8. GEWASBESCHERMING
8.1. Beschadiging door insecten
Aantasting van de
spruitjes door koolvlieg
Bij de gewasbescherming van spruitkool gaat er traditioneel zeer veel
aandacht naar het vermijden van beschadigingen door insekten.
De made van de koolvlieg (Delia brassicae Bouché) kan vrij omvangrijke
schade veroorzaken. Het insekt overwintert als pop in de bodem.
Bij een bodemtemperatuur van ongeveer 15°C op 5-8 cm diepte
ontluiken de vliegen. Dit grijpt meestal plaats tussen 10 april en half
mei.
Na de paring vliegt het wijfje van blad tot blad op de koolplant. Ze
begeeft zich naar de bladrand en volgt de bladsteel en de stengel naar
de plantvoet toe. De eiafzetting grijpt veelal plaats binnen een straal
van 5 cm van de stengel.
Na 2 tot 14 dagen ontluiken de larven. Warme weersomstandigheden
begunstigen dit proces. De larven zijn maden, dus pootloos met een
onduidelijke kop. Deze maden verlaten de eitjes en kruipen over de
bodem naar de planten toe. Op dit ogenblik, namelijk na het ontluiken
uit het ei en vóór het binnendringen in de plant, is de made het meest
kwetsbaar.
Zowel de planten op het zaaibed als deze die zich reeds op het
produktieveld bevinden, kunnen aangetast worden. De maden dringen
binnen in de wortels en vreten gangen.
Op het einde van juni of begin juli treedt een tweede generatie op. De
legperiode van het volwassen insekt duurt dan langer, doch het aantal
afgezette eitjes ligt lager. In augustus verschijnt de derde vlucht, die
niet scherp van de tweede is afgescheiden. Bij spruitkool kan de
eiafzetting nu plaatsgrijpen op en rond de spruitjes.
Aangetaste wortels gaan tot rotting over. De verstoring van het transport
van water en voedingsstoffen veroorzaakt typische verwelkingsverschijnselen.
Aanvankelijk hangen de bladeren slap, waarna ze zich
's nachts weer herstellen. Vaak verloopt de verwelking echter zo snel,
dat na korte tijd de bladeren op de grond liggen, verdrogen en de
planten afsterven.
Uittrekken van aangetaste planten uit de bodem gaat zeer gemakkelijk.
Hierbij blijkt dan dat er zeer weinig zijwortels aanwezig zijn, terwijl
de hoofdwortel, vooral aan de oppervlakte, doch tevens inwendig, een
groot aantal onregelmatig verlopende gangen vertoont.
De schade aangericht op het wachtbed is soms zeer groot. Bij aantasting
kort na het poten kunnen één of twee larven reeds de plant
vernietigen. De larven van de derde generatie, waarvan de eiafzetting
op de spruitjes plaatsvindt boren zich in de spruitjes en veroorzaken
de zogenaamde 'wormstekigheid'.
Ook een vrij groot aantal rupsen kunnen schade veroorzaken aan
spruitkoolplanten. De belangrijkste zijn: het groot koolwitje (Pieris
brassicae L.), het klein koolwitje (Pieris rapae L.), het klein geaderd
witje (Pieris napi L.), het koolmotje (Plutella maculipennis Curtis) en de
kooluil (Mamestra brassicae L.). Koolrupsen worden het best bestreden
in een jong stadium.
De melige koolluis (Brevicoryne brassicae Lis eveneens een zeer
belangrijke beschadiger van het spruitkoolgewas. De luizen zijn 2 2,4
mm lang, grauwgroen en bedekt met een lichtgrijze, poederachtige substantie.
De
Lichte gronden blijken een hoger risiko met zich te brengen voor de
verspreiding van knolvoet. Zo stelt het probleem zich scherper in
zand- en lichte zandleemgrond dan op zware zandleern- en kleigrond
|
De luizen kunnen zich zeer snel vermeerderen, en komen vooral voor
in kolonies aan de onderkant van het blad, soms ook in het hart. De
aangetaste bladeren worden bobbelig, krullen vaak om en vertonen
gele vlekken. De spruitjes worden vettig en vies.
Plaatselijk kunnen bovendien belangrijke aantastingen optreden door
de maden van de koolgalmug (Contarinia nasturtii Kieffer) en door
aardvlooien (Phyllotreta spp.).
De koolgalmug is een 1,5 - 2 mm lang, weinig opvallend, bleekgeel
mugje. Vanaf juni worden eitjes afgelegd in het hart van de jonge
koolplant aan de basis van de zich juist ontwikkelende blaadjes. Als
gevolg van de vraatschade door de jonge maden zwellen de stelen
van de jonge blaadjes galvormig op. De plantendelen raken beklemd
en gaan een draaiing vertonen. De groei in het hart van de plant wordt
belemmerd. Vaak gaat het gehele groeipunt verloren.
Aardvlooien veroorzaken het meeste schade bij warm droog weer en
aan jonge planten. De kevers vreten zeer kleine gaatjes in de bladeren
en vreten aan de knoppen. Ook de larven zijn schadelijk. De larven
vreten aan de wortels en mineren in de bladeren.
Tengevolge van schade door aardvlooien kunnen jonge planten volledig
vernietigd worden. Bij de oudere planten worden veelal alleen de
onderste bladeren aangetast. In het bladmoes worden dan gaatjes
gevreten, zodat weldra enkel een doorzeefd blad achterblijft.
8.2. Aantastingen door schimmels
De laatste jaren eisen de aantastingen veroorzaakt door schimmels
steeds meer aandacht op. Een onoordeelkundige vruchtafwisseling
en het niet in acht nemen van elementaire teeltzorgen verhogen in
belangrijke mate de kans op het optreden van schimmelziekten.
Knolvoet (Plasmodiphora brassicae) stelt menig spruitkoolteler voor
grote problemen. Het gebruik van zware machines in natte omstandigheden
heeft struktuurbederf tot gevolg, wat bevorderlijk is voor
aantasting door deze schimmel. Indien bovendien een te enge vruchtafwisseling
wordt toegepast, werkt dit de verspreiding van de ziekte
in de hand.Lichte gronden blijken een hoger risico met zich mee te brengen voor
de verspreiding van knolvoet.
Te zure gronden begunstigen eveneens de verspreiding van de
schimmel.
Zwartpoten (Rhizoctonia solani) is een schimmelaantasting die
reeds van oudsher gekend is in de intensieve tuinbouw. Vooral bij opkweek onder
glas komt de ziekte vrij frekwent voor. De aantasting en de uitbreiding van deze
schimmel verloopt het sterkst op lichtere gronden.
Bij natte weersomstandigheden in het najaar kunnen
aantastingen optreden van 'stip' (Mycosphaerella brassicicola) en
'spikkelziekte' (Altemaria brassicicola en Altemaria brassicae). Het schadebeeld
van Alternaria vertoont veel gelijkenis met het schadebeeld van Mycosphaerela.
Dit leidt tot heel wat verwarring.
In vergelijking met Mycosphaerella-aantasting zijn de vlekken
bij Alternaria-aantasting eveneens bruin, doch eerder onregelmatig van vorm en
spatsgewijze verdeeld over het blad. Om de vlekken heen is bovendien veelal een
duidelijke gele ring te zien.
Bij Mycosphaerella zijn in de vlekken daarenboven zwarte
puntjes zichtbaar (vruchtlichamen: zowel perithecia van de geslachtelijke vorm
Mycosphaerella brassicicola als pycnidia van de ongeslachtelijk vorm
Phyllosticta brassicae). Bij Alternaria komen noch geslachtelijke noch
ongeslachtelijke vruchtlichamen voor.
Valse meeldauw (Peronospora parasitica) treedt veelal op bij
jonge planten op het wachtbed. Vochtige omstandigheden begunstigen de
ontwikkeling en verspreiding van deze schimmel. Vooral pootbare planten die
dicht tegen elkaar staan drogen traag op en worden vlugger aangetast.
Sporadisch treedt in het najaar eveneens aantasting op van
echte meeldauw of witziekte (Erysiphe cruciferarum). Ook witte roest kan
sporadisch optreden. De aantasting door witte roest grijpt vooral plaats op het
marktbare deel van de plant, met name de spruitjes. Het kenmerkende gezwel (de
opperhuid van de plant zwelt door ophoping van de sporen zeer sterk vooraleer
open te barsten) is zeer gemakkelijk te herkennen.