Vederland
Voor Arnoud begint een van de vreemdste vakanties uit zijn leven, wanneer hij naar Deemstervelde trekt voor de begrafenis van zijn grootmoeder. Zijn vader besluit om er de zomer door te brengen. Maar een saai dorp vol oudjes is niet bepaald Arnouds idee van een ideale vakantiebestemming!
Gelukkig heeft hij al snel zijn handen vol met de pittige Rebecca en uilenman Titus. Hun nachtelijke tochten zijn een goed afleidingsmanoeuvre voor alle vragen in Arnouds hoofd. Of niet? Want wat is de mysterieuze erfenis die zijn grootmoeder hem nalaat? Waarom zwijgt het dorp in alle talen over de oorlog? En wie woont in het vervallen landhuis? Als Arnoud in het verleden graaft, ontdekt hij niet alleen de puzzelstukken van een onverwacht verhaal, maar ook een beetje van zichzelf. Niet makkelijk met een hoofd vol dromen en een buik vol kriebels.
Bekroond met een Boekenwelp. Vertaald in het Duits en in het Noors. Verscheen ook als audioboek in het Duits.
We naderden Deemstervelde. Je zag het al van ver liggen: een paar huizen rond een kerk. Met de auto was je er zo voorbij. Maar mijn vader parkeerde op het dorpsplein en even later stond ik naast hem in het kerkportaal en schudde handen met onbekenden. En wat voor handen. Knoestige handen, verrimpelde handen, stompe handen met ontbrekende vinger, halve klauwen. Elk moment kon iemand me een ijzeren haak in de hand duwen.Het hele dorp leek boven de zeventig.
Mijn grootmoeder was oud, dus het was niet zo vreemd dat haar kennissen ook tegen de tachtig liepen. Maar dat had ik op dat moment nog niet begrepen, en terwijl ik het veertigste skelet braaf toelachte, kreeg ik het sterke vermoeden dat Deemstervelde een openluchttehuis was. En ze staarden me allemaal aan.
Was het mijn verbeelding? Het was toch al een onwerkelijke dag, in mijn ongemakkelijke zwarte pak, beleefd knikkend naar die stoet van vervallen gezichten, die hun lege mond of hun vals gebit bloot lachten. Ze begroetten mijn vader, mompelden hun deelneming, strompelden naar mij en vielen toen stil. En ze staarden. Pas dan gaven ze me een hand. Hadden ze hier in jaren geen kind meer gezien? Was dit een dorp van oude mensen, geriatrische vampieren die leefden van kinderbloed, en was ik, hun domme prooi, zomaar handenschuddend in hun midden opgedoken, onwetend wat mij boven het hoofd hing? Stond mijn rits open?