiscomité (ICRC) roept dringend op tot een beter respect voor het internationaal humanitair recht. Het doet een beroep op al wie militaire of politieke invloed uitoefent op het terrein om nu te handelen en ervoor te zorgen dat het leven van gewone Irakezen gespaard blijft en beschermd wordt. Dit is een verplichting onder het internationaal humanitair recht, zowel voor staten als voor niet-staat actoren. Met deze oproep slaat het ICRC alarm over de steeds erger wordende humanitaire crisis in Irak. Dit staat te lezen in het rapport ‘Civilians without protection. The ever-worsening humanitarian crisis in Iraq’. Dit rapport wordt vandaag in Genève voorgesteld. Het betreurt de dagelijkse gewelddaden zoals schietpartijen, bomaanslagen, ontvoeringen, moord en militaire operaties gericht tegen de burgerbevolking. Dit alles in strijd met het internationaal humanitair recht en andere relevante juridische standaarden. Het rapport focust vooral op de problemen van kwetsbare groepen zoals de honderdduizenden die hun woonplaats ontvlucht zijn en een onderkomen zoeken bij familieleden. Het documenteert eveneens de alarmerende staat van de Irakese gezondheidsinstellingen en andere vitale diensten zoals watervoorziening en –zuivering en elektriciteitsbevoorrading. In nauwe samenwerking met de Irakese Rode Halve Maan poogt het ICRC tegemoet te komen aan de hoogste nood. Toch volstaat humanitaire hulp alleen niet om de immense noden van de Irakezen in de huidige rampzalige veiligheidssituatie te lenigen 24 december 2006 Begin de jaren 1990 werd de wereld opgeschrikt. Het medisch personeel van het Rode Kruis en andere humanitaire organisaties luidden de alarmbel. Het toenemend aantal slachtoffers van antipersoonsmijnen nam de proportie aan van een heuse epidemie. Duizenden mannen, vrouwen en kinderen werden zonder onderscheid en soms jaren na het beëindigen van een conflict geconfronteerd met de gruwelijke slagkracht van deze wapens: ernstige verwondingen, maandenlange revalidatie en vaak een levenslange handicap. Het antwoord op de vernietigende impact van antipersoonsmijnen was krachtig. Een grootschalige actie van het Rode Kruis, maar ook van de Internationale Campagne voor een Ban op Landmijnen, de Verenigde Naties en talrijke staten leidde in 1997 tot de aanvaarding van het Ottawaverdrag. Een Verdrag dat het gebruik, de handel en de productie van antipersoonsmijnen voorgoed de wereld zou uithelpen. Een verdrag dat ook oog had voor de slachtoffers. Nooit eerder kwamen staten overeen een wapen dat op zo’n grote schaal over de hele wereld werd gebruikt, te bannen. Het Ottawaverdrag steunt op de basisbeginselen van het internationaal humanitair recht die het gebruik van sommige wapens verbieden omwille van het menselijke leed dat zij veroorzaken. Sinds antipersoonsmijnen in 1997 werden verboden, zijn indrukwekkende vorderingen gemaakt. Het ‘einde van het landmijnentijdperk’ is een reële mogelijkheid geworden. In veel getroffen landen heeft het verdrag merkbare resultaten opgeleverd. In verdragsstaten die hun verplichtingen nakomen, is het jaarlijkse aantal nieuwe mijnenslachtoffers met twee derde of meer gedaald. De verdragsstaten investeerden meer dan een miljard euro in ontmijning, vernietiging van voorraden en bijstand aan slachtoffers. Vandaag hebben zij meer dan 40 miljoen opgeslagen antipersoonsmijnen vernietigd, binnen de termijnen die door het verdrag werden vooropgesteld. Vier landen, Costa Rica, Djibouti, Honduras en Suriname, zijn reeds mijnenvrij verklaard. In alle andere staten zijn ontmijningsactiviteiten opgestart. Daardoor komt land vrij voor landbouw, commerciële activiteiten en speelterreinen, en kunnen gemeenschappen heropgebouwd worden. Door de ruime toetreding tot het Ottawaverdrag is het niet-gebruik van antipersoonsmijnen als internationale norm erkend. Zelfs militaire grootmachten die geen partij zijn bij het verdrag worden erdoor beïnvloed. De wereldhandel in antipersoonsmijnen is tijdens de voorbije 7 jaar nagenoeg stilgevallen. En toch is het Ottawaverdrag maar een gedeeltelijk succesverhaal. Zolang antipersoonsmijnen jaarlijks nog duizenden mensen verminken of doden is het te vroeg om victorie te kraaien en van een overwinning op die ‘onzichtbare moordenaars’ te spreken. Zolang er geen oplossing is voor die andere explosieve oorlogsresten, zoals antivoertuigmijnen, onontplofte submunitie van clusterbommen, en andere munitie waarvan het ontstekingsmechanisme faalde bij gebruik, zullen er slachtoffers blijven vallen. Vandaag zijn tientallen staten, waaronder enkele massaproducenten en -bezitters van antipersoonsmijnen, nog steeds niet tot het verdrag toegetreden. Naar schatting 200 miljoen antipersoonsmijnen blijven voorradig, voornamelijk in staten die geen partij zijn bij het verdrag. De deadline van tien jaar voor volledige ontmijning nadert met rasse schreden voor de staten die partij zijn sinds 1999 . Om dat doel te bereiken, zullen de getroffen staten hun ontmijningsinspanningen moeten verhogen, met steun van de andere verdragsstaten. Vele slachtoffers van mijnen moeten nog steeds de nodige verzorging en revalidatie ontberen, omdat zij leven in landen waar de gezondheidsvoorzieningen beneden peil of door oorlog volledig weggevallen zijn. Zolang zij leven, zal in hun behoeften moeten worden voorzien. De beschikbare financiële middelen en het aantal deskundigen is ontoereikend voor het invullen van de actuele noden. Naast antipersoonsmijnen vormen ook explosieve oorlogsresten een dodelijke erfenis in (voormalige) conflictgebieden. Ze blijven een dodelijke bedreiging voor de burgerbevolking, humanitaire hulpverleners en vredestroepen lang nadat het laatste schot gevallen is en bemoeilijken de hervatting van het normale leven en de snelle wederopbouw. In 2003 werd gepoogd hierop een antwoord te bieden door afspraken te maken over hun ruiming en maatregelen te nemen ter bescherming van de bevolking tegen hun gevaren. Dit verdrag, Protocol V bij het Conventioneel Wapenverdrag, trad in november dit jaar in werking na ratificatie door 20 staten. Toch biedt ook dit verdrag maar een halve oplossing. Protocol V bevat immers geen specifieke bepalingen die verhinderen dat munitie tot explosieve oorlogsresten uitgroeien. Een poging om hierover in november van dit jaar een akkoord te bereiken, door onder andere het gebruik van clustermunitie aan banden te leggen, mislukte jammerlijk. Toch is dit geen signaal om de strijd op te geven, veeleer om de inspanningen
te hervatten. Zoals destijds in de strijd tegen antipersoonsmijnen hebben een
aantal staten, waaronder België, zich geëngageerd te blijven ijveren voor een
beperking op het gebruik van clustermunitie. Zij kunnen de steun van ngo’s en
het grote publiek daarbij zeker gebruiken en dit niet enkel om verdere
juridische beschermingsregels uit te werken, maar ook om de afgesproken
verdragen uit te voeren en op te volgen. Vooral de steun aan slachtoffers vraagt
een levenslang engagement van alle betrokken partners. 12 oktober 2006 Atoomwapens en mensenrechten De atoomproef door Noord-Korea is de aanleiding om te schetsen hoe de mensenrechten in de overeenkomsten over mensenrechten (niet) aan bod komen. Kernwapens zijn massavernietigingswapens die, net als biologische en chemische wapens, in een korte tijdspanne en in een groot gebied zeer veel slachtoffers kunnen maken. Bij inzet ervan kan moeilijk een onderscheid gemaakt worden tussen strijders en burgers, en bestaat er bovendien een groot risico op onnodig lijden. Toch is het gebruik van kernwapens niet expliciet verboden door het internationaal humanitair recht. In tegenstelling tot chemische of biologische wapens, heeft de internationale gemeenschap daarover immers nooit een akkoord kunnen bereiken. In de aanloop naar de Aanvullende Protocollen bij de Conventies van Genève werden besprekingen over kernwapens bewust van de agenda geweerd. Uiteindelijk duurde het tot na het einde van de Koude Oorlog vooraleer een internationale instantie zich over de kwestie uitsprak. Op vraag van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties boog het Internationaal Gerechtshof zich in 1996 over de wettigheid van het gebruik van kernwapens. Het advies dat het Hof gaf, is omstreden. In zijn advies bepaalde het Internationaal Gerechtshof dat de basisbeginselen van het internationaal humanitair recht ook van toepassing zijn op kernwapens. Deze beginselen omvatten het principe van onderscheid, proportionaliteit en het verbod op onnodig lijden. Op basis van de vermelde principes oordeelden de rechters dat het gebruik van kernwapens in het algemeen strijdig moet worden geacht met de regels van het internationaal humanitair recht. Die vaststelling leidde evenwel niet tot de conclusie dat de inzet van kernwapens altijd verboden is. In zijn advies verklaarde het Gerechtshof zich immers niet in staat een definitief oordeel te geven omtrent de wettigheid van het gebruik van kernwapens in uitzonderlijke omstandigheden. Het Internationale Rode Kruiscomité (ICRC) stelt dat het gebruik van kernwapens moeilijk verzoenbaar is met de principes van het internationaal humanitair recht. Het verwijst daarbij niet alleen naar de vernietigende kracht van dergelijke wapens, maar ook naar de nefaste gevolgen van een nucleaire explosie. De radioactieve deeltjes die bij dergelijke explosies vrijkomen, maken het onmogelijk de effecten van een aanval in tijd en ruimte te beperken en bemoeilijken hulpverlening aan slachtoffers. Ze brengen ernstige en langdurige schade toe aan het natuurlijk milieu en bedreigen op die manier ook toekomstige generaties. Het Rode Kruis roept staten bijgevolg op om nooit kernwapens te gebruiken en de proliferatie ervan te beperken. 29 november 2005 Vandaag raakte bekend dat het Rode Kruis er aan denkt ook een rode ruit als logo te erkennen. Dat zou worden gebruikt in conflictgebieden waar om religieuze redenen het kruis of de halve maan voor moeilijkheden kan zorgen, bij voorbeeld in het Israelisch-Palestijns conflict. Info (Engels)
17 mei 2005: De rechten van de burgers in Irak Het Internationale Rodekruiscomité (ICRC)
uit zijn grote bezorgdheid over de recente escalatie van geweld in Irak. Bij
verschillende aanvallen kwamen veel burgers om het leven of werden bij de
gewelddaden betrokken . Honderden burgers, waaronder vrouwen, kinderen en
bejaarden, zijn door de gevechten verplicht om hun huizen te ontvluchten en hun
toevlucht in omliggende gebieden te nemen.
Het ICRC roept de strijdende partijen
op om alle mogelijke voorzorgsmaatregelen te nemen om burgers te ontzien en te
verzekeren dat de principes van onderscheid en proportionaliteit worden
gerespecteerd in alle militaire operaties.
8 maart 2005: Vrouwen en oorlog ... De jongste dagen kwamen verkrachtingen in Congo en Darfour in het nieuws, als wapen om de bevolking te onderdrukken. Naar aanleiding van de Dag van de Vrouw, verspreidde het RK de bepalingen uit de Geneve-verdragen over de bescherming van vrouwen in oorlogssituaties.
De bepalingen voor de bescherming van
vrouwen, die bij een gewapend conflict als burger of strijder
zijn gevangen genomen, zijn vastgelegd in de vier Verdragen van Genève
van 1949 en hun twee Aanvullende Protocollen van 1977. Naast de algemene
beschermingsregels voor personen die van hun vrijheid zijn beroofd,
zijn er speciale regels voor vrouwen,
gezien hun specifieke situatie. 22 november 2004: Internationale Comité van het Rode Kruis roept op tot meer menselijkheid in Irak De recente gebeurtenissen in Falluha en het doden van gijzelaars zet het Internationale Comité van het Rode Kruis aan om alle strijdende partijen op te roepen de regels te respecteren.
"Voor de partijen bij dit conflict is de naleving van het internationaal humanitair recht een verplichting, geen optie. Er geldt een absoluut verbod op het doden van personen die niet of niet meer actief deelnemen aan de vijandelijkheden. Het is ook verboden om hen te martelen of te onderwerpen aan elke vorm van onmenselijke, vernederende of onterende behandeling. Verder hebben de partijen bij het conflict de verplichting de nodige medische verzorging voor de gewonden - vriend of vijand - op het slagveld te voorzien of hen toe te laten overgebracht te worden naar een andere plaats voor verzorging. De strijdende partijen moeten al het mogelijke doen om burgers die lijden onder de gevechten, toegang te verlenen tot basisvoorzieningen, zoals water, voedsel en gezondheidszorg. Het nemen van gijzelaars, Irakezen of buitenlanders, is verboden in alle omstandigheden. Wanneer deze regels of elke andere toepasbare regel van het internationaal humanitair recht worden geschonden, moeten de verantwoordelijke personen hiervoor verantwoordelijk worden gesteld."
25 augustus 2004: wat met religieuze plaatsen in het Internationaal Humanitair Recht ?
Zowel in internationale als interne
gewapende conflicten is het verboden vijandelijke handelingen te verrichten
tegen plaatsen van erediensten die deel uitmaken van
het culturele of geestelijke erfgoed van volkeren. Plaatsen van eredienst worden
reeds sinds de eerste humanitair-rechtelijke verdragen
specifiek beschermd. 29 juni 2004: Einde van de bezetting, niet van toepasbaarheid humanitair recht
Twee dagen eerder dan aangekondigd, heeft de door de Verenigde Staten geleide coalitie in Irak, de macht overgedragen aan een Iraakse interim-regering. Deze machtsoverdracht kondigt het officiële einde aan van een periode van bezetting. Het einde van de bezetting betekent echter niet het einde van de toepasbaarheid van het internationaal humanitair recht. Ervaring toont dat gewapende conflicten of een periode van bezetting zelden een einde nemen van het ene moment op het andere. Een overgangsperiode kan jaren aanslepen.
Het feit dat handtekeningen zijn geplaatst onder een politieke overeenkomst, betekent helaas niet dat alle humanitaire problemen zijn opgelost. Daarom blijven de regels van het internationaal humanitair recht van toepassing, ook al om te vermijden dat personen die door dat recht worden beschermd, in een juridisch vacuüm terecht komen. Het einde van de bezetting ontslaat de conflictpartijen dus niet van hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de personen die zij in hun macht hebben.
Artikel 6 van het Vierde Verdrag van Genève ter bescherming van burgers in oorlogstijd stelt in het algemeen dat de toepassing van dit verdrag ophoudt bij de algemene beëindiging van de militaire operaties. In bezet gebied houdt de toepassing één jaar na de algemene beëindiging van de militaire operaties op. Bovendien blijft de bezettende mogendheid, wanneer het regeringsbevoegdheden in het betrokken gebied blijft uitoefenen, tot het effectieve einde van de bezetting gebonden door de verschillende bepalingen in verband met bezetting.
Het internationaal humanitair recht en het recht van de bezetting vertrekken steeds vanuit een de facto situatie op het terrein. Het zijn niet de officiële verklaringen van de oorlogvoerende partijen of de bezettende mogendheid die ervoor zorgen dat het internationaal humanitair recht in werking treedt of een einde neemt, maar wel de concrete omstandigheden op het terrein.
20 mei 2004:Het ICRC bezoekt oorlogsgevangenen in Irak: een achtergrond
Het internationaal humanitair recht kent het Internationale Rodekruiscomité (ICRC) het mandaat toe om krijgsgevangenen (artikel 126, derde Verdrag van Genève) en gevangen genomen burgers (artikel 143, vierde Verdrag van Genève) te bezoeken tijdens internationaal gewapende conflicten. Het doel van deze bezoeken is om : - verdwijningen en buitengerechtelijke executies van gevangenen te voorkomen en indien nodig, te stoppen; - martelingen en andere onmenselijke behandelingen te verhinderen en indien nodig, te stoppen; - de levensomstandigheden in de gevangenis te verbeteren; - de contacten tussen gevangenen en hun families te herstellen.
Vooraleer het ICRC overgaat tot bezoeken, moeten volgende voorwaarden zijn vervuld: - mogelijkheid om alle gevangenen te registreren; - toegang tot alle faciliteiten die worden gebruikt door of bedoeld zijn voor de gevangenen; - mogelijkheid tot een privé-gesprek met alle gevangenen zodat zij vrij kunnen praten over de problemen in verband met hun behandeling of omstandigheden van detentie; - de mogelijkheid voor de gevangenen om korte berichten naar hun familie te versturen; - de mogelijkheid om de bezoeken te herhalen, zo vaak het ICRC dit noodzakelijk acht.
Op basis van de informatie en inzichten die het ICRC verwerft tijdens deze bezoeken, stelt het rapporten op. Deze rapporten zijn strikt vertrouwelijk en worden enkel doorgegeven aan de verantwoordelijke autoriteiten. Strikte confidentialiteit is noodzakelijk in het belang van de bescherming van de betreffende gevangenen en om te verzekeren dat het ICRC ook in toekomstige conflicten de toegang wordt verzekerd tot gevangenen over de ganse wereld. Bovendien houdt het vrijgeven van informatie over schendingen van internationaal humanitair recht niet automatisch positieve veranderingen in voor de gevangenen. In het merendeel van de gevallen zijn veranderingen het gevolg van vertrouwelijke onderhandeling met de gevangen houdende mogendheden.
In 2003 bezocht het ICRC 469.648 gevangenen in 1.923 plaatsen van detentie in 80 verschillende landen. In Irak deed het ICRC, in de periode tussen 31 maart 2003 en 24 november 2003, 29 bezoeken in 14 plaatsen van detentie. Het rapport over deze bezoeken werd in februari 2004 overhandigd aan de 'coalitietroepen'. Onlangs zijn uittreksels van dit rapport gepubliceerd in de Wall Street Journal, uiteraard zonder toestemming van het ICRC. Het ICRC heeft de coalitietroepen herhaaldelijk zijn bezorgdheid bekend gemaakt in verband met zijn bevinden tijdens de bezoeken. Het ICRC drong er op verschillende momenten op aan de situatie recht te zetten en herinnerde de conflictpartijen, zowel mondeling als schriftelijk, aan hun verplichtingen onder het internationaal humanitair recht. Dit recht verplicht staten om het recht op leven, fysieke integriteit en menselijke waardigheid van het individu te vrijwaren. Bijkomend voorzien de Verdragen van Genève van 1949 dat krijgsgevangenen en burgerlijke gevangenen op elk moment menselijk moeten worden behandeld Ze moeten ook steeds worden publiek. Zij hebben onder alle omstandigheden recht op eerbiediging van hun persoon en van hun eer.
Zoals bij alle bladzijden op deze site zijn reacties welkom. |
Er zijn nog copies van nkb informatief Jaarboek 2006 beschikbaar !!!
De activiteitenkalenders:
NIEUW
Meer
themanieuws
Al eens naar
adressen uit
buurgemeenten of van interessante, leerrijke En tips van de lezers.
Om eens te vergelijken ...
Deze site steunt het Roemeense dorpje Vîrtop, maar heeft ook oog voor andere acties voor ergens in de wereld.
Advertenties van bedrijven en organisatoren van manifestaties
dragen bij in de kosten van deze site en steunen of het 'Fonds voor
kinderen van bij ons' of het Roemeense dorpje Vîrtop. Lees er
hier meer
over.
|
Deze pagina is het laatst gewijzigd
(of door ons geopend) op
07/04/07.
|