Hoe Jan Vanmuysen, een bokkenrijder te Wellen, zijn tranendal verliet.
Wat volgt komt uit het boek van Lambert Hendrikx, bokkenrijders voor de dwaze rechters van Munsterbilzen. De auteur heeft zich hier 7 jaar aan gewijd en het is de moeite waard. Tot nu toe het volledigste werk over de bokkenrijders.
Handtekening van Jan Vanmuysen
Een collega op het werk vertelde me dat n van zijn voorvaderen Jan Vanmuysen, een hoofdman van de bokkenrijders te Wellen was. Daarom gaat dit artikel over hem.
Op dinsdag 14 juni 1774 werd Jan Vanmuysen, 36 jaar oud, ter dood veroordeeld: in de Bonderkuil te Wellen werd hij onthoofd, zijn lijk op een rad gelegd en zijn hoofd op een paal tentoon gesteld tot voorbeeld voor anderen. Voor ons een ondenkbaar tafereel. Straffer nog, de schoolkinderen kregen verlof om dit schouwspel bij te wonen. Samen met hem werden Tilman Vandermeer en Arnold Voortmans, ook bokkenrijders aan een paal gewurgd en verbrand. Jan Vanmuysen was de zoon van Ludovic Vanmuysen en Maria Robijns. Hij was getrouwd met Anna Knaepen uit Hoepertingen. Het gezin woonde in Wellen op de Meersch omtrent het Gemeijn Brouck en telde zes kinderen.
De Bonderkuil te Wellen
In de periode van 16 juni 1774 tot 30 mei 1786 werden niet minder dan 34 personen ge xecuteerd na bekentenissen te hebben verkregen onder onmenselijke foltering.
Hoe is het zover kunnen komen? Dan gaan we even terug vanaf 1735. In onze streken tot 1794 waren er plunderende en uitgehongerde soldaten die zedenbederf meebrachten en ook meer criminaliteit. Als de velden niet vernield werden voor vreemde troepen dan kregen de boeren andere tegenslagen te verduren; mislukte graanoogsten, overstromingen, runderpest etc.. In de periode van 1740 tot 1750 leefden de mensen hier in extreme armoede en ze werden door noodzaak een beetje boef en wreekten zich op kerk en gezag. De pastoors waren meestal met zichzelf bezig in plaats van hun kudde op het rechte pad te houden. Een andere factor die de criminaliteit in de hand werkte, was de versnippering in kleine rechtsgebieden. Het volstond voor een verdachte om naar een ander rechtsgebiedje te verhuizen om aan de drossaard te ontsnappen. Pas vanaf 1773 kunnen we spreken bij ons van bokkenrijders. Door het groeiend aantal leden, werd er gewerkt aan een stevige organisatie van de bende.
Het begon met kruimeldiefstallen van veldvruchten, schoven gerst, koren en stro. Aan de Kukelberg te Wellen werden 26 mutsaards ontvreemd van een houtmijt eigendom van Lambert Tons. 15 mutsaards hout werden gestolen uit het Herterenbos te Abswellen. Daar werden ook een aantal jonge eiken gekapt. Offerblokken in kerken en kapellen waren ook het doelwit van de bokkenrijders. De Sint-Joriskapel van Alken en de Sint-Annakapel in het Hertenveld te Wellen kregen te maken met offerblokdiefstallen. Bij Peter Ramakers van Abswellen werden onder de vroegmis vier pond boter, acht oude kazen, drie pond spek, een hemd en een slaaplaken gestolen.
Op zaterdag 1 januari 1774 waren klompenmaker Jan Vanmuysen en zijn zoon Lodewijk in Hasselt houtas gaan verkopen. Onderweg kwamen ze Tilman Swennen tegen die ook houtas had verkocht. Zij spraken over hun ellendig bestaan en Tilman verklapte na wat aandringen dat hij samen met Arnold en Geurt Voortmans van Tervoort, Tilman Vandermeer van Russelt en Jan Lycops van Abswellen, een verbond gesloten had, om met behulp van brandbrieven welstellende boeren en heren af te persen. Hij verklapte ook dat de vergaderingen van de kompanen doorgingen in herberg de Pluym, deze lag eenzaam langs de weg te Abswellen.
Jan Vanmuysen liet aan Tilman Swennen niet blijken dat hij ook bezig was met het schrijven van brandbrieven. Maar na zijn thuiskomst van Hasselt begon hij zijn eerste brandbrief te herlezen, die hij wilde deponeren bij boer Jan Wouters te Ulbeek. Wouters was voor zijn tijd een grote boer. Zijn veestapel bestond uit vier paarden, vijf koeien, vier vaarzen, drie zeugen en een zestigtal schapen.
Vanmuysen handelde niet alleen, hij kreeg hulp van zijn halfbroer Joseph Vindelatour uit Grootloon die gediend had in het Hollands leger. Rond kerstmis 1773 kwam Vindelatour bij Vanmuysen op bezoek toen deze zijn eerste brandbrief aan het schrijven was. In die brief werd verwezen naar de brand bij Corfs en hij durfde zelfs de bokkenrijders en de duivel te vernoemen, dit om zijn woorden kracht bij te zetten. Wouters moest veertig patakons of ongeveer 100 gulden deponeren langs de weg van Wellen naar de kluis. Daar moest het geld gelegd worden, gewikkeld in een zakdoek, in een kuil waarlangs een stok met twee kerfjes stak. Zo niet zou zijn hoeve in brand gestoken worden. Hij kreeg slechts tijd tot drie uur in de namiddag om het geld op de aangewezen plek te leggen. Deze brandbrief werd op zondag 2 januari 1774 door Vanmuysen onder de vroegmis bij Wouters gelegd voor hij naar het kapucijnenklooster van Sint-Truiden ging. In Sint-Truiden had hij met Vindelatour afgesproken bij herbergier Koopman en samen gingen ze in de namiddag terug naar Ulbeek. Maar boer Wouters ging ondertussen te rade bij de pastoor en die adviseerde hem om het geld niet te deponeren.
Die zondagnamiddag sneeuwde het hard en bij de kapel van Oetersloven gekomen, ging Vanmuysen, samen met zijn halfbroer Vindelatour, de kapel binnen om er te schuilen voor een hevige sneeuwbui. Dadelijk daarna kwamen ook Wouters en zijn knecht de kapel binnen. Wouters vond de aanwezigheid van Vanmuysen en de onbekende Vindelatour verdacht en vroeg wat ze in de kapel kwamen doen. Vanmuysen antwoordde dat ze kwamen schuilen voor de sneeuw. Ondertussen vertrok de ongeduldige Vindelatour richting waar het geld moest gedeponeerd worden, achternagezeten door de knecht van Wouters. Vindelatour rook onraad en maakte zich uit de voeten. Door dit voorval kwamen de tongen los in Ulbeek en omgeving en Jan Vanmuysen werd als verdachte genoemd bij deze brandbriefaffaire.
Kapel van Oetersloven
Gezien deze eerste brandbrief geen succes werd en Vanmuysen via de geruchtenmolen vernomen had dat boer Wouters te rade was geweest bij de pastoor, schreef hij prompt een tweede brandbrief en liet hierin duidelijk blijken dat hij op de hoogte was dat Wouters raad was gaan vragen bij de pastoor. Het geld moest op dezelfde plaats gelegd worden, maar er werd dit keer bij vermeld dat de duiten een beetje toegedekt moesten worden gezien de brandbrieflegger niet dadelijk ter plaatse kon zijn om het op te halen. Deze brief werd bij het krieken van de dag voor de poort van boer Wouters gelegd. In de holle weg had Vanmuysen een stok met twee kerfjes gestoken, langs de kuil waar het geld gelegd moest worden. Weer ging Wouters niet in op de brandbrief. Uit voorzorg liet hij zijn doening dag en nacht bewaken. Enkele dagen later kwam Vindelatour bij Vanmuysen vragen of het geld in de voorzien kuil gelegd was en wilde hij zijn deel ervan opstrijken
Jan Vanmuysen nam buiten het maken van klompen en het leggen van brandbrieven, allerhande werk aan. Zo ook als bewaker van verdachten die bij de kapitein van de burgerwacht gevangen werden gehouden. Rond 10 januari 1774 werd een man van Brustem te Wellen gearresteerd en gevangen gezet bij kapitein Arnold Vansteen. Vanmuysen werd als bewaker aangesteld. Tijdens n van deze dagen kwam notaris Billen bij Vansteen binnen met de tweede brandbrief die gelegd werd bij Jan Wouters. Notaris Billen las deze hardop voor in een aangrenzende kamer. De aanwezigen vonden het zonderling dat Vanmuysen niet mee kwam luisteren en verklaarden zelfs dat hij van kleur veranderde.
Lambert-Willem Hollanders, drossaard van de vrijheerlijkheid Wellen startte een onderzoek na toelating van de leenmannen van Munsterbilzen te hebben bekomen (voor boetstraffelijke zaken moest men broep doen op de leenzaal van het stift van Munsterbilzen en de abdis stelde de drossaard aan). Met de brandbrieven vergeleek hij de acten die Vanmuysen geschreven had toen hij werkte voor notaris Billen en schepen de Bellefroid. Het geschrift vertoonde gelijkenissen met de brandbrieven die gelegd werden bij boer Wouters. Vervolgens begon de drossaard inlichtingen in te winnen over Vanmuysen. Hij werkte nauwelijks en leefde toch royaal. De man kon lezen en schrijven. De drossaard kreeg toelating om Vanmuysen te arresteren, maar deze sloeg op de vlucht.
Op 31 maart 1774 werd hij te Stevoort aangehouden door de zoon van drossaard Hollanders en opgesloten bij kapitein Vansteen van de burgerwacht. Na zijn aanhouding kon hij nog moeilijk op zijn benen staan omwille van de hardhandige aanpak bij zijn arrestatie. Hij bewaarde bij zijn gevangenneming op de vlucht geslagen te zijn omdat de zoon van boer Wouters aan zijn zwager gevraagd had of hij kon schrijven. Hij verklaarde verder: door compassie van sijn kint, welk door sijn geschrei en kermen sijn hert vermorsde en denkend dat sijn vrou en kinder niet wetend waar sij broot zouden halen wanneer hij moest gevangen zitten, hij zich op de vlucht begaf.
Vanmuysen loste niets over de andere brandstichters en gaf ook geen uitleg waarom Tilman Vandermeer, Jan Lycops en Tilman Swennen plots na zijn aanhouding op de vlucht sloegen. De drossaard liet hem op dinsdag 5 april 1774 naar Munsterbilzen overbrengen omdat hij vernomen had dat de medeplichtigen plannen hadden om hem te bevrijden. Na de eerste ondervraging (2 uur onder lichte tortuur) was de drossaard niet tevreden en liet hem ondervragen 4 uur onder kleine tortuur. Bij het zien van de foltertuigen en na aanmaning van de schepenen ging hij tot bekentenissen over en noemde de andere brandbriefleggers.
Op dinsdag 14 juni 1774 om negen uur s morgens werd dan het vonnis uitgesproken.
Het hoge aantal vervolgingen en terechtstellingen is misschien te verklaren door het feit dat de vergoeding voor de drossaard gebeurde in de vorm van een premiestelsel. Hoe meer verdachten hij kon laten vervolgen, hoe hoger zijn inkomsten. Het rechtsyteem werd gefinancierd door de opbrengsten van de aangeslagen goederen van de veroordeelden. Als er niet genoeg was, moest de gemeente bijspringen. En de gemeente Wellen heeft gesprongen (alles rond die processen heeft Wellen serieus gevoeld in de portemonee).
De abdis en de leenzaal van het Stift te Munsterbilzen zijn een schandvlek voor de mensheid. Het onrecht wat de bokkenrijders is aangedaan kan niet meer recht gezet worden. De gruwel van Munsterbilzen en Wellen kwam ter ore van de prins-bisschop van Luik en die greep zeer snel in. Het stift kwam onder de voogdij van de prins-bisschop en elke vervolging werd door hem opgevolgd.
In Louvrex vindt men enkele verwijzingen naar de eigenzinnigheid van de abdissen van het stift van Munsterbilzen die zich titels wilden toe igenen waarop ze geen recht hadden zoals prinses en daarmee de souvereiniteit over al haar gebieden bekomen. Zoals in onderstaande documenten te lezen was dit al bezig sinds 1709, het eerste verzoek werd weg gewuifd door de prins-bisschop. In 1750 heeft ze zich direct gewend tot de Duitse keizer en die titel bekomen van hem. Wel heeft ze dit met grove leugens bekomen en dit is aangevochten door de prins-bisschop te Wenen.
Zie op de volgende bladzijden enkele fragmenten uit Louvrex. Wat de uitkomst is geweest in deze toch wel belangrijke rechtszaak weet ik niet. Zonder een duidelijk vonnis vanuit Wenen kan de abdis dit aangegrepen hebben om er een testcase van te maken tot hoever ze kon gaan in de uitoefening van haar macht.
|