gisteren dag 11 zondag 22 april 2001 morgen
Vertrek te Marcigny (dept. Saône-et-Loire) Aankomst te Saint-Jodard (dept. Loire) Overnachting: klooster (vloer)
Maximumsnelheid: 42 km/u Gemiddelde snelheid: 13,2 km/u Dagafstand: 80 km Duur etappe: 5:55u Totale afstand: 816 km

Is de Kerk echt stervende?

De Loire is hier nog niet die majestueuze stroom van Centraal-Frankrijk. Lui stroomt het water onder een grijsblauw verschiet. Even ten zuiden van het stadje Roanne heeft een grote stuwdam de rivier in een langwerpig meer veranderd, vele honderden meters breed, misschien zelfs meer dan een kilometer; en bovendien nog tientallen kilometers lang: het stuwmeer van Villerest, naar het dorpje waar de dam werd opgetrokken.

Ik ken de streek hier, want reeds tweemaal passeerde ik hier: per fiets, heen en terug van Compostela in 1996, en later ook nog eens per auto. Reeds tijdens het uitstippelen van de reis dacht ik terug aan dat prachtige, bochtige wegje op de westelijke wand van het meer.

Vrij mooi weer vergezelt me langs o.a. het dorpje Saint-Jean- Saint-Maurice, waar een torenruïne getuigt van het strategisch verleden van dit aardige kloofdal.

Een sierlijke, moderne brug brengt me naar de oostelijke oever; de weg slingert naar boven en plots sta ik in het centrum van het dorpje Saint-Jodard. Jonge monniken profiteren van deze lentedag. In kleine groepjes wandelen ze door de straten. Een tweetal van hen vraagt me of ik vandaag nog verder ga. Hoewel het pas kwart over vier is neem ik hun uitnodiging met graagte aan.

Maar ik heb wat pech: eten krijg ik, en ook de kans om me te verfrissen. Maar overnachten zal in de tent moeten, omdat het klooster kapittel houdt en het gastenhuis al overboekt is. Daarom installeer ik me met hun toelating in een lagergelegen weiland, naast een riviertje, in de hoop dat het vannacht niet teveel zal regenen.

Na de vespers en het avondmaal blijkt de prior niettemin een oplossing te hebben gevonden, door me een klein lokaal in het gastenhuis ter beschikking te stellen. Snel breek ik de tent weer op en beklim de heuvel met de geladen tweewieler. Tweemaal glijd ik uit op de natte, bemodderde toegangsweg, en het is dan ook met besmeurde schoenen en broek dat ik de kloosterpoort binnenrij. Gelukkig kan ik het vuil wat afspoelen. En vermits het binnen goed verwarmd is, kan ik alles aan de radiator te drogen hangen.

Het klooster is van de congregatie van Sint-Jan. Dat is een nog jonge orde. In België zijn ze alleen actief in Libramont en Banneux, vandaar dat ik nog nooit van hen gehoord had. Met mijn vijfendertig lentes ben ik meteen één van de tien ouderlingen in deze stille muren. Zwarte, gele en blanke huidskleuren verraden dat dit een jonge, krachtige scheut is, ontsproten uit onze Kerk. Er zouden zo’n honderdtwintig broeders samenleven, de meesten nog in vorming.

Ik weet zo goed als niets over hun spiritualiteit, behalve dat ze een hervormde Dominicaanse traditie volgen die dateert van de jaren zeventig. De vele uren van gebed, en ook de stille maaltijden, tijdens welke lezingen worden gehouden, zeggen toch iets over het offer dat deze jongen mannen – en vrouwen, want er is ook een vrouwelijke tak – zich getroosten om te leven ten dienste van, en niet ten koste van.

Het geloof is nog lang niet dood, integendeel. En hoewel we nogal wat tradities hebben laten vallen, tradities die voor velen van ons een houvast betekenden die ze nu verloren hebben, toch verkies ik persoonlijk een Kerk die zich niet in de eerste plaats door tradities laat leiden.

Eeuwenlang werden bepaalde tradities onderhouden, wat de Kerk log heeft gemaakt. Traditie, enkel en alleen om de traditie: dat hoeft niet voor mij. Maar traditie waarachter een inspiratie schuilgaat, die moeten we koesteren zolang de bron van inspiratie niet opdroogt. Hoe is het in Jezusnaam mogelijk: jonge mensen van vooraan in de twintig, tien jaar jonger dan ikzelf, ze zingen weer in het Latijn. Zonder muzikale begeleiding weerklinkt die oude, krachtige tonenreeks van het Tantum Ergo onder de gewelven van de oude kloosterkerk. Waar hebben zij dit geleerd? Zeker niet meer thuis, want de meeste van hun ouders behoren waarschijnlijk tot de ontkerkelijkte tussengeneratie, die zich afgezet heeft tegen de starre Kerk van haar jeugd.

Nee, ik verkies een Kerk die durft te zoeken, te twijfelen, te experimenteren, en soms ook naar oude gewoontes teruggrijpt, hetzij om ze voorgoed te laten vallen, hetzij om ze – al dan niet in aangepaste vorm – weer op te nemen. Ik ben blij met deze Kerk, die – afgezien van wat perikelen in wat ik een beetje oneerbiedig het Vaticaans Circus pleeg te noemen – die haar gelovigen toelaat om, ieder naar eigen temperament, naar eigen mogelijkheden een weg te zoeken die naar het goede, naar God leidt. Voor mij is dat het hele gedoe rond bedevaarten naar Santiago, Rome en weet ik nog niet waar. Voor anderen is het hun dagelijks gebed, hun wekelijks meevieren in de eucharistie. Voor nog anderen betekent het: diep ingaan op een bepaalde spiritualiteit. Voor nog anderen betekent het musiceren en zingen, en dan sla ik nog wel enkele categorieën gelovigen over. Je kan zelfs tot meerdere categorieën tegelijk behoren. Want God moet eer worden gebracht, en dit op alle mogelijke manieren. Vandaar dat hij ons allemaal zo verschillend en uniek op deze wereld heeft losgelaten:

Juicht Jahweh toe, heel ’t aardrijk rond!
Juicht God ter eer! Dient Hem met vreugd.

Home Top Gisteren Morgen