Tegen de stroom in werd hij meegezogen in de wervelput.
Op zijn adem trappend. Vanuit de witomsluierde leegte.
Leegte die dicht aan verlichting grenst. Ermee samensmelt.
Onzegbaar ogenblik, vanuit de herinnering tot leven gebracht.
Achterwaarts gaf hij zich over. Aan de zuigkracht, de groengele
Trechter, de nooit geziene monding van een goddelijke rivier.
Totdat hij, zo te zien onsterfelijk en onwetend, lachend omviel,
Terwijl zijn adem stokte, zijn lijf meedogenloos werd ingesnoerd.
Zo verdwenen zijn aaneengeregen leden, zijn laatste schreeuw.
In de machtige vertakkingen, dwars doorheen het laagste water.
Zo bleef ik alleen en verweesd achter. Zijn val indachtig.
Zijn prachtige stem weerklinkt nog steeds in mijn gedachten
Antoon Van den Braembussche