BRONNEN: |
ADAM FRANS SCHELLART VAN OBBENDORF, 1660-1675,
broeder van den vorige en zoon van Walraaf en Maria Hoen van Cartils,
geboren te Schinnen 11 Febr. 1624. Hij huwde met Maria Catharina
Francisca van Twembrugge.
Adam Frans woonde te Leeuwen bij RoermondJ) en werd heer van Schinnen
door aankoop in 1660 zooals hiervoren is vermeld.
Uit dit huwelijk werden geboren: (1)
1. Walraaf Theodoor, den 13 Maart 1652, die ,heer werd van Schinnen.
2. Johan Ferdinand Ignatius in 1654. Deze verhief de heerlijkheid
Schinnen op 27 Mei 1675.
3. Godefrida Catharina, gedoopt te Schinnen den 10 April 1662.
Deze deed hare professie in het Annuntiatenklooster te Aken den
30 September 1689, alwaar zij werd aangenomen 5 Juli 1688. Deze
zag af van haar ouderlijk erfdeel ten gunste van haar broeder
Walraaf Theodoor.
4. Anna Veronica, die kloostervrouw werd in de abdij van Herckenrath,
15 Oct. 1684 en toen afzag van het vaderlijk erfdeel ten gunste
van Walraaf Winand Adam de Schellart, zoon van haren broeder Walram
Theodoor.
5. Adarn Reyner, die kanunnik werd in de abdij te St. Geertruid
te Leuven in Maart 1684. Deze zag van zijn vaderlijk erfdeel te
Schinnen af voor zijn bezit te St. Geertruid. Hij overleed plotseling
en werd l Oct. 1694 in den familiegrafkelder te Schinnen begraven.
Adam Frans verpandde het huis "de Dohm" te Weiten aan
Godfried Worenne voor 1000 patt. schuld 13/11 1646. Deze schuld
werd afgelost 28/3 1661 nadat hij dat goed op 20/7 1660 had verkocht.
Fabritius zijn rentmeester te Schinnen protesteerde namens zijn
heerschap te Schinnen tegen de inbezitneming van het huis ,,de
Dohm" door den heer Hoen van Cartils 1650. (Arch. Geysteren).
1) In. ´t doopregister te Schinnen staat enkel aangeteekend
Godefrida Catharina. Volgens de archiefstukken te Geysteren zouden
de anderen ook te Schinnen zijn geboren, doch ik vermoed dat de
oudsten geboren zijn te Leeuwen (Maasniel) alwaar de doopregisters
zoek zijn, en de andere te Schinnen, doch elders gedoopt zijn.
— 89 —
6. Jan Adam, die huwde met Sophia Pijls, dochter van Paschasius
Pijls en Catharina Pijls, gedoopt te Schinnen 12 October 1656.
Deze Jan Adam noemde zich Schellart van Obbendorf van Reulsdorp
1) en woonde te Puth-Schinnen op Mehove. Uit zijn huwelijk met
Sophia Pijls werden te Schinnen geboren:
1. Joannes Adamus, gedoopt 13 Febr. 1680.
2. Reinerus, gedoopt 28 Dec. 1683.
3. Joannes Guilielmus, gedoopt 17 Sept. 1686, leefde nog in 1752.2)
4. Maria Ernestina, gedoopt 12 Mei 1689; hare doopborgen waren:
Joannes Hennen en Maria Pijls namens Maria Ernestina de Schellart,
religieuze van de abdij Sint-Gerlach.
Zij werd in 1742 gebiedende Vrouwe van Schinnen.
5. Walramus, gedoopt 3 April 1691. Deze overleed ongehuwd te Puth
den 4 Febr. 1730.
6. Anna Catharina, gedoopt 28 Juni 1693. Deze overleed te Schinnen
14 Jan. 1734.
7. Joanila Sibilla, gedoopt 25 April 1696.3) Hare doopborgen waren
de kanunnik Joannes Ferdinandus ïgnatius de Schellart4) en Maria
Catharina Francisca de Twembrugge (de grootmoeder). Zij werd religieuse
in het klooster der Benedictinessen te Neuwerck bij Gladbach,
waarvan zij in 1758 overste was.
8. Maria Anna, gedoopt 20 Maart 1704; doopborgen: Petrus Thomas
1) Reulsdorp, Roelsdorf is een dorp bij Duren in de buurt van
Gürzenich. Ten noorden der kerk aldaar lag, omstreeks het midden
der 17e eeuw, eene burcht welke door huwelijk in het bezit kwam
van de familie von Schellart, welke familie de burcht nog bezat
in bet begin der vorige eeuw. Thans is zij verdwenen. (CIemen;
die Kunstdenkmaler des Kreises Duren)
2) In een register der „Confirmatorum" te Sittard komen voor
op de dato 16, 17 en 18 Aug. 1696 de namen: Renerus en Joês Wilhelmus
de Schellaert te Puth.
3) Op 13 Juli 1726 teekenden Vrouwe Sophie Pijls, Dcuairiêre van
Jc-han Adam Baron van Schellart, heer van Reulsdorf (niet Jchan
Willem, zooals luidt de betrekkelijke akte in ´t schepenregister
op het Rijksarchief te Maastricht) en hare kinderen Walram, Maria
Ernestina, Anna Catharina en Maria Anna voor de schepenbank te
Schinnen eene borgstelling, waardoor zij zich verplichten aan
hare dochter en zuster Sibilla, religieuse in ´t adellijk
stift te Nieuwerck, eene jaarlijk-sche rente uit te keeren van
50 guldens Maastrichter cours en waarvoor zij tot hypotheek´
stelden een stuk land van 5 morgen, gelegen aan den Koelweg te
Puth. (Zie bijvoegsel no. 4a).
4) Deze is vermoedelijk de zoon van Adam Frans genoemd onder No.
2, geboren in 1654. Hij was Kanunnik te Aken of te Keulen.
— 90 —
de Negri en vrouwe Maria Anna van Eynatten. Zij was in 1758 religieuse
in ´t klooster der Benedictinessen te Nieuwerck.x)
De echtelieden Jan Adam de Schellart en Sophia Pijls overleden
op hunne woonstede te Puth, de eerste op 7 Maart 1723, de tweede
den 19 Sept. 1729, en werden in den familiegrafkelder bijgezet.
16 Juli 1654 verklaren Adam Frans de Schellart en Maria Ca-tharina
Francisca van Twembrugge ontvangen te hebben van W. Bonnaerts
5500 Rijksdaalders tot koopprijs der pachthoeve Brom-melen onder
Wijnandsrade.
Deze Maria Catharina Francisca was allicht afkomstig van ´t
adellijk leen Twembrugge of Swembrugge, dat gelegen was tus-schen
Hoensbroek en Voerendaal omtrent „´t Lotbroek" en Brom-melen.
De gebouwen zijn omstreeks ´t jaar 1690 geslocpt.2)
Door Adam´s huwelijk met Maria Catharina Francisca van Twembrugge
kwam het riddergoed Broich" bij Julich aan de familie de
Schellardt.
Adam Frans kocht 26 Maart 1654 van Adam van Horrich eene erfrente
van 23 mudden rogge, maat van Aken, gevestigd op den hof Molenberg
en den daarbij gelegen hof Kaldenberg in ´t land van Valkenburg.
Hij had eene schuld aan Jan Fabritius, schout te Oud-Valkenburg
van eene jaarlijksche rente van 100 Rijksdaalders, waarover een
proces ontstond, dat in 1688 eindigde ten gunste "van de
vrouw van Fabritius.
Den 13 Januari 16.. verkochten Adam Frans en zijne echtgenoote
de erfpacht uit den Putterhof te Jabeek aan Mans Willem Vos.
Ter kwijting eener schuld van 300 rijksdaalders verpandde Adam
Frans aan de gebroeders Fourage eene grasplaats geheeten „den
Berg" in 1659.
Den 2 Juli 1660 verkocht hij zijne hoeven Dohm en Dael te Weiten
aan Anna van Randwyck, weduwe van Willem van Thil voor de som
van 9500 pattacons.
In 1664 bekent Adam Frans van graaf tot den Bergh geleend te hebben
1000 pattacons. Zijn zoon Walraaf Theodorus loste deze schuld
25 Sept. 1689 in.
Den 20 Nov. 1680 verpandde hij den oliemolen te Heisterbrug aan
den Pastoor van Nuth (Jac. Pesch) voor 25 pattacons.
1) Een dezer beide religieuzen overleed te Nieuwerck 1783. 2)
Eg. Slanghen. Het markgiaafschap Hoensbroek gevolgd door geschiedkundige
aanteekeningen over het voormalig land van Valkenburg, bl. 64/65
— 91 —
Jan Hoefslegers op den hof Muirade wilde zich ´t recht aanmatigen
met eenen vischkorf te visschen aan den Muldermolen, en te malen
voor de inwoners der heerlijkheid, in ´t jaar 1676.1)
Tengevolge van het overlijden van den scholtis Hendrick Feys op
8 Maart 1663 ontstond een geschil tusschen Adam Frans en Arnold
Wolfgang Huyn, graaf van Geleen en Amstenrade, over de benoeming
van een nieuwen schout. Deze laatste beweerde als heer. van de
andere helft van Schinnen (gebroken Schinnen)2) medecollator te
zijn van ´t scholtisambt der heerlijkheid, en liet op 28
Maart 1663 door de schepenen der heerlijkheid van Amstenrade,
Jan Schaps en Dyrck Tyssen, bijgestaan door den secretaris Knooren,
den heer van Schinnen, die den scholtis alleen wilde benoemen,
een krachtig protest daartegen aanschrijven (Archief Geysteren).
Evenwel schijnt dat protesteeren geen effect te hebben gehad,
daar in hetzelfde jaar door den heer van Schinnen tot schout werd
benoemd Goswinus Fabritius, gehuwd met Catharina Putz.3)
1) De heer had vroeger alleen ´t recht van jagen en visschen
in zijn heerlijkheid, terwijl de inwoners verplicht waren hunne
vruchten te laten malen in den banaalmo´len op ter Borg.
2) Gebreken Schinrien-gedeeld Schinnen. De tijd dat Schuinen eene
heele heerlijkheid was ligt in ´t duister. Op den feestdag
van St. Pietersstoel (22 Februari) 1381) werd Larnbert van Ghoere
met de halve heerlijkheid Gebroken Schinnen" beleend en sedert
het jaar 1403 bleef ze in ´t bezit der van Schellarts. In
November 1557 werd de andere helft der heerlijkheid door den koning
van Spanje als hertog van Brabant, verpand aan Jonker Jan Schellart,
die (volgens Jos. Habets, Geschiedenis van het leenhof en de leenen
van Valkenburg bl. 154) op 12 Nov. 1559 beleend werd met de andere
helft. De beide helften waren nu vereenigd in handen van één bezitter.
In 1609 (20 Aug. ?) werd de verpande som door den koning terugbetaald
en gaf deze dit deel der heerlijkheid &vn Aert Huyn, graaf
van Ge´een en Amstenrade in ruil tegen ´t bcsch van
Oud´ Hulst in Vlaanderen. Deze helft der heerlijkheid werd
successievelijk verheven door Maria Dorothea van Dictrichsteyn,
prinses van Sahn, prins Charles de Ligne en Jan Baptist graaf
d´Ansembourg. Luïdens de in ´t Rijksarchief te Maastricht
berustende gichtregisters van Schinnen werden veelvuldig gecombineerde
genachten gehouden door de leerhoven van Schinnen en Geleen. Ook
hield het leenhof van Geleen afzonderlijke genachten te Schinnen
en wel in ´t oud koStershuis (tegenwoordig nog) gelegen
in de kom van Schinnen op ,,´t Bergske". In tegenstelling
met Eg. Slangen in zijn werk Markgraafschap Hoensbroek, gevolgd
door geschiedkundige aanteekeningen over het voormalig land van
Valkenburg, blz. 16, 1e noot was de heerlijkheid sedert 1609 weer
gedeeld of gebroken en wordt Schinnen dus in vele oude stukken
met recht genoemd gebroken Schinnen".
3) Eveneens werden de volgende schouten steeds benoemd door den
heer van Schinnen.
— 92 —
Adam Frans Schellart overleed te Schinnen 30 October 1682. Zijn
lichaam werd aldaar bijgezet in den familiegrafkelder. Zijne vrouw
leefde nog te Schinnen in 1693.
VII. Adam-François, baron de Schellart, seigneur de Schinnen,
Leeuwen, Muthagen qu´il releva en 1641 (STRANGE, XI, p.
42), né et baptisé à Schinnen le 11 février 1624, tenu sur les
fonts par N. de Huisberg, dit Schlaun, par Gertrude Meisters au
nom de la baronne de Schellart, née de Boedberg, et par Guillaume
Straelen au nom du commandeur de Eynatten, mourut le 30 octobre
1682 et avait fondé, par acte du 2 février 1657, Un anniversaire
dans l´église des Frères-Mineurs à Nideggen (Quix, Hengebach,
p. 39). Sa femme Marie-Catherine de Zweybrucken, héritière de
Broich, était fille de Thierry et d´Anne Kolff de Vettelhofen
et vivait encore en 1696. Elle lui donna :
1° Walrame-Théodore, qui suit.
2° Ignace-Renier.
3° Catherine, religieuse à Louvain, morte en 1694.
4° Adam-Renier, chanoine de l´abbaye noble de Sainte Gertrude
à Louvain, mort le 1 octobre 1694.
5° Jean-Ignace-Ferdinand, qui entra à l´abbaye de Corne
limunster, devint prêtre en 1684 et mourut maître des cuisines
le 25 mars 1723.
6° Anne, religieuse à Herckenrode en 1683.
7° Herman.
Bron: Extrait de l´Annuaire de la Noblesse de Belgique,
1885
6. Stukken betreffende de verkoop van den Hof Brommelen door A.F.
Schellart van Obbendorp, heer van Hoensbroek, aan Willem Bonnaerts,
schepen van Aken, 1652, 1654 1 omslag
bron Ovl: dossier schellart CBG Den Haag A.I.J.M. Schellart Wassenaar
Bron: http://www.rijksarchieflimburg.nl/inveta/01193.html
|