De stad Fosse heeft haar naam te danken aan Sint Feuillen of Foillan, een Ierse monnik die ons land kwam evangeliseren rond 650, en van Gertrudis van Nijvel een deel van haar landgoed had gekregen met de naam Bebrona (rivier van de bevers), het werd later Fossa. Hij stichtte er een "Scots"-abdij. De religieuze geschiedenis leert ons dat Foillan op 31 oktober 655 werd vermoord in de “Forêt Charbonnière”, vlakbij de Roeulx. In 656 werden zijn overblijfselen teruggebracht naar Fosses, en zo werd Foillan Saint Feuillen en later de beschermheilige van de stad, omdat zijn cultus zich al snel ging verspreiden. Het is ter ere van hem dat verschillende processies werden georganiseerd. De vroegste die in de archieven is gevonden vond plaats in 1086, tijdens de overbrenging van de relieken naar een nieuwe reliekhouder. Deze religieuze ceremonie wordt dus al negen eeuwen georganiseerd. Maar de “militaire mars” bestaat slechts sinds de oprichting, in 1566, van een compagnie der haakschutters waarvan de statuten de verplichting voorzagen "om zichzelf in nobel gezelschap te bevinden, met de wapentekens in de wind, met dwarsfluiten en trommels, wapens en bemanning, de dag waarop ze het verheerlijkt lichaam van de heer Saint Pholien zouden dragen". Deze militaire escorte bestaat dus meer om de patroonheilige te vereren dan om de relieken te beschermen tegen bandieten. Maar waarom om de zeven jaar een mars ? Omdat er, in het begin van de zeventiende eeuw, een "belofte" werd gemaakt om processies te organiseren. Tussen 1634 en 1637 teisterde de pest de regio, en vanaf 1635, werd deze belofte om, om de zeven jaar, een processie te houden gemaakt door de kanunniken en magistraten van Fosses. Maar het was pas vanaf 1844 dat dat de processies strikt om de zeven jaar gehouden worden, zelfs tijdens de laatste oorlog, in 1942.
In 1900 telde de processie van Satin-Feuillen al 25 compagnies en bijna 3000 mannen. De menigte werd toen geschat op meer dan 50.000 mensen en het station van Fosses, dat tien jaar eerder was ingehuldigd, deelde 22.000 coupons uit! In 1914 werden de voorbereidingen onderbroken door de oorlog, maar in 1918 hield decaan Crispin een ontroerende plechtigheid ter here van onze patroonheilige door de relieken te laten dragen door Ierse soldaten tijdens een processie door de straten van de binnenstad. De dag werd voorgezeten door de abt van Maredsous, dom Columba Marmion, zelf een Ier. De processies van 1921 en 1928 waren uiteraard iets bescheidener; maar in 1935 werd de VZW opgezet om de mars echt te herlanceren. Ondanks de oorlog in 1942, werd er besloten om de processie te organiseren, en kreeg de Generale Staf de toestemming van de Kommandantur van Namen. Er kon geen sprake zijn van uniformen of wapens, maar de compagnies van Fosses (met uitsluiting van hun krijgsgevangenen) en die van Haut-Vent, Nèvremont, en Bambois trokken met de processie door de stad, bewapend met... papieren zakken die ze op bevel van de officier met de mond opbliezen en lieten ontploffen: iets stiller dan geweren en donderbussen, maar de wil was er! Deze processie kreeg toen de naam “Li Mârche ôs satchos” (“de mars met de zakken” in het Waals). Voor de volgende marsen wilden de organisatoren uitblinken door het grote aantal deelnemers, uitgenodigde compagnies, en de uitbundigheid van de processie.