cover van Babel
cover van Vijftien Wilde Zomers cover van Bevroren Kamers cover van Rode Sneeuw cover van Midzomernachtzee cover van Het Nachtland cover van Vederland
Wedstrijd

Hartelijk bedankt voor de talrijke inzendingen.

De kwaliteit lag hoog, erwerd geëxperimenteerd met stijl en opbouw, het aantal taalfouten was verwaarloosbaar, de emoties zinderden van de pagina en dus was het moeilijk kiezen.

Eervolle vermeldingen zijn er voor Lana Herbaut, Isis Peltens, Sofie De Rechter, Nikita Geenens, Frauke Knockaert en Leonie De Groot, maar er kan er maar een winnen en dat werd uiteindelijk Davey Polfliet met zijn verhaal 'Voor altijd'.

Origineel van taal, met veel inlevinsgvermogen en een vette knipoog naar Vijftien Wilde Zomers was dit de terechte winnaar. Proficiat.

Aan al wie de moeite deed om in te zenden en op zijn of haar tekst heeft zitten zwoegen, hartelijk bedankt.

‘Voor altijd’

   ‘Mijn eerste kus?’
    ‘Jouw eerste kus op de mond!’, verbetert Yenthe me.
   Ze kijkt me streng aan. Leugens zou ze niet slikken. Ik staar naar het oogwit van de zon, alsof ik het me haast niet herinner- tussen tientallen kussen die ene eerste zoek. Ik snuif de Scheldelucht op, adem diep uit.
    ‘Waarheid, durven of doen… Zesde leerjaar… Afscheidsfeestje…’ Ik geef haar beetjes informatie.
   Ik zwijg. Geen sarcastische opmerkingen? Ze wrijft een losgekomen lok haar achter haar oren, kijkt verloren naar haar witte ballerina’s.
   ‘Vertel’
    ‘Het feestje – we noemden het een fuif – werd georganiseerd door een vriend van me, Jonas. Terwijl wij de partytent opruimden zaten onze klasgenoten buiten in een cirkel op het gras te spelen. We hoorden wel wat, maar waren zelf aan het beslissen welke film we later die avond zouden spelen. Ik hoorde Sandro en Matthias naar de tent lopen: “Davey! Het is jouw beurt!” Ik zei dat ik niet meedeed. “Ruth wel!”, lachten ze. Ik protesteerde maar werd uit de tent de cirkel ingetrokken. Het duurde niet lang of ik lag op de grond, al heb ik de tent wel enkele meters meegesleurd. Ik was wel trots, zeven jongens moesten me in bedwang houden, waaronder mijn beste vriend. De verrader! Ik gaf me niet snel gewonnen. En plots dacht ik aan het spel en vroeg: “Durven of doen?” Ik wou toch weten wat Ruth zover dreef. “Durven” was het antwoord.’ Ik lach scherp. ‘Mijn hoofd werd rechtop gehouden, Ruth knielde voor me. Ideaal was het niet: bezwete lichamen die me neerdrukten en een hand die mijn ogen afdekte. “Op de mond!”, lachte Merve. “Kussen! Kussen! Kussen!”, riepen de jongens. Ik hield mijn lippen stijf op elkaar.’
    ‘Romantisch!’, spot Yenthe.
   ‘Ik spuugde tenminste niet in haar gezicht.’
    ‘Davey, je meent het!’ Ze kan niet meer stoppen met glimlachen. ‘En toen?’
    ‘Tja, ik moest ondergaan.’
    Ze snuift verwijtend.
    ‘Ik kon niks meer zien. Mijn klas joelde zo hard dat ik ook niet op mijn oren kon vertrouwen en ik rook niks dan zweet en nat gras. Ik kon alleen nog voelen. Haar haar tegen mijn wangen, haar warme adem, haar opvallend koele lippen…’
   Ik stop abrupt. Waarom zeg ik dit allemaal? Ik ken Yenthe nog maar pas!

   De laatste artieste werkt haar bisnummers af. Het straattheater kraamt op. De cafés, brasseries en eethuisjes, die goede zaken doen tijdens het dorpsfeest, stromen leeg. De massa beweegt zich naar de kaai om zeker te zijn van een goed plaatsje. Net naast het hamburgerkraam probeer ik, met een braadworst in de ene hand, een blikje frisdrank in de andere te openen. Ik bevind me te midden van een mensenstroom en krijg haar in de gaten. Een andere tactiek: ik knel de braadworst tussen mijn buik en arm. Ze beweegt zich behoedzaam, gereserveerd als een hinde, zich bewust van gevaar. De braadworst kantelt en ik plaats hem onder mijn kin. Deze acrobaat vergeet alles om zich heen. Er is nog slechts de hinde met een strak wit hemdje en het gesloten blikje dat steeds meer op de achtergrond verdwijnt. Ik zie het prooidier nu scherp. Het kastanjebruine haar met grote krullen, de vochtige ogen, haar verweesde angstige blik. Het lipje van het blikje klikt. Alleen zij, alleen de hinde. Ze staat nu recht voor me, kan me elke moment voorbijgaan, voor eeuwig uit mijn leven verdwijnen, even betekenisloos als ze erin kwam. Ze kijkt naar me. Nee, ze kijkt dwars door me heen. Haar ogen stralen nog meer angst uit, ze deinst achteruit. Ik krijg een duw tegen mijn rug, val naar voren, de inhoud van mijn blikje nog verder. De acrobaat neemt het over en herstelt mijn evenwicht. De hinde vloekt. Cola vloeit langs haar sleutelbeenderen haar hemd in en veroorzaakt grote vlekken. Ík veroorzaak grote vlekken. Ooit al eens gevloekt en de hemel bedankt tegelijk?
    Ik verontschuldig me zoveel in één adem mogelijk is, en wil aan een tweede beginnen wanneer ze me onderbreekt. ‘Jouw schuld niet. Die kerels daar.’ Haar stem klinkt fel voor een schuwe hinde.
   Ik volg haar wijsvinger en zie hoe twee twintigers door hun vriendinnen uit elkaar worden getrokken. Ik haal een nette opgevouwen zakdoek boven. Ze staart me hoopvol aan. Haar woede jegens de ‘kerels’ wordt genegenheid naar mij toe. Met een alleszeggend gebaar neemt ze de zakdoek aan en droogt haar hals en sleutelbeenderen. Ze is iets kleiner dan ik. Schattig, laten we zeggen.
   ‘Alles in orde? Je leek wat overstuur.’ Ik kan mezelf vermoorden! Waarom niet meteen: ‘Hey, ik stalk je al een tijdje. Zin om een wat rustiger plaatsje te zoeken? Zonder pottenkijkers?’ Hoe moet ik wel niet overkomen?
    De hinde is echter oprecht blij met wat interesse. ‘Ik ben mijn vriendinnen kwijtgespeeld – zij mij eigenlijk – en ben nogal op m’n tenen getrapt. Sorry.’ Ze legt haar hoofd in haar nek, haar Bambi-ogen schatten me in. ‘En jij?’
    Een doffe knal en een luide explosie. De eerste knal van het vuurwerk.
    ‘Mijn vrienden wachten op de brug. Zin om…’
    Bambi-ogen.
    ‘Zin om mee te komen?’
    We murwen ons een baan naar de brug. ‘Davey’, en ik geef haar een hand.
    ‘Yenthe’ ze schudt hem en laat niet meer los.
    Op de brug aangekomen zijn er geen vrienden van me te zien. Ik haal mijn schouders op en wijs naar een lege plek waar we tegen de berm kunnen zitten.

   Onderweg naar huis, in de badkamer en mijn slaapkamer vraag ik me af of dit iets te betekenen had. In de storm van mijn gedachten denk ik dat ik niet meer dan een maatje was, een gelegenheidsmaatje waar ze verder niks meer van moet. Diezelfde avond, piekerend in bed, krijg ik het onschuldige bericht: ’Vond het leuk me jou! Slaap zacht xx.’ Ja, vrienden, ik was wel zo verstandig deze meid mijn nummer te geven! Dat ze wel nieuwsgierig was naar dit maatje bleek uit de honderden sms’en waarmee we de dagen erna de gsm-masten overbelastten. Het initiatief om af te spreken kwam dan ook van beiden. Op een idyllische dag waar het begon: op een goudgeel beschenen bankje op de Scheldebrug. In een wit-blauw truitje staat ze tegen haar bagagerek te leunen wanneer ik aangefietst kom met een brede glimlach die ze meteen beantwoordt. Ze springt op en wrijft haar ene been verlegen achter haar andere. Ik omhels haar ranke lichaam. Zij kust me op mijn mondhoek.

   Uit protest zit ik een bank dichter bij Bornem. Alsof ik afstand genomen heb. Dat het leuk was, mijn nieuwe speeltje, maar dat ik er nu genoeg van heb. Laten we niet liegen, nu ik het toch vertel, wil ik het goed doen. Je hebt in deze situatie drie verhalen: het mijne, het hare en dan de waarheid. En ik wil echt proberen de waarheid neer te schrijven. Eén keer om dan afscheid te nemen. Al mijn herinneringen aan haar zitten verzameld in een doos van een paar knellende schoenen naast me. Ik dacht voorbije herfst dat ik veranderde, dat ik wijzer werd. Tot ze me dumpte, het uitmaakte, genoeg had van haar maatje en dolgelukkig terug opgejaagd wild leek te zijn. Ik dacht dat een hart dat brak een fabel was maar die ene moment voelde ik het scheuren. Net daarvoor zweefde het in mijn lichaam. Verwarmd, gesterkt, gevoed door onze liefde. En dan, plots, woog het een ton, stortte het neer tegen de bodem van mijn maag, onverteerbaar. Ik werd… Ik word er misselijk van. Steeds kokhalzen in een poging het eruit te krijgen.
    De brug rouwt mee. Ze rilt door de wind. Het water kolkt monsterlijk, verlangend ons allemaal het diepe in te sleuren. Ik kom het monster voeden met mijn doos vol lekkers. Ik tast en vind een verweerde foto. Wij twee warm gekleed op het strand. Haar sjaal wapperend in de wind. Onze armen om elkaar. Een paartje. Haar arm verdwijnt aan de rand – ze houdt het fototoestel vast. Ik voel dezelfde wind die nu snijdt, niet meer speelt als toen. Alles is nog zo dichtbij. Ik zie ons nog lachend opspringen, naar het water lopen, de golven uitdagen. Yenthe in mijn armen opgetild om haar tegen het koude water te beschermen dat mijn schoenen in loopt. Alles was zo perfect. Ik scheur de foto, leg de stukken op elkaar en scheur opnieuw en opnieuw en opnieuw. De stukjes dwarrelen als vlokjes het water in en worden verzwolgen. Een laatste stukje blijft aan mijn vingers kleven, als een koppig blaadje in de herfst. Ik dacht dat wij zo waren. Ik dacht dat dit blaadje de winter zou doorstaan. Maar het was gewoon het laatste blaadje dat uiteindelijk aan een zwak zuchtje wind genoeg had om te vallen. Even nietig als de anderen. Ik grijp opnieuw in de doos en haal er een bundel uit. Ik heb Yenthes mails uitgeprint voor dit symbolische moment. Ik leg ze aan mijn voeten en de wind doet de rest. Al haar mooie woorden naar de dieperik. Ze eindigden steevast met ‘voor altijd’. Ik moet ze niet onder haar neus gaan houden. Ze zou me gewoon uitlachen. De Yenthe van vroeger, waar ik verliefd op ben, is verdwenen. Als ze er nog ergens in zit, is ze goed verstopt. Ik zoek het beertje en zet het op mijn knie. Ik was ziek, een flauwe verkoudheid, niet zieker dan het weer die dag. Voor haar was het voldoende om naar me toe te snellen en bezorgd aan mijn bed te komen zitten. Het glas water aan mijn lippen te zetten, mijn kussen op te kloppen en me vooral dood te knuffelen. En toen haalde ze het beertje boven.
    ‘Ik kan toch niet met lege handen op ziekenbezoek gaan,’ zei ze. Ze zette het beertje op mijn buik. Het hield een hartje vast met daarop ’voor altijd’. ‘Speciaal laten maken’, grapte ze.
    Ik richtte me op om haar te kussen. Ze duwde me terug tegen mijn kussen, leunde over me en fluisterde iets in mijn oor. Kussend baanden haar lippen zich een weg naar mijn mond waar ze elkaar ontmoetten. Ze eindigde schrijlings op me.
    ‘Voor altijd?’, vroeg ik met mijn handen op haar rug.
‘Het is je geraden!’ Mijn hinde legde zich naast me. Haar woorden, haar bewegingen, alles was fel.
    Ik hield haar liefdevol in mijn armen. ‘En wat als je me ooit beu bent?’
    ‘Dan moet je me helpen, want dan ben ik mezelf niet meer’, fluisterde ze met haar mond tegen die van mij.
    Toen zei ik wat me enkele weken daarvoor nog holle woorden leken. ‘Ik. Hou. Van. Jou.’ En ik meende het meer dan ze ooit kon beseffen.

Ik stop het beertje in mijn jaszak, neem de doos en houd hem boven het water. Wat moet ik ermee doen? Ik stop ze onder mijn arm en kuier naar huis. Deze dromer maakt een omweg en stopt aan Vrijheidsstraat nummer vierentwintig, zet de doos voor de deur, belt aan en loopt neuriënd weg.

coda