gisteren dag 69 dinsdag 19 juni 2001 morgen
Vertrek te Santa Francesca - Veroli (Frosinone - Latium) Aankomst te San Cesareo (Rome - Latium) Overnachting: parochielokaal (vloer)
Maximumsnelheid: 50,5 km/u Gemiddelde snelheid: 14,5 km/u Dagafstand: 83,30 km Duur etappe: 5:45u Totale afstand: 4390,3 km

Met de trein

De allereerste etappe van mijn bedevaart naar Santiago in 1996 liep langs een vroegere spoorweg: de lijnen tussen de stadjes Tienen, Diest en Sint-Truiden werden tientallen jaren terug opgedoekt en vervangen door busdiensten. Jarenlang bleven de beddingen er ongebruikt bijliggen, ook nadat de rails waren verwijderd. Alleen landbouwvoertuigen kwamen er nog, totdat een tiental jaren terug iemand op het geniale idee kwam de tracés te verharden met beton of asfalt om ze ter beschikking te stellen van wandelaars en fietsers. De schoolgaande jeugd voer er wel bij.

Het grootste deel van de verlaten spoorwegen in België is vandaag omgevormd tot een netwerk van fietspaden, waarop we toch geen klein beetje trots mogen zijn. Al vinden sommigen deze routes nogal eentonig, de goegemeente is er wel mee opgezet. Ga op een zonnige zondag maar eens kijken hoe talrijk jong en minder jong komt opdagen op deze wegjes. En bijna allen met de benentram.

Ik bracht de verbinding van Tienen naar Sint-Truiden al ter sprake, die de eerste kilometers vormde van mijn eerste etappe in 1996, helemaal tot de Voerstreek. Maar ook het tracé Tienen-Namen ken ik als mijn broekzak, al was het maar omdat deze oude spoorlijn de kortste en snelste weg is van Waanrode naar de Ardennen, een streek die ik al in alle richtingen heb verkend – per tweewieler uiteraard. Overigens, mijn eerste etappe van deze reis, op 12 april liep over die verbinding, Namen en Dinant voorbij, tot in het dorpje Celles, waar ik de eerste bitter koude nacht doorbracht in het tuintje van Jacques en Cécile.

Hoe makkelijk het wel niet is langs oude treinbeddingen te fietsen ondervond ik op mijn eerste dag op het eiland Sicilië (19 mei), waar ik de pikdonkere tunneltjes maar voor lief nam. Spoorlijnen stijgen en dalen nooit erg steil, en uiteraard kennen ze geen scherpe bochten. Als het even kon, dan vermeed men bij de aanleg ervan zoveel mogelijk bochten. Deze ijzeren wegen zijn meestal de kortste weg tussen twee punten. Toen ik vele jaren terug de allereerste maal over de pas verharde lijn Diest-Tienen fietste, toen schrok ik ervan hoe snel ik bijvoorbeeld van Halen in Geetbets was. Toch reed ik helemaal niet snel.

De weg vanuit Veroli naar Rome is een niet te drukke provinciebaan die zo’n afgedankte spoorlijn volgt. De pylonen van de elektrische bedrading staan er nog, maar de bovenleidingen zelf zijn reeds lang weggeknipt. Op sommige plaatsen liggen de rails bloot, elders zijn ze overwoekerd. Maar vanaf het kuuroord Fiuggi ligt er onder de oude palen een asfaltlaagje. Een verkeersbord duidt het fietspad aan; dicht bij elkaar geplaatste betonblokken moeten scooters en brommertjes weren. Mijn zwaarbeladen fiets kan er stapvoets nog net door.

Zalig, een eigen fietspad, geen rekening hoeven te houden met het motorverkeer, dat door een vangrail op afstand wordt gehouden. Vanaf het dorpje Acuto begint de autoweg snel te dalen, het spoorlijntje gaat veel geleidelijker naar beneden. Tegen de steile bergwand slingert het verkeer zich de dieperik in, terwijl de fiets geheel vanzelf zijn weg vindt, snel en zonder ook maar één keer de rem te gebruiken. De Italianen mogen dan niet met veel fietspaden verwend zijn, maar het zijn er wel pittoreske.

De dagelijkse routine vind ik op dertig kilometer voor Rome weer terug: een lekke voorband. Het wordt eentonig, steeds weer over lekrijden te schrijven. De volgende tien spaar ik op, om ze dan in één keer te vermelden. Zo spaar ik inkt en papier.

Home Top Gisteren Morgen Zelfde datum 1996