Bevroren kamers
Het decor:
Een jongeman staat op een brug in het park. In zijn handen heeft hij een brief en een roos. Hij wacht. Hij wacht op de ontknoping van een verhaal dat begon met een broer en een zus die in hun eentje in een slagerij wonen. Hun vader is gevlucht en hun moeder heeft koelere oorden opgezocht. Maar de broer is niet van plan om zich door deze details te laten ontmoedigen en besluit zijn zus een verjaardagsfeest te geven om nooit meer te vergeten.
De spelers:
Jonas (15): de held. Sarah (8): zijn zusje die met glinsterende diadeem te midden van de gouden vissen zit. Heleen (16): die niet weet wat liefde is. Schrödinger (3): een kat die misschien wel en misschien niet dood is, wat hem niet belet om een nieuwe wending aan dit verhaal te geven. Jonas' vader (42): die belaagd wordt door de droeve ogen van koeien en kalveren en 's nachts luistert naar het kraken van de aarde. Jonas' moeder (40): een ijskoningin. Mevr. Ernestine (72): buurvrouw die te nieuwsgierig blijkt voor haar eigen goed. Twee vreemden die elkaar ontmoeten op een avond in het park. De ene is de jongeman met de brief en de roos. De andere vreemde, beste lezer, ben jij.
Het was stil in huis. Hij zocht het nummer van de politie en van de dokter. Hij bleef een tijdje zitten naast de telefoon. Af en toe reed een auto door de straat. Een paar meisje liepen lachend voorbij het raam. De klok sloeg één keer.
Hij legde de radio op en droeg de ontbijtspullen naar de keuken. Hij veegde de vloer van de woonkamer en ging zitten. Het werd twee uur. Hij luisterde naar het nieuws. Er gebeurden rampen in de wereld. Sportlui wonnen. Het warme lenteweer bleef aanhouden.
Hij liep naar boven. Ze lag er nog net als ’s ochtends. Hij nam de brief in mijn handen. Er stond geen naam op de enveloppe.
Hij raakte haar hand aan. Die was koud in de warme kamer.
Hij gooide een laken over haar heen en tilde haar op. Hij kreeg haar nauwelijks van het bed. Ze gleed uit zijn armen en viel op de houten vloer. Het laken schoof weg en ze keek verbaasd naar het plafond. Hij probeerde tevergeefs haar ogen te sluiten.
Hij schudde de sloop van een kussen en trok die over haar hoofd. Hij sleurde haar bij de voeten over de vloer uit de kamer en door de gang. Het laken slingerde als een lange witte sjaal achter haar aan.
Op de overloop draaide hij haar om en liet haar met de voeten eerst de trap af glijden. Hij hield zijn handen onder haar nek en voorzichtig, trede na trede, daalden ze af. Halverwege bleef ze met een van haar voeten tussen de spijlen van de trap haken. Hij duwde en ze gleed uit zijn handen, ratelde met veel lawaai van de trappen en gleed door de gang. Ze kwam tot stilstand tegen een potplant die wankelde, viel en haar bedolf met aarde en vrouwentongen. Jonas vloekte.
Hij sleurde haar door de gang tot in de keuken, opende de keukendeur en liep naar buiten. Op de oprit bleef hij staan. Er was niemand op straat. Het was zondagmiddag.
Hij keerde terug en wikkelde haar beter in het laken, kleefde met tape de kussensloop over haar hoofd.
Hij trok haar over de drempel van de keuken. Haar hoofd botste op het beton van de oprit. Een arm gleed van onder het laken.
‘Jonas.’
Hij bevroor. Vooraan op de oprit stond buurvrouw Ernestine, met een keffende Yorkshire aan de leiband. Ze zwaaide. Hij had zijn handen vol met de benen van zijn moeder.
‘Een prachtige dag, vind je niet?’ riep ze.
‘Schitterend,’ riep hij terug.
‘Eerst kregen we zo’n zachte mei en nu zo’n stralende juni. We hebben geluk.’
‘Geluk,’ zei hij en dwong zijn ogen weg van de naakte arm van zijn moeder, weg van de witte lijnen die haar ringen op het beton hadden getrokken en grote pijlen werden die in één richting wezen.
‘De dag is te mooi om binnen te zitten. We moesten er uit. Is het niet, Cesar?’
De hond sprong op toen hij zijn naam hoorde.
‘We moesten gaan wandelen. Er was geen houden aan.’ Ze lachte naar de hond, keek dan naar hem en de lach gleed weg.
‘Jonas.’
Hij slikte.
‘Je ziet zo bleek. Je zit te veel achter die computer, dat is het. Net als je moeder. Die is de laatste tijd ook zo wit.’
Hij knikte.
‘Jullie moeten meer buitenkomen. Samen eens gaan wandelen. Gewoon het huis uit, moeder en zoon.’
‘Dat is een goed idee,’ zei hij.
‘Ja, ja, geef een oude vrouw maar gelijk zodat ze je met rust laat. Vooruit. We zijn weg. Doe haar de groeten. Kom Cesar.’
Hij wachtte tot hij haar hielen zag verdwijnen voor hij het laken verder trok.
Het was koel in de garage. Het duurde even voor zijn ogen aan de duisternis wenden. De auto van zijn moeder stond verloren in de grote garage nu de koelwagen er niet meer was.
Hij wiste het zweet van zijn voorhoofd, ademde diep in en trok haar verder, dieper het duister in, langs de garage en de opslagplaats tot in de grote koeler.
Hij knipte het licht aan. De blauwe neonlampen stotterden in actie. Met de witte tegels aan de muren leek de koeler op een badkamer, maar dan een met ijzeren haken.
Hij tilde zijn moeder moeizaam op, leunde haar tegen een muur en trok het laken over haar schouders. Hij liep naar buiten en trok de grote schakelaar naar beneden. De motor sloeg aan. De koeler begon na maanden weer te werken.