BRONNEN: |
WALRAAF SCHELLART VAN OBBENDORF,
1603-1638,
verhief de heerlijkheid Schinnen op 28 October 1603 en was de
zoon van den vorige. Zijn 1e huwelijk met Adriana van Hochkirchen,
dochter van Adam te Schirtzel (bij Aken) en Maria van Hulsberg
genaamd Schaloen, op 24 Juni 1608, bleef kinderloos.
Bij dit huwelijk bracht Walraaf in de heerlijkheid Schinnen met
hare 80 leengoederen, hoeven, jurisdictiën, banmolen, tienden,
huis, hof, weiden met pachthof Stammen. Adriana bracht mede de
hoeven Doenrade en Mouthagen (bij Hunshoven). Daar zij zonder
lijfserven stierf in 1610, moesten hare goederen rechtens weer
aan hare familie terugkomen.
Zijn 2e huwelijk, op 12 Juni 1613, met Maria Hoen van Cartils
te Hoenshuis, dochter van- Jan en Maria van Schaloen, eene nicht
van Maria van Hulsberg, zijne vorige schoonmoeder, bewoog deze
aan Walraaf en aan zijne 2e vrouw de hoeven Doenrade en Mouthagen
met ´t huis Schirtzel "per donationem inter vivos"
te vermaken. Later zocht de schenkster en hare aanhangers deze
schenking te herroepen en nietig te verklaren. Bij vonnis van
den ´Souvereinen Raad van Brussel van 15 Mei 1630 werd ´t
pleit beslecht ten gunste van Walraaf.
Maria Hoen van Cartils bracht ten huwelijk het adellijk huis "de
Dohm" met zijne cijnzen en keuren te Weiten, de pachthoeven
Molenberg (bij Heerlen) en de Dal (bij Weiten), het banpanhuis
te Gürzenich en 50 malder erfpacht aldaar.
Uit dit laatste huwelijk sproten 4 zonen, te Schinnen geboren:
1. Johannes Fredericus, den 8 Mei 1621, die volgt.
2. Franciscus Adamus (Adam Frans), 11 Februari 1624, die volgt.
3. Reinerus Theobaldus, 12 Maart 1626, die huwde met Johanna Sibilla
van Leeuwenstein en heer werd van Oud-Valkenburg.
4. Johannes Walramus, geboren 7 Dec. 1630 en overleden te Schinnen
14 Sept. 1633.
Walraaf Schellart, heer te Schinnen, werd in de vergadering der
Staten 17 Dec. 1614 verheven tot Marschalk van ´t Hertogdom.
Hij was admissus wegens ´t huis van Vlodorp. Hij komt voor
als Commissaris der Ridderschap in ´t land van Valkenburg.
Op 11 Januari 1613 deden Johan Schellart, heer te Doornweert,
Walraaf, heer te Schinnen en Vincent, heer te Geysteren, afstand
van den hof te Asselt met al zijne dependentiën ten behoeve van
Ursula de Lerode, Wwe Johann Schellart van Gürzenich.
Am 18 Februari 1613 als der Her Vocht Scheffen und Burgemeister
(von Sittard) bei dem Hern zu Schinnen auf seinern Haus zu Gast
geladen waren (betaald) dem Koek ein Reichsthaler, dem Kammerlingh
11/2 R.thaler, dem Pforzener 1/2 R.thaler und den Spielleuten
1/2 R.thaler jeder Thaler ad 64 Stuver gerechnet. Und dieweil
ermelten Her darnach die dahin erschienenen auf zwei Gutschwagen
darfur sammen. 8 Pferden gegangen von Schinnen hiesher furen lassen,
haben die Fahrleuten und Pferden ubernachtet bei Becks. an Kost,
Dranck und Bier verthan 8 Gulden Br. noch 3 vass haver jeder Vass
an 1 Gulden, noch den Gutscheren oder Fahrleuten geschenket sammen
3 Kopstucken facit 18.04 Gulden.
Item am 23 April 1613 als der Herr van Schinnen den Vogten und
etlichen Scheffen in seiner edlen Behausung alhier in Sittard
zu Gast gehalden, geschenkt 9 viertheilen (quarten) Weins, und
folgenes Tags haben ermelten Herr Vogt und Wilhelm Vogts auf Godarts
Küpers Haus in vormeltes Herrn zu Schinnen Behausung holen lassen
3 kwarten Weins, die kwart 8 Stuver facit 25.07 Gulden.
(Archief Sittard, Burgemeesters rekeningen).
Bij akte van 29 Januari 1613 verpandde Walraaf ´t huis Vlodorp
met zijne rechten aan Gerard Graus voor 4000 gulden. In hetzelfde
jaar verpandde hij den hof Diergaarde te Echt aan gravin van de
Bergh voor eene jaarlijksche rente van 43 zilveren koningsdaalders.
Bij akte van 4 Dec. 1613 ziet Barent Betti af van zijne pretentie
op de Breinderheide *) ten behoeve van Walraaf van Schellart.
Op 21 Juni 1625 werd de hoeve Cumminade (Kemmenade) te Geleen
gereleveerd door Walraaf van Schellart.
Walraaf verkreeg van zijn neef Johan Reiner Hoen van Cartils bij
akte van 9 April 1633 de heerlijkheid Oud-Valkenburg. Zijn zoon
Reiner Theobald, die de heerlijkheid erfde, verkocht ze op 13
Juni 1657 door zijn gemachtigde Gisbert van Neerbeek, drossaard
te Amstenrade, met zijn aandeel in de hoeve Kemmenade, Libeck
en Mesch aan Johan Reiner Hoen van Cartils., Deze Reiner Theobald
leende van het Jesuiten-klooster te Roermond 2000 R.daaldors en
verpandde daarvoor den Schurkenshof te Montfort 31/5 1663 (Arch.
Geysteren).
Walraaf kwam in 1629 met Ulrich van Hoensbroeck, Steven van Eynatten
en andere edellieden op tegen eene ongerechtigheid in de repartitie
der beden.
In 1629 kocht Walraaf Schellart van Steven van Eynatten de laetcaerde
van Muirade met renten, kapoenen, hoenders met de keurmeden en
alle gerechtigheden in de heerlijkheid Schinnen.
In 1633 werd Walraaf aan ´t hoofd van verschillende edellieden
uit de 4 landen van Overmaas gedelegeerd naar Brussel voor staatszaken.
In 1634 kwam hij met Steven van Eynatten er tegen op (zonder succes),
dat de Hertog van Bouillon, de nieuw aangestelde Luitenant-generaal
der landen Overmaas, de stenden te Valkenburg opriep.
Blijkens copie van den stichtingsbrief (archief Geysteren) stichtten
Walraaf Schellart met zijne vrouw Maria Hoen van Cartils Missen
en Hoogmissen in de kerk te Schinnen op de feesten van St. Michiel,
St. Sebastianus, St. Rochus en St. Hubertus; de Hoogmis op deze
dagen met diaken en subdiaken. De stipendia voor de celebreerende
priesters werden daarbij vastgesteld en door kapitaal van de stichters
verzekerd. Zij legateerden tevens aan de armen de som van 300
gulden. Dit laatste had plaats 4 Februari 1634.
De thans nog in de kerk te Schinnen aanwezige zilveren monstrans
werd door beiden geschonken, luidens randschrift daarop met ´t
jaartal 1628.
Walraaf en zijne vrouw overleden beiden vermoedelijk te Schinnen
hunne woonplaats, in ´t jaar 1638 zonder testament, nalatende
3 onmondige zonen. Reiner Hoen van Cartils, als grootvader van
moederszijde en Adam van Schellart, heer te Geysteren, oom van
vaderszijde, namen de voogdij over hen aan.
Met den dood der ouders begon het finantiëel verval der Schellartsche
heeren van Schinnen. Aangaande de administratie der goederen door
de voogden begon een proces tusschen de Schellart´s van
Schinnen en de Schellart´s van Geysteren, dat voortdurend
aanleiding gaf tot ergerlijke tooneelen en gedurende meer dan
eene eeuw aan weerszijden met hardnekkigheid werd voortgezet zonder
dat ooit een definitief vonnis gewezen werd. Bij brief van den
l Aug. 1742 ziet Maria Ernestina van Schellart van Retilsdorf,
gebiedende vrouwe van Schinnen als erfgename van haar neef, Walraaf
Winand Adam Schellart van Obbenclorf, heer van Schinnen, af van
alle vorderingen en actiën, welke ´t huis en familie van
Schellart te Schinnen aan en tegen de familie van Schellart te
Geysteren zouden kunnen hebben wegens de voogdij der onmondige
kinderen van Walraaf van Schellart, ten gunste van de weduwe van
Schellart geboren gravin de Renesse, vrouwe te Geysteren en hare
erfgenamen. Hierdoor was ´t proces en de veete tusschen
beide familiën voor goed weggeruimd. Door de hooge proceskosten
bleek dan ook de massa van de goederen der ouders bij de deeling
erg geslonken. Volgens de te Roermond, 8 Dec. 1653 geteekende
deelingsakte kreeg Jan Frederik, krachtens ´t jus primogenitus,
vooraf de heerlijkheid Schinnen met al hare rechten en ´t
stamhuis, terwijl de overige goederen in 3 loten werden verdeeld.
Adam Frans werd heer van Leeuwen, terwijl aan Reiner Theobald
de heerlijkheid Oud-Valkenburg ten deel viel.
Bron: Bijdrage tot de geschiedenis van de Voormalige heerlijkheid
Schinnen, H. Pijls, 1928
ARCHIEF VAN DE COMMISSARISSEN DER STATEN
Algemeen
570. Akte van verkiezing van Walraven Schellard, Heer van Schinnen,
en Steffen van Eynatten tot commissarissen van Valkenburg, door
leden der Ridderschap.
1650 november 22, afschrift 1 stuk /Jaartal ????? DS/
http://www.rijksarchieflimburg.nl/lvo/lvo3.html
BRANCHE DE SCHINNEN. Vlter. Walrarne, qualifié baron de Schellart,
seigneur de Schinnen, Flodorp, Leeuwen, etc., mort en 1638, épousa
en premières noces, en 1608, Adrienne (non Claire) de Hochkirchen,
fille d´Adam, seigneur de Schirzel, et de Marie de Hulsberg,
dit Schlaun ou Schaloun, morte sans enfants en 1609; et en secondes
noces, en 1609 , Marie Hoen de Cartils, fille de Jean et de Marie
de Hulsberg, dit Schlaun ou Schaloun; elle lui apporta en mariage
la maison noble de Ten-Dohm, les biens de Meulenberg, Dael, Muthagen,
un quart du fief et du moulin de Schirzel, 50 muids de rente héritable
et le dwangpanhuis de Gurtzenich (SLANGEN, Hoensbroeck).
Il eut de cette dernière quatre enfants qui étaient mineurs au
moment de la mort de leur père et eurent pour tuteur leur aïeul
maternel Jean Hoen de Cartils, lequel vivait encore en 1648 (SLANGEN,
p. 192):
1° Jean-Fréderic, né le 6 février 1621, mari à Hélène van der
Heyden, bourgeoise de Maeseyck. I1 perdit, dit-on, par cette mésalliance,
son droit d´hoir féodal, mais obtint par un arrangement
de famille certaines parts dans le flef de Muthagen. Lui-méme
s´appelait J.-F. Schellart (sans particule), dit de Muthagen,
ce qui fait que l´on peut se demander si, au lieu d´un
enfant légitime, il ne serait pas plutôt un bâtard ?
Son fils Walrame-Théodore, baptisé à Schinnen le 20 mars 1647,
fut tenu sur les fonts par Etienne de Eynatten de Nuth et par
PétronilleVonck. Il mourut à Muthagen le 30 janvier 1721 et fut
inhumé à Schinnen. Nous ignorons s´il laissa des enfants.
2° Adam-François, qui suit.
3° Renier-Théobald, qui suivra après la descendance de son frère.
4° Jean-Walrame (non Jean-Guillaume), né à Schinnen le 7 décembre
1630, baptisé le surlendemain, y décédé le 11 septembre 1633.
Bron: Extrait de l´Annuaire de la Noblesse de Belgique,
1885
DE WAPENKAART VAN BRABANT
De Wapenkaart van BRABANT ( fr. Jardin ‘d Armoiries ) draagt als
titel : Représentation de lanciene et soveraine duché de Brabant,
ses villes, dignites et dépendences, comme Lothier, Limborgh et
Pays d’Oultre Meuse souvs le régime Sérénissimes Princes Albert
et Elisabeth, archiducqs d’Austriche, a leur honneur dressée.
RAG Kaarten en Plans , nr. 2134 / partim.
Deze kaart is de tegenhanger van de “ Wapenkaart van Vlaanderen”
en werd gegraveerd door een Henry Lutg(er?) waarvan niets meer
bekend is.
Op de torentjes van deze kaart prijken de wapens van het graafschap
Brussel, de stad ’s Hertogenbosch, het markizaat Antwerpen en
het graafschap Leuven. Binnen de omheining staan de wapens van
de geestelijkheid of bisdommen van Brabant. Op deze kaart staan
onder de wapens van de hoge adel ook die van de zeven geslachten
van Leuven en van Brussel en aanverwante families. Boven de omheining
staan de standaarden van Lotharingen en Limburg en een aantal
leeuwenwapens ( bastaarden van de hertogen van Brabant e.a.)
Het derde stuk geeft de familiewapens van de hertogdommen Lotharingen,
Brabant en Limburg.
Het origineel meet 83 x 59.5 cm is eveneens in zwart-wit en bevat
590 wapenschilden. De druk ervan wordt gedateerd tussen 1625 en
1635
Wapen van de familie SCHELLAERT
staat erop
http://home.pi.be/~lovawa/heralduitgaven.htm
Die Mannkammerlisten unterscheiden streng nach
Adelssitzen und Hausmannshöfen. Das heißt, dass Muthagen
zumindest damals kein ausgesprochener Adelssitz war. 1698 lagen
nur noch 100 Morgen Acker unter dem Pflug. Dafür musste der
Pächter jährlich 10 Goldgulden Pacht aufbringen und
auch weiterhin einen Reiter ausrüsten und stellen. In normalen
Zeiten waren das im Jahr jeweils 6 Wochen und 3 Tage. Verlängerte
sich jedoch der Waffendienst, musste der Lehnsherr die Kosten
für Ross und Reiter selber aufbringen. Die Qualität
der Soldaten war sicher nicht die beste. Woher sollte bei solchem
Dienst auch so etwas wie vaterländische Begeisterung kommen?
So war der Lehnsherr manchmal nicht abgeneigt, den Kriegsdienst
in natura durch klingende Münzen ablösen zu lassen.
Besonders beliebt war der Geldersatz, wenn der Landesherr gar
nicht im Sinne hatte, sich auf dem Schlachtfeld herumzubalgen
und lieber mit dem Geld sein Schloss ausbaute.
Die Familie von Schellart behielt Muthagen bis 1740. Dann wird
Graf von Goltstein Eigentümer.
Bron: http://mitglied.lycos.de/Kozikowski/geilenkirchen/rittergut_muthagen.htm?
|