gisteren dag 31 zaterdag 12 mei 2001 morgen

No tengo prisa

Dit Spaanse zinnetje heb ik indertijd ettelijke keren uitgesproken: “Ik heb geen haast.” Tijd genoeg, want om zo’n lange reis te maken moet je gewoon je tijd nemen, flexibel zijn. In elk geval voel ik me totnogtoe geenszins de slaaf van het tijdschema, dat als voorbereiding op de reis werd opgesteld als vrucht van een viertal maanden lees-en-weet-activiteit, van gesprekken met lui die afkomstig zijn uit de streken waar ik passeer, van het grasduinen in encyclopedieën en boeken, uitgeleend of behorend tot de huisbibliotheek, en natuurlijk ook van surfen op de informatiesnelweg.

Ik herinner me de situatie in Sambol in 1996: een oord waar de echte pelgrimssfeer nog intact was, mede door de inspanningen die de gastheer, mijn vriend Luis, zich getroostte. Een groep lawaaierige pseudo-bedevaarders die zijn refuge brutaal bezette, die wees hij niet manu militari de deur. Hij zong enkele fragmenten uit de rijke Gregoriaanse traditie, en de terroristen verdwenen vanzelf, sneller dan ze er beland waren.

Op weg naar Compostela klikte het onmiddellijk tussen ons beiden. En op de terugweg bleef ik er maar liefst zes dagen hangen. Elke morgen verhuisde de slaapzak van het bed naar de fiets, en diezelfde avond in de omgekeerde richting. Want Luis had nog maar eens overtuigend gesproken: “Ach, blijf maar een dagje langer.” En mijn antwoord bleef enkele dagen ongewijzigd, lachend, schouderophalend: “No tengo prisa.”

De pater waar ik geheel onverwacht binnengevallen ben, lijkt me uit dezelfde boom gesneden. Zonder vragen gaf hij me een bed en een mogelijkheid tot baden. Vandaag gidst hij me rond in de streek. Het treft me bijzonder hoezeer hij geliefd is in dit dorpje. Jong en oud, gelovigen en ongelovigen, iedereen beantwoordt zijn hartelijkheid met respect en genegenheid. Deze man is doordrongen van Franciscus’ geest: één en al zachtmoedigheid.

De ochtendstond heeft goud in de mond. Ja, al wekenlang ga ik vrij vroeg onder de veren, tien uur ten laatste (op een enkele uitzondering na). ’s Ochtends wekt de zon me tussen zes en zeven, al moet ik bekennen dat het vaak tegen halfacht loopt eer ik mijn lichaam van het warme nest de frisse ochtendlucht instuur.

De pater is al wakker, ik hoor de douchegeluiden en wacht tot de badkamer vrij is. We ontbijten vroeg en eten van het brood dat ik de vorige dagen gekregen had van die lieve moederfiguur, Margherita, en van de hartelijke Alvaro uit Tiana. De pater serveert zout gebak en koude pizzaatjes die hij her en der gekregen heeft. Ook voor hem is het leven hier blijkbaar goedkoop. Hij gooit ook niets weg, want dat is uiteraard zonde. Dus is hij maar al te blij dat ik hem een handje – of beter: een mondje – help om de lekkernijen te verbruiken.

Ochtendwandeling met Bobo, zijn poedeltje, en Topo, zijn dwergpincher. Hij praat met de hondjes, kijft af en toe als ze ondeugend zijn. Kortom, hij beleeft veel plezier aan de diertjes en verzorgt ze dan ook voorbeeldig. De wandeling voert ons de heuvel op, waartegen het dorp zich heeft neergevlijd. Grandioos uitzicht, o.m. over het nabijgelegen stuwmeer dat nog gedeeltelijk verborgen ligt onder de ochtendlijke bewolking. Praatje met de dorpelingen: “Hoe gaat het met je man? Voelt hij zich al beter?” Of: “Je bent al aardig op de been sinds je val. Binnenkort zonder kruk?” Of tegen een jong koppeltje met een baby: “Zorg dat het kind goed warm gekleed is voor het doopsel, want de kerk is erg tochtig.”

De volgende activiteit, mét de hondjes: auto-uitstapje naar de nabijgelegen nuraghe van Adoni. De wagen glijdt voortdurend van links naar rechts over de modderweg, maar een Italiaan achter het stuur laat zich daar niets aan gelegen, zelfs al betreft het een geestelijke. De laatste halve kilometer over een smal, enigszins verraderlijk voetpad naar de heuveltop. Een prikkeldraad met gesloten hek is niet bij machte om mijn gastheer te stoppen, net zomin als de bordjes “Verboden toegang” en “Instortingsgevaar”.

De ruïne bestaat uit een drietal ronde torens: twee kleinere flankeren de grote centrale toren, die evenwel tot op halve hoogte werd gesloopt (door de natuur of door mensenhanden?) Van metselwerk is nauwelijks sprake. De muren zijn zo’n kleine anderhalve meter dik, en opgetrokken uit onregelmatig gevormde, erg grote stenen. Een gat geeft toegang tot het binnenste van één van de kleinere torens.

De nuraghe van Sardinië dateren uit de voorhistorie, zo’n 1500 voor Christus. De bewoners leefden er waarschijnlijk in stamverband, en de stevigheid waarmee deze bouwsels de tand des tijds hebben doorstaan ademt nog altijd hun gewelddadig verleden uit. Nog steeds koesteren de huidige generaties hun nuraghe: veel jongeren weten één en ander te vertellen over de geschiedenis van hun eiland, hun Sardinië.

Een klim naar het dak van de centrale toren is voor de pater niet teveel, ondanks zijn twintig jaar meer. Achthonderd meter hoog, met uitzicht op de duizend meter hogere Marmora, de hoogste berg van het eiland. Je voelt je de koning te rijk!

Dan vraagt pater Agostino mijn zakmes, schilt er een distel mee, reikt me de helft van de gladde binnenstengel toe en geeft het voorbeeld door zijn helft op te eten: “Bevat veel ijzer, zoals spinazie. Goed om te fietsen.” Nu begrijp ik de voorliefde van ezels voor dit gewas.

Het middageten in zijn ouderlijk huis, waar zijn zus nog woont, smaakt in als zijn eenvoud naar nog: varkenslever, rauwe groenten, brood, kaas en een appelsien. En dan denk je dat je klaar bent! Maar nee, want mevrouw tovert doodgemoedereerd een ferm stuk varkensgebraad tevoorschijn. Ik kan niet anders dan het voorbeeld volgen van haar broer, die gewoon herbegint als had hij nog niets gegeten. Dan opnieuw kaas, een appel, en kaaskoekjes die ik absoluut moet proeven. Ik heb er al twee op, met een glaasje likeur erbij, maar daar volgt een zelfgebakken biscuit met gember, vergezeld van een kop sterke koffie. Om de slappe lach te krijgen!

Nog even gedag zeggen aan zijn jongere broer die het buurhuis bewoont, samen met zijn vrouw, één zoon en twee dochters, alledrie al jongvolwassen. Het eetritueel herbegint, helemaal vanaf het voorgerecht, ditmaal begeleid door een Stella die duidelijk niet in Leuven werd gebrouwen. Een stevig dessert besluit de maaltijd. Het valt me al enkele dagen op: Italianen zijn echte zoetekauwen. Zelfs de carabinieri besturen hun auto terwijl ze een ijsje likken, of – zoals indertijd Kojak – met een lolly in de mond.

De mis in het hospitaal te Isili wordt bijgewoond door een ouder, vrouwelijk publiek, één jonge verpleger en één pelgrim. Dan bezoeken we de gerestaureerde nuraghe, even buiten het stadje. De binnenkant van dit monument herinnert me aan de koningsgraven van Mykene in Griekenland, iets wat de gids volmondig beaamt.

Het avondmaal belooft er sober uit te zien als pater Agostino me uitnodigt tot een kleinigheid. Maar met mijn fles wijn, de resten van het middagmaal en twee eieren in de pan loopt het enigszins de spuigaten uit. Zeker wanneer de lekkernijen, geschonken door zijn parochianen, nog maar eens tevoorschijn worden gehaald. Mijn maag is dan ook uiterst voldaan, en mijn lichaam reageert met welbepaalde geluiden die uit wellevendheid moeten worden gecamoufleerd. Wij mogen dan eten om te leven, maar Italianen leven duidelijk om te eten.

Nog is de dag niet ten einde, want plots staan Pierro en Emmanuele voor de deur: twee dertigers die me komen halen om een kleinigheid te… eten. Samen met de pater verorberen we in de pizzeria elk één exemplaar, de twee mannen een groot, de pater en ikzelf een kleiner. Er ontstaat een discussie tussen Giorgio, Pierro’s broer, en de pater. Giorgio stemt socialist en heeft zelfs communistische sympathieën. De conversatie lijkt zo weggelopen uit Don Camillo en Peppone. Vele gasten luisteren dan ook geamuseerd mee. Voor mij is het gesprek onmogelijk te volgen, al doet Emmanuele nog zo zijn best om alles in het Spaans te vertalen – hij spreekt de taal uitstekend. Het enige wat ik eruit opmaak is dat Giorgio wel voor een deel gelijk zal hebben, en pater Agostino eveneens. En plots eindigt het gesprek met een ferme handdruk, blijk van wederzijds respect.

Dan verschijnt Paolo ten tonele, die handig omspringt met de mondharmonica. Ambiance verzekerd, want Sardinië heeft een rijke traditie aan volksliederen. Ik word uitgenodigd ook iets te zingen en breng het niet veel verder dan Bridge over Troubled Water van Simon Garfunkel. En Paolo zorgt voor een vlekkeloze begeleiding.

Met het nodige vocht loopt het al na middernacht. Pas rond één uur vind ik de weg naar mijn bed.

Home Top Gisteren Morgen Zelfde datum 1996