Walraven Schellaert van Obbendorf heer van Schinnen (1603-1638) Leuwe en Schijne

Adriana bracht mede de hoeve Mouthagen (bij Hunshoven)
Geslacht

Man

Leeftijd

Onbekend

 
Overleden

1638

te

Schinnen

Vader 

Daem Schellaert van Obbendorf heer van Gürzenich Schinnen (1565-1602) Geysteren(1591) Flodorp etc

  Geboren 

< 1541

  Overleden 

8-9-1603

Moeder 

Walrave van Voorst dame van Doorwerth

 
  Overleden 

1584

Broer 

Reinier

Zus 

Maria

Broer 

Frederic

Broer 

Adam (Daam)

Broer 

(Willem) Johan *1564

Broer 

Vincent *1576

Halfzus 

Marie

Huwelijk

24-6-1608

te

Schirtzel (bij Aken)

 
met

Adrienne Hochkirchen

  Overleden

1610

Kinderloos

Huwelijk

12-6-1613

te

Hoenshuis

 
met

Maria Hoen van Cartils

Kinderen 

Johann Friedrich
Adam François (Frans)
Reinier Theobalt
Johan Walramus

BRONNEN:

WALRAAF SCHELLART VAN OBBENDORF,
1603-1638,
verhief de heerlijkheid Schinnen op 28 October 1603 en was de zoon van den vorige. Zijn 1e huwelijk met Adriana van Hochkirchen, dochter van Adam te Schirtzel (bij Aken) en Maria van Hulsberg genaamd Schaloen, op 24 Juni 1608, bleef kinderloos.
Bij dit huwelijk bracht Walraaf in de heerlijkheid Schinnen met hare 80 leengoederen, hoeven, jurisdictiën, banmolen, tienden, huis, hof, weiden met pachthof Stammen. Adriana bracht mede de hoeven Doenrade en Mouthagen (bij Hunshoven). Daar zij zonder lijfserven stierf in 1610, moesten hare goederen rechtens weer aan hare familie terugkomen.
Zijn 2e huwelijk, op 12 Juni 1613, met Maria Hoen van Cartils te Hoenshuis, dochter van- Jan en Maria van Schaloen, eene nicht van Maria van Hulsberg, zijne vorige schoonmoeder, bewoog deze aan Walraaf en aan zijne 2e vrouw de hoeven Doenrade en Mouthagen met ´t huis Schirtzel "per donationem inter vivos" te vermaken. Later zocht de schenkster en hare aanhangers deze schenking te herroepen en nietig te verklaren. Bij vonnis van den ´Souvereinen Raad van Brussel van 15 Mei 1630 werd ´t pleit beslecht ten gunste van Walraaf.
Maria Hoen van Cartils bracht ten huwelijk het adellijk huis "de Dohm" met zijne cijnzen en keuren te Weiten, de pachthoeven Molenberg (bij Heerlen) en de Dal (bij Weiten), het banpanhuis te Gürzenich en 50 malder erfpacht aldaar.
Uit dit laatste huwelijk sproten 4 zonen, te Schinnen geboren:
1. Johannes Fredericus, den 8 Mei 1621, die volgt.
2. Franciscus Adamus (Adam Frans), 11 Februari 1624, die volgt.
3. Reinerus Theobaldus, 12 Maart 1626, die huwde met Johanna Sibilla van Leeuwenstein en heer werd van Oud-Valkenburg.
4. Johannes Walramus, geboren 7 Dec. 1630 en overleden te Schinnen 14 Sept. 1633.
Walraaf Schellart, heer te Schinnen, werd in de vergadering der Staten 17 Dec. 1614 verheven tot Marschalk van ´t Hertogdom. Hij was admissus wegens ´t huis van Vlodorp. Hij komt voor als Commissaris der Ridderschap in ´t land van Valkenburg.

Op 11 Januari 1613 deden Johan Schellart, heer te Doornweert, Walraaf, heer te Schinnen en Vincent, heer te Geysteren, afstand van den hof te Asselt met al zijne dependentiën ten behoeve van Ursula de Lerode, Wwe Johann Schellart van Gürzenich.
Am 18 Februari 1613 als der Her Vocht Scheffen und Burgemeister (von Sittard) bei dem Hern zu Schinnen auf seinern Haus zu Gast geladen waren (betaald) dem Koek ein Reichsthaler, dem Kammerlingh 11/2 R.thaler, dem Pforzener 1/2 R.thaler und den Spielleuten 1/2 R.thaler jeder Thaler ad 64 Stuver gerechnet. Und dieweil ermelten Her darnach die dahin erschienenen auf zwei Gutschwagen darfur sammen. 8 Pferden gegangen von Schinnen hiesher furen lassen, haben die Fahrleuten und Pferden ubernachtet bei Becks. an Kost, Dranck und Bier verthan 8 Gulden Br. noch 3 vass haver jeder Vass an 1 Gulden, noch den Gutscheren oder Fahrleuten geschenket sammen 3 Kopstucken facit 18.04 Gulden.
Item am 23 April 1613 als der Herr van Schinnen den Vogten und etlichen Scheffen in seiner edlen Behausung alhier in Sittard zu Gast gehalden, geschenkt 9 viertheilen (quarten) Weins, und folgenes Tags haben ermelten Herr Vogt und Wilhelm Vogts auf Godarts Küpers Haus in vormeltes Herrn zu Schinnen Behausung holen lassen 3 kwarten Weins, die kwart 8 Stuver facit 25.07 Gulden.
(Archief Sittard, Burgemeesters rekeningen).
Bij akte van 29 Januari 1613 verpandde Walraaf ´t huis Vlodorp met zijne rechten aan Gerard Graus voor 4000 gulden. In hetzelfde jaar verpandde hij den hof Diergaarde te Echt aan gravin van de Bergh voor eene jaarlijksche rente van 43 zilveren koningsdaalders.
Bij akte van 4 Dec. 1613 ziet Barent Betti af van zijne pretentie op de Breinderheide *) ten behoeve van Walraaf van Schellart.
Op 21 Juni 1625 werd de hoeve Cumminade (Kemmenade) te Geleen gereleveerd door Walraaf van Schellart.
Walraaf verkreeg van zijn neef Johan Reiner Hoen van Cartils bij akte van 9 April 1633 de heerlijkheid Oud-Valkenburg. Zijn zoon Reiner Theobald, die de heerlijkheid erfde, verkocht ze op 13 Juni 1657 door zijn gemachtigde Gisbert van Neerbeek, drossaard te Amstenrade, met zijn aandeel in de hoeve Kemmenade, Libeck en Mesch aan Johan Reiner Hoen van Cartils., Deze Reiner Theobald leende van het Jesuiten-klooster te Roermond 2000 R.daaldors en verpandde daarvoor den Schurkenshof te Montfort 31/5 1663 (Arch. Geysteren).
Walraaf kwam in 1629 met Ulrich van Hoensbroeck, Steven van Eynatten en andere edellieden op tegen eene ongerechtigheid in de repartitie der beden.
In 1629 kocht Walraaf Schellart van Steven van Eynatten de laetcaerde van Muirade met renten, kapoenen, hoenders met de keurmeden en alle gerechtigheden in de heerlijkheid Schinnen.
In 1633 werd Walraaf aan ´t hoofd van verschillende edellieden uit de 4 landen van Overmaas gedelegeerd naar Brussel voor staatszaken.
In 1634 kwam hij met Steven van Eynatten er tegen op (zonder succes), dat de Hertog van Bouillon, de nieuw aangestelde Luitenant-generaal der landen Overmaas, de stenden te Valkenburg opriep.
Blijkens copie van den stichtingsbrief (archief Geysteren) stichtten Walraaf Schellart met zijne vrouw Maria Hoen van Cartils Missen en Hoogmissen in de kerk te Schinnen op de feesten van St. Michiel, St. Sebastianus, St. Rochus en St. Hubertus; de Hoog­mis op deze dagen met diaken en subdiaken. De stipendia voor de celebreerende priesters werden daarbij vastgesteld en door kapitaal van de stichters verzekerd. Zij legateerden tevens aan de armen de som van 300 gulden. Dit laatste had plaats 4 Februari 1634.
De thans nog in de kerk te Schinnen aanwezige zilveren monstrans werd door beiden geschonken, luidens randschrift daarop met ´t jaartal 1628.
Walraaf en zijne vrouw overleden beiden vermoedelijk te Schinnen hunne woonplaats, in ´t jaar 1638 zonder testament, nalatende 3 onmondige zonen. Reiner Hoen van Cartils, als grootvader van moederszijde en Adam van Schellart, heer te Geysteren, oom van vaderszijde, namen de voogdij over hen aan.
Met den dood der ouders begon het finantiëel verval der Schellartsche heeren van Schinnen. Aangaande de administratie der goederen door de voogden begon een proces tusschen de Schellart´s van Schinnen en de Schellart´s van Geysteren, dat voortdurend aanleiding gaf tot ergerlijke tooneelen en gedurende meer dan eene eeuw aan weerszijden met hardnekkigheid werd voortgezet zonder dat ooit een definitief vonnis gewezen werd. Bij brief van den l Aug. 1742 ziet Maria Ernestina van Schellart van Retilsdorf, gebiedende vrouwe van Schinnen als erfgename van haar neef, Walraaf Winand Adam Schellart van Obbenclorf, heer van Schinnen, af van alle vorderingen en actiën, welke ´t huis en familie van Schellart te Schinnen aan en tegen de familie van Schellart te Geysteren zouden kunnen hebben wegens de voogdij der onmondige kinderen van Walraaf van Schellart, ten gunste van de weduwe van Schellart geboren gravin de Renesse, vrouwe te Geysteren en hare erfgenamen. Hierdoor was ´t proces en de veete tusschen beide familiën voor goed weggeruimd. Door de hooge proceskosten bleek dan ook de massa van de goederen der ouders bij de deeling erg geslonken. Volgens de te Roermond, 8 Dec. 1653 geteekende deelingsakte kreeg Jan Frederik, krachtens ´t jus primogenitus, vooraf de heerlijkheid Schinnen met al hare rechten en ´t stamhuis, terwijl de overige goederen in 3 loten werden verdeeld. Adam Frans werd heer van Leeuwen, terwijl aan Reiner Theobald de heerlijkheid Oud-Valkenburg ten deel viel.

Bron: Bijdrage tot de geschiedenis van de Voormalige heerlijkheid Schinnen, H. Pijls, 1928

ARCHIEF VAN DE COMMISSARISSEN DER STATEN
Algemeen
570. Akte van verkiezing van Walraven Schellard, Heer van Schinnen, en Steffen van Eynatten tot commissarissen van Valkenburg, door leden der Ridderschap.
1650 november 22, afschrift 1 stuk /Jaartal ????? DS/
http://www.rijksarchieflimburg.nl/lvo/lvo3.html


BRANCHE DE SCHINNEN. Vlter. Walrarne, qualifié baron de Schellart, seigneur de Schinnen, Flodorp, Leeuwen, etc., mort en 1638, épousa en premières noces, en 1608, Adrienne (non Claire) de Hochkirchen, fille d´Adam, seigneur de Schirzel, et de Marie de Hulsberg, dit Schlaun ou Schaloun, morte sans enfants en 1609; et en secondes noces, en 1609 , Marie Hoen de Cartils, fille de Jean et de Marie de Hulsberg, dit Schlaun ou Schaloun; elle lui apporta en mariage la maison noble de Ten-Dohm, les biens de Meulenberg, Dael, Muthagen, un quart du fief et du moulin de Schirzel, 50 muids de rente héritable et le dwangpanhuis de Gurtzenich (SLANGEN, Hoensbroeck).
Il eut de cette dernière quatre enfants qui étaient mineurs au moment de la mort de leur père et eurent pour tuteur leur aïeul maternel Jean Hoen de Cartils, lequel vivait encore en 1648 (SLANGEN, p. 192):
1° Jean-Fréderic, né le 6 février 1621, mari à Hélène van der Heyden, bourgeoise de Maeseyck. I1 perdit, dit-on, par cette mésalliance, son droit d´hoir féodal, mais obtint par un arrangement de famille certaines parts dans le flef de Muthagen. Lui-méme s´appelait J.-F. Schellart (sans particule), dit de Muthagen, ce qui fait que l´on peut se demander si, au lieu d´un enfant légitime, il ne serait pas plutôt un bâtard ?
Son fils Walrame-Théodore, baptisé à Schinnen le 20 mars 1647, fut tenu sur les fonts par Etienne de Eynatten de Nuth et par PétronilleVonck. Il mourut à Muthagen le 30 janvier 1721 et fut inhumé à Schinnen. Nous ignorons s´il laissa des enfants.
2° Adam-François, qui suit.
3° Renier-Théobald, qui suivra après la descendance de son frère.
4° Jean-Walrame (non Jean-Guillaume), né à Schinnen le 7 décembre 1630, baptisé le surlendemain, y décédé le 11 septembre 1633.
Bron: Extrait de l´Annuaire de la Noblesse de Belgique, 1885

DE WAPENKAART VAN BRABANT
De Wapenkaart van BRABANT ( fr. Jardin ‘d Armoiries ) draagt als titel : Représentation de lanciene et soveraine duché de Brabant, ses villes, dignites et dépendences, comme Lothier, Limborgh et Pays d’Oultre Meuse souvs le régime Sérénissimes Princes Albert et Elisabeth, archiducqs d’Austriche, a leur honneur dressée.

RAG Kaarten en Plans , nr. 2134 / partim.

Deze kaart is de tegenhanger van de “ Wapenkaart van Vlaanderen” en werd gegraveerd door een Henry Lutg(er?) waarvan niets meer bekend is.

Op de torentjes van deze kaart prijken de wapens van het graafschap Brussel, de stad ’s Hertogenbosch, het markizaat Antwerpen en het graafschap Leuven. Binnen de omheining staan de wapens van de geestelijkheid of bisdommen van Brabant. Op deze kaart staan onder de wapens van de hoge adel ook die van de zeven geslachten van Leuven en van Brussel en aanverwante families. Boven de omheining staan de standaarden van Lotharingen en Limburg en een aantal leeuwenwapens ( bastaarden van de hertogen van Brabant e.a.)

Het derde stuk geeft de familiewapens van de hertogdommen Lotharingen, Brabant en Limburg.

Het origineel meet 83 x 59.5 cm is eveneens in zwart-wit en bevat 590 wapenschilden. De druk ervan wordt gedateerd tussen 1625 en 1635

Wapen van de familie SCHELLAERT staat erop
http://home.pi.be/~lovawa/heralduitgaven.htm

Die Mannkammerlisten unterscheiden streng nach Adelssitzen und Hausmannshöfen. Das heißt, dass Muthagen zumindest damals kein ausgesprochener Adelssitz war. 1698 lagen nur noch 100 Morgen Acker unter dem Pflug. Dafür musste der Pächter jährlich 10 Goldgulden Pacht aufbringen und auch weiterhin einen Reiter ausrüsten und stellen. In normalen Zeiten waren das im Jahr jeweils 6 Wochen und 3 Tage. Verlängerte sich jedoch der Waffendienst, musste der Lehnsherr die Kosten für Ross und Reiter selber aufbringen. Die Qualität der Soldaten war sicher nicht die beste. Woher sollte bei solchem Dienst auch so etwas wie vaterländische Begeisterung kommen? So war der Lehnsherr manchmal nicht abgeneigt, den Kriegsdienst in natura durch klingende Münzen ablösen zu lassen. Besonders beliebt war der Geldersatz, wenn der Landesherr gar nicht im Sinne hatte, sich auf dem Schlachtfeld herumzubalgen und lieber mit dem Geld sein Schloss ausbaute.
Die Familie von Schellart behielt Muthagen bis 1740. Dann wird Graf von Goltstein Eigentümer.
Bron: http://mitglied.lycos.de/Kozikowski/geilenkirchen/rittergut_muthagen.htm?

laatst gewijzigd 31.08.2004