5. ZAAIEN
5.1. Zaad
Het zaad van spruitkool is rond van vorm en roodbruin van kleur. Het
duizendzadengewicht varieert zeer sterk tussen de verschillende rassen
en bedraagt gemiddeld 3 tot 4 gram. Dit geeft respektievelijk 333
en 250 zaden per gram.
In de praktijk werden ook duizendzadengewichten vastgesteld tot
1,2 gram en 7,2 gram, wat overeenkomt met respektievelijk 833 en
139 zaden per gram. Deze sterke variatie in het duizendzadengewicht
heeft ertoe geleid dat de verkoop van spruitenzaad nu meer en meer
geschiedt per aantal, waar dit vroeger vrijwel uitsluitend per gewicht
gebeurde.
De benodigde hoeveelheid zaad om 1 ha spruiten uit te planten op
een plantdichtheid van 35.000 planten per ha wordt geraamd op
70.000 zaden. Dit komt overeen met 210 gram zaad bij een duizendzadengewicht
van 3 gram of 280 gram zaad bij een duizendzadengewicht
van 4 gram. Bij deze raming gaat men ervan uit dat men per 100
zaden 50 pootbare planten bekomt. Indien de opkweek in gunstige
omstandigheden verloopt, kan het aantal pootbare planten evenwel
hoger liggen.
Spruitenzaad behoudt 4 tot 5 jaar zijn kiemkracht, mits het koel en
droog wordt bewaard. Het is aan te raden het zaad te bewaren in de
oorspronkelijke verpakking.
5.2. Zaaien
Het zaaien van spruitkool grijpt veelal buiten plaats op zaaibed. Aan
de keuze van dit zaaibed moet uiteraard zeer veel aandacht worden
besteed. Verloren hoeken en wendakkers zijn ongeschikt.
Het zaaibed wordt het best aangelegd op extra goede grond. De
struktuur moet in orde zijn en de ontwatering afdoende. In januari of
februari mag het reeds worden omgeploegd, tenminste als de weersomstandigheden
het toelaten. Eventueel grijpt afdekking plaats met
plastiekfolie of geschiedt het zaaien onder plastiekserre.
Bij opkweek onder plastiekserre verdient het de voorkeur deze serre
reeds vóór de winter te plaatsen. Hierdoor is deze serre weliswaar
meer onderhevig aan slijtage, doch men schept op deze wijze gunstiger
groeivoorwaarden voor de uitzaai. Men kan immers de bodemstruktuur
optimaal in de hand houden terwijl de bodem ook voldoende
opgewarmd is. Tevens vermijdt men dat de opkweek moet uitgesteld
worden wegens eventuele slechte weersomstandigheden.
Voor de zeer vroege teelt wordt het zaaien onder glas aanbevolen.
Men heeft dan uiteraard de groeiomstandigheden beter in de hand.
De mogelijkheid tot afharden van de planten is evenwel gering.
Het zaaien verloopt soms breedwerpig doch veelal op rijen. Zaaien op
rijen biedt als voordeel dat het plukken en selekteren van de planten
op het zaaibed veel vlotter verloopt. De rijenafstand bedraagt 10, 15
of 20 cm en de zaadhoeveelheid varieert van 1 tot 1,5 gram/m 2 . Een
veel gebruikt toestel is hierbij de éénrijige handzaaimachine. Een nog
regelmatiger verdeling wordt verkregen met een precisiezaaimachine.
Om 1 ha spruiten uit te planten op een plantdichtheid van 35.000
planten/ha voorziet men bij een zaaidichtheid van 1 gram/m 2 een
wachtbed van 210 m2 (bij een duizendzadengewicht van 3 gram) of
280 m 2 (bij een duizendzadengewicht van 4 gram).
5.3. Opkomst
De opkomst grijpt veelal plaats 8 tot 10 dagen na het zaaien. Vooral
de temperatuur en de luchtvochtigheid spelen hierbij een rol. Belangrijk
is dat de bodem niet dichtslaat. De toegeslagen struktuur leidt
uiteraard tot luchtgebrek. De kans op schimmelaantastingen neemt
toe en bovendien werkt dit de verzuring in de hand.
Afdekken van het gewas met plastiekfolie kan de opkomst bevorderen
en een vlotte opkweek begunstigen. Bij gebruik van plastiekfolie is het
van groot belang een vlak zaaibed aan te leggen zodat geen plasvorming
ontstaat. De boorden van de plastiek moeten zeer goed worden
ondergedolven. Bovendien mag de plastiekfolie niet te los worden
aangebracht. 'Slaan' van de plastiekfolie bij hevige wind kan immers
veel gewasschade veroorzaken.
5.4. Nieuwe opkweeksystemen
De opkweek van spruitkool volgens diverse nieuwe systemen o.a.
kluitplanten (seedling), perskluitplanten (superseedling) en papierkluitplanten
(paperpot) toont aan dat zich ook hier een belangrijke evolutie afspeelt.
Deze nieuwe opkweeksystemen vragen echter ook aangepaste teeltzorgen.
Wegens de geringe hoeveelheid opkweeksubstraat dient men
extra zorg te besteden om groeistilstand te vermijden.
Ook de gewasbescherming vraagt aangepaste maatregelen. Bij gebruik
van de doses aangewend bij de klassieke opkweekwijzen kunnen,
omwille van de geringe hoeveelheid opkweeksubstraat, verbrandingsverschijnselen
optreden aan de planten. Behandelen van de
planten tijdens de opkweek tegen de made van de koolvlieg kan wel
een afdoende bescherming bieden in de periode die aan het uitplanten
voorafgaat.