Midzomernachtzee
Ik heb mijn lot in eigen handen genomen. Ik sta op eigen benen, (weliswaar met gestolen geld in mijn zakken, ik ben niet helemaal gek). De oude Charlotte is in België achtergebleven en deze nieuwe Charlotte is klaar voor het avontuur. Ze wil nog iets meemaken voor het te laat is... Charlotte is onderweg. Ze lift van stad tot stad. Met maar één doel: ze moet en zal haar vriend Maarten vinden aan een Italiaans strand. Ze ontmoet een reeks vreemde reisgenoten: de flamboyante Alison, de knappe Ier Graeme en zijn zieke broertje Euan, een auto vol nonnen... Allen leren ze haar iets over verwachtingen en verlangens. Charlotte vlucht. Ver weg van haar overbeschermende ouders en weg van de realiteit die haar doodziek maakt. Charlotte trekt naar de zomerse, zuiderse kust, maar het verleden, zo blijkt, kan je niet achter je laten. Een knappe roadmovie die je aangrijpt, je verrast en je steeds verder laat zoeken.
Genomineerd voor de Jonge Jury Nederland
"Kijk," zeg ik, om zijn aandacht van al die kanker af te leiden. "lijkt die wolk niet op een draak, met die open muil en een puntige staart op het einde?" Het is doorzichtig maar het werkt. Hij gaat erop in.
"Het is meer een platgereden rat," zegt hij.
"Wat een romantische verbeelding. En die wolk daar? Wat is dat dan?"
"Is dit een of andere psychologische test?"
"Misschien," zeg ik.
"Dan zie ik niets meer," zegt hij. "Verdampt water, dat is alles."
"Wel, ik zie reuzenwatten," zeg ik, "en witte walvissen met nog de helft van een schip in hun muil, en de vleugels van engelen, met hier en daar wat van hun haar."
"En waar zijn de engelen zelf?"
"Naar beneden gedonderd. Te veel rijstpap."
"Sluit je ogen," zegt hij.
"Wat?"
"Doe het nu maar."
"Ik sluit mijn ogen en wacht.
"Wat voel je?"
Mijn hart dat iets te snel te keer gaat.
"Niets,"zeg ik.
"Voel je de grond niet in je rug?"
Ik trek voorzichtig één oog open. Hij ligt op zijn zij in het gras, zijn hoofd gesteund door zijn hand.
"Ogen dicht. Anders werkt het niet. Voel je de aarde?"
Ik voel de zon op mijn oogleden.
"Denk aan de aarde als aan een enorme bol. Luister. Als je goed luistert, dan hoor je het hart van de aarde. Hoor je het kloppen?"
"Wat..."
"Shh. Zwijgen en luisteren."
Ik luister.
"Ik hoor de krekels. Een vogel. Spelende kinderen."
"Luister met je lichaam. Voel je het bonken van je hart niet?"
Luister met je lichaam. Denkt hij dat ik oren op mijn rug heb?
"Voel je het? Je ligt op de rug van een enorm monster."
Ik voel nu toch iets.
"Die bol, dat monster, draait meet een enorme snelheid rond de zon. Meer dan honderdduizend kilometer per uur. Dat is dertig kilometer per seconde. Zo snel gaan we. Dat verzin ik niet. Dat is een feit. En samen met de zon schieten we door het heelal, sneller dan de snelste auto. Voel je het?"
Ja, ik voel het, gek genoeg. Die aarde, die daarnet nog zo stevig was, glijdt weg en ik glijd mee, ik wervel door de ruimte, zo snel, het lijkt wel of ik val. Ik word duizelig, en richt me op. En net op dat moment bukt hij zich. Ik voel zijn lippen. Wat is dit? O, mijn god, heb ik hem gekust? Of kuste hij mij? Het duurt maar even. Een jongetje komt aanrennen, merkt ons niet op, struikelt over ons en valt.
"Mon cerf-volant!" huilt hij.
We volgen zijn vinger. Een blauwrood geblokte vlieger is aan zijn greep ontsnapt en zeilt over de weide. De klos waaraan het touw hangt, sleept zich over het gras. Graeme trekt me recht en we rennen er allebei achteraan. Te laat. De klos gaat de lucht in en we kunnen alleen maar kijken hoe de losgebroken vlieger in de wolken verdwijnt.