Ons verblijf in Debrecen
Nadat we in Tokaj een nacht met heel veel regen achter de rug hadden, waren we blij dat we de volgende dagen een appartement ter beschikking hadden. Dit was geregeld door de secretaris van de Puli-Pumi-Mudi Club van Hongarije.
Hij was het ook die de inschrijving voor de CAC-CACIB show te Debrecen in orde had gebracht. Die show was al meteen de dag na onze aankomst. Gelukkig was het die dag zonnig, want het was een openluchtshow. Enkel de erering was binnen in een sporthal.
Er waren de eerste dag maar drie witte Puli's (wit en 'anders dan wit' zijn ook in Hongarije opgesplitst; er waren 40 anders dan witte). Dit waren Toby en Terry en een pup. Het was dus al meteen duidelijk dat Toby of Terry BOB (Best of breed) zouden worden. Die eer was voor Toby en dus mocht hij in de erering. Twee keer dan nog wel, eerst met de Hongaarse rassen (op de foto rechts hieronder derde van links, ernaast de zwarte Puli), daarna met de herdershondengroep.
Ook de zondag was er nog een show. Die dag waren er meerdere witte Puli's, Toby en Terry haalden de erering niet. Die eer was voor een Puli die er heel erg mooi uitzag, maar op de show toegekomen was in een kooitje, waar hij vlak voor de keuring uit mocht. Na de keuring 'mocht' hij meteen terug in het kooitje. Dit neemt niet weg dat deze Puli een erg mooie, goede Puli was, met een prachtige vacht. Het is alleen een beetje zielig om de honden niet gewoon mee te laten lopen.
Aangezien de witte Puli ook in Hongarije een eerder zeldzame verschijning is, was dit reden genoeg voor de plaatselijke krant om een foto van Toby en Terry als beeldmateriaal bij het verslag van de show te plaatsen.
De maandag na de shows gingen wij de stad Debrecen eens verkennen. Het viel ons op dat we nogal bekeken werden. Enkele personen spraken ons zelfs aan. We verstonden er niets van, maar steeds weer hadden ze het over 'Napló'. Gelukkig kwamen wij Sofie (het meisje op de foto links hierboven) en haar moeder tegen. Zij spraken Engels en zo kwamen wij te weten dat 'Napló' de naam was van de krant.
Zoals reeds gezegd gingen wij ook eens wandelen in Debrecen. We bezochten verschillende gebouwen en kerken. Daarbij viel vooral de Grote Gereformeerde Kerk op. Het interieur is zeer sober en wit, zonder beelden en afbeeldingen. In de linker toren hangt de grootste klok van Hongarije, de Rákóczi-klok, die 10.000 kg weegt en gegoten werd uit buitgemaakte kanonnen van de Dertigjarige oorlog.
We zagen ook nog de Kleine Gereformeerde Kerk, waarvan de toren met tin is bekroond, de Szent-Anna kerk in barokstijl, het Csokonai-theater in Romaans-Moorse stijl, het Provinciehuis in de typische Zopf-stijl, de Grieks-Katholieke Kerk en nog enkele andere mooie gebouwen. We hadden geluk, want enkele van deze gebouwen waren net herschilderd.
De volgende dag reden wij nog eens naar Tokaj. We waren er al eens geweest, maar die dag was alles gesloten en bovendien regende het.
Al van ver is de berg te zien waarop de wijngaarden van Tokaj liggen. Van hier komt de wereldberoemde koning der wijnen, Tokaj Aszú.
Na enig zoeken vonden wij de beroemde Rákóczi-kelder. In de bijna 2 km lange gangen wordt ruim 2 miljoen liter wijn opgeslagen. We vroegen ons af of de gangen te bezoeken waren, en ja hoor, zelfs Toby en Terry waren geen probleem!
We genoten in Tokaj ook nog van een heerlijke maaltijd in een meer dan aangepast decor. Prosit...
Uiteraard bezochten we vanuit Debrecen ook het vlakbij gelegen Hortóbagy National Park. Dit is de grootste nog overgebleven grassteppe in Hongarije, de zogenaamde Puszta.
De autoweg erdoorheen gaat in Hortóbagy over de wel heel erg bekende Negenbogenbrug. Deze meet 92 meter en is de mooiste stenen brug van Hongarije. Ze overspant het hoofdkanaal bij Hortóbagy. Het is het bekendste en meest gefotografeerde bouwwerk in het land.
Vlakbij deze brug kun je de Grote Hortóbagy Csárda (eetgelegenheid) aantreffen. Deze werd in 1699 gebouwd en in 1960 gerestaureerd. Dit was voor de herders op de Puszta een trefpunt. Wijzelf waren er tweemaal te gast, een keer voor het diner en een keer voor het vieruurtje.
Een bezoekje aan de dierentuin van het Hortóbagyi Nemzeti Park mocht zeker niet op ons programma ontbreken. We zagen er enkele dieren die enkel op de Hongaarse Puszta voorkomen. Zo zagen we er Racka schapen. Deze schapen hebben een typische koordvacht. Inderdaad, hun wol vervilt net zoals de Puli in koorden. In het museum bij de Negenbogenbrug zagen wij een herder met een mantel van zo'n vacht. Op de foto hieronder is ook te zien dat er een kleine, opgezette, zwarte Puli naast de herder staat.
Behalve de Racka schapen zagen wij ook nog een grote grijze stier, kippen zonder pluimen op hun nek, varkens met krulhaar en nog wel enkele rare beestjes meer.
Een tochtje met de huifkar over de Puszta is zeer toeristisch, maar wel de moeite waard. We konden er de erg behendige ruiters aan het werk zien. Ze staan onder andere op de paarden terwijl ze galloperen.
Wij vonden het vooral leuk dat na de show, terwijl de toeristen de kans kregen de paarden eens van dicht te gaan bekijken, die ruiters naar ons toe kwamen. Wij hadden immers Toby en Terry bij ons en dat interesseerde hen wel. Ze vroegen ons om hen te ruilen tegen een paard!
We trokken ook enkele keren zelf de Puszta in. Dit was niet zonder gevaar. Op de foto hieronder poseren Toby en Terry tussen de mooie bloemetjes, maar wat je niet kunt zien zijn de muggen! Stefan weet er anders wel alles van, zijn benen stonden vol muggenbeten. Gelukkig hadden de honden er geen last van.
Deze waterputten zijn zeer typisch voor de Puszta. Je kunt ze al van heel ver zien. Een foto van Toby en Terry bij één van die putten was absoluut een must.
We waren veel langer in Debrecen gebleven dan aanvankelijk was gepland. Hierdoor bleef er niet veel tijd meer over om ook nog iets van het zuiden van Hongarije te zien. Toch kwamen wij uiteindelijk nog in Pécs, de grootste stad in het zuiden. Lees alles over onze terugreis op deze pagina.