Het landschap neemt langzaam bezit. Van mijn ogen
Mijn ziedende organen, diep uit de verte vandaan.
De gestalten sterven al staande in blauw en eigen kou
Vooruit gestuwd door alle bloed van eigen bodem.
Er is niets te zien: er is geen dauw in het woud,
Enkel de bloedkoralen van vergeten goden.
Enkel herinnering tot de tanden toe verbleekt. Enkel
de stilte van het Oer-Ene overstemt de gewelddaad mens.
Het is alsof de sluier van Maya is gescheurd
En wij ineenkrimpen, ineenscheuren tot flarden oranje.
Flarden oranje die de aardegloed zoenen, de lava
aan gene zijde, uiterst kwetsbaar, tot bloedens toe.
Antoon Van den Braembussche