Eerst aan de rand van de bergrivier, in diepste bespiegeling
Zag hij hoe gedachteloos zijn lichaam wordt. Hoe langzaam,
Langzaam woorden en beelden, uiteenstuivend als geluiden,
Als bergmist verdwenen in zijn door stilte doorkliefde ziel.
Zo werd hij bevrijd, vervuld van alleen maar leegte. Onvergetelijk.
Zo onzegbaar dat elke afstand met alles om hem heen ophield.
En steeds opnieuw zag hij naar de wolken, de berg, de wind.
Enkel nog met de ogen kijkend, de ogen van de rivier.
Zo werd hij tot golfslag van het klare water. Eindeloze golfslag.
Waarin steeds opnieuw alles sterft en opnieuw geboren wordt.
Waarin alles wegdrijft met de wolken, de verwondering voorbij,
Eindeloos als het stromend water. Anders en toch eindeloos gelijk.
Antoon Van den Braembussche