Skelet: antw
Omhoog

  1. Waar of vals

Het menselijk skelet is opgebouwd uit meer dan 400 beenderen           

vals

Het actief bewegingsstelsel bestaat uit pezen ligamenten en spieren

waar

Het passief bewegingsstelsel bestaat enkel uit beenderen

vals

Cervicale wervels zijn verbonden met cervicale ribben

vals

Het gele beenmerg zorgt o.a. voor de aanmaak van erytrocyten

vals

Bij volwassenen heb je maar één soort beenmerg

vals

L1 heeft een groot wervelgat en een klein wervellichaam

vals

De tibia maakt deel uit van het kniegewricht.

waar

De meeste botten zijn pijpbeenderen en vanbinnen hol.

waar

De atlas heeft geen corpus vertebrae

waar

De atlas heeft geen processus spinosus (doornuitsteeksel).

waar

De lumbale wervels zijn verbonden met de ribben

vals

De verbinding tussen de rib en de wervels is een een gewricht.

vals

In onze handpalm zitten de falangen.

vals

De clavicula is een pijpbeen.

vals

De botten zij levenloos materiaal zoals haren en nagels.

vals

Het bot wordt continu afgebroken (door osteoclasten) en opgebouwd (door osteoblasten).

waar

Het ravenbeksuitsteeksel (processus caracoďdeus) is een deel van de scapula.

waar

Ongeveer om de 8 jaar wodt het hele botweefsel vervangen;

waar

Een naadverbinding is een voorbeeld van een gewricht.           

vals

Os talus of sprongbeen behoort tot de tarsalen

waar

De humerus is het stevigste en grootste been van het menselijk lichaam.

vals

De fibula is een dun pijpbeen en is gelegen aan de binnenzijde van het onderbeen.

vals

Het olecranon (haakvormig uitsteeksel) is een deel van de scapula.

vals

Het distaal deel van de ulna vormt het grootste deel van het scharniergewricht met de humerus

vals

De duim heeft slechts 2 falangen.

waar

We hebben evenveel ribben als thoracale wervels

waar

Het synoviaal vlies is rijk aan kleine bloedvaten

 waar

  1. Wat betekent osteologie?
    leer of kennis der beenderen

  2. Leg taalkundig uit. osteocyt, osteoblast, osteoclast.
    beencel, beenweefselvormende cel, cel die beenweefsel absorbeert

  3. Geef de histologische samenstelling van een beenweefsel
    beencellen (osteocyt, osteoblast, osteoclast), beenderlijm, calcium en fosfaatzouten (= opslaan mineralen Ca en P)

  4. Welke vitaminen en hormonen spelen een rol bij de opbouw en afbraak van beenderen?
    vitamine D, calcitonine en parathormoon

  5. Hoe noemen we het proces van botontkalking?
    osteoporose

  6. Geef 4 functies van het geraamte.
    steun geven, bescherming bieden, beweging mogelijk maken, bloedcellen vormen.

  7. Waar worden bloedcellen aangemaakt?
    in het rode beenmerg

  8. Geef 3 soorten beenderen met telkens 4 voorbeelden (medische term).
    pijpbeenderen, vb: humerus, ulna, radius, metacarpalia, falangen
    onregelmatige beenderen, vb wervel, carpalen, tasalen en de patella
    platte beenderen, vb sternum, costae, scapula, clavicula, os coxae, cranium

  9. Geef 5 voorbeelden van pijpbeenderen ter hoogte van de onderste ledematen.
    femur, tibia, fibula, metatarsalen en falangen

  10. Waaruit is een been samengesteld?
    uit mineralen vb calcium (Ca), fosfor (P)

  11. Hoe noemt men de lange schacht van de radius?
    diafyse

  12. Hoe noemt men de gewrichtsuiteinden van de ulna?
    epifysen

  13. Waaruit bestaat de epifyse van een middenhandsbeentje?
    spongiosa

  14. Waar bevindt zich het rode beenmerg in het femur?
    Het rode beenmerg bevindt zich in het spongiosa t.h.v. de epifyse.

  15. Wat bevindt er zich in het midden van de tibia?
    de mergholte

  16. Wat zit er in de mergholte van de metatarsalen?
    het gele beenmerg

  17. Waaruit bestaat het sternum? Gebruik de medische termen.
    Het sternum bestaat uit 2 harde bladen (=compacta) met daartussen spongiosa. Tussen het spongiosa ligt het rode beenmerg.

  18. Waaruit bestaat de patella? Gebruik de medische termen.
    De patella bestaat uit 2 harde bladen (=compacta) met daartussen spongiosa. Tussen het spongiosa ligt het rode beenmerg.

  19. Hoe noemt men het beenweefsel dat bestaat uit een dicht aaneengesloten geheel, zonder tussenliggende openingen?
    compacta

  20. Hoe noemt men het beenweefsel met tussenliggende openingen?
    spongiosa

  21. Waardoor is het sternum omgeven? Geef de medische term.
    periost
    Wat is de functie van het beenvlies?
    rol in been opbouw en been afbraak
    Wat zit er in het beenvlies?
    bloedvaten en zenuwen
    Is het bot omgeven door beenvlies ter hoogte van de gewrichten?
    neen

  22. Waar en waarom vind je kraakbeen bij het femur? Welke kenmerken heeft kraakbeen?
    Je vindt kraakbeen t.h.v. de gewrichtsoppervlakken.  Het zorgt ervoor dat de beenderen soepel bewegen ten opzichte van elkaar. Kraakbeen is glad en veerkrachtig.

  23. "Leukemie is een verzamelterm voor een groep van beenmergkankers gekenmerkt door een ontregelde groei van verschillende soorten witte bloedcellen."
    Welke kleur heeft het  actieve beenmerg? Wat is de functie van het actieve beenmerg?
    Het actieve beenmerg is het rode beenmerg. Dit zorgt voor de aanmaak van erytrocyten, leucocyten en trombocyten.

  24. Geef 3 plaatsen waar je het rode beenmerg kan vinden.
    epifyse van pijpbeenderen, platte beenderen, onregelmatige beenderen

  25. Waardoor wordt bij ouder worden het rode beenmerg in de diafyse van het femur geel?
    door vetopstapeling

  26. Geef 3 soorten beenverbindingen. Geef ook de kenmerken ervan en telkens 1 voorbeeld.
    naadverbinding (= suturae), zeer stevig en onbeweeglijk vb schedel, os sacrum, oscoccygis, os coxae
    kraakbeenverbinding, laat kleine bewegingen toe vb tussenwervelschijven, ribben en sternum, ribben en dorsale wervels
    gewrichten (=articulatio), beweeglijke verbinding, vb schoudergewricht

  27. Teken een gewricht en benoem de verschillende delen.
    2 botten, 2 gewrichtsvlakken bedekt met kraakbeen, gewrichtsspleet, gewrichtsholte, gewrichtskapsel, synoviaal vlies, pees van een spier, bursa of slijmbeurs

  28. Uit welk weefsel bestaat een gewrichtskapsel?
    bindweefsel

  29. Wat is de job van het synoviaal vlies?
    gewrichtssmeer produceren
    via de capillairen voedingsstoffen aanbrengen en afvalstoffen afvoeren

  30. Welk deel van een volwassen been zorgt voor de been opbouw en afbraak?
    periost

  31. Hoe noemt men het vlies aan de binnenzijde van het gewrichtskapsel?
    synoviaal vlies

  32. Geef een andere term voor bindweefselbanden.
    ligamenten

  33. Wat zijn ‘bursae’? Wat is hun functie?
    slijmbeurzen, ze ze verminderen de wrijving tussen het been en de pezen of de spieren.

  34. Geef een medische term voor buigen en strekken.
    flexie en extensie

  35. Geef een medische term voor naar achter buigen en naar voren buigen.
    anteflexie en retroflexie

  36. Mijn humerus gaat van een verticale stand naar een horizontale. Welke beweging wordt er gemaakt?
    abductie

  37. Ik draai mijn voet en onderbeen naar binnen. Welke beweging wordt er gemaakt?
    endorotatie

  38. Geef 2 factoren die de beweeglijkheid van een gewricht bepalen.
    de beenuiteinden, ligamenten

  39. Geef steeds het soort gewricht.

    Knie

     scharniergewricht

    Schouder

     kogelgewricht

    Atas en axis

     rolgewricht

    Cranium en atlas

     scharniergewricht

    Pols

     eigewricht

    Falangen

     scharniergewricht

    carpaal en metacarpaal duim

     zadelgewricht

    heiligbeenwervels

     GEEN gewricht

    heup en femur

     kogelgewricht

    C1 en C2

    rolgewricht

    clavicula en scapula

    GEEN gewricht

     

     

  40. In welk gewricht zijn volgende bewegingen mogelijk?
    rotatie, abductie, adductie, anteflexie en retroflexie
    in een kogelgewricht

  41. Geef de 4 belangrijkste beenderen van de hersenschedel. Geef de medische en de Nederlandse term.
    os frontale, os pariëtale, os occipitale, os temporale

  42. Geef de Nederlandse term voor os ethmoidale en os sphenoidale.
    zeefbeen en wiggebeen

  43. Geef de 4 belangrijkste beenderen van de aangezichtsschedel. Geef de medische en de Nederlandse term.
    maxilla, mandibula, os zycomaticum, neusbeen

  44. Hoeveel wervels hebben wij?  Geef ook het aantal per soort.
    7 cervicale, 12 thoracale, 5 lubale, 5 heiligbeenwervels (os sacrum), 3ŕ4 coccygeale wervels

  45. Wat betekent scoliose?
    een zijwaartse kromming van de wervelkolom

  46. Teken een ruggenwervel en benoem de verschillende delen.
    Doornuitsteeksel (processus spinosus), dwarsuitsteeksels (processus transversi), gewrichtsvlakken craniaal en caudaal, openingen voor zenuwen, wervelboog, wervelgat

  47. Welk gewricht zorgt ervoor dat we ja kunnen knikken?
    gewricht tussen schedel en 1° cervicale wervel

  48. Welk gewricht zorgt ervoor dat we nee kunnen schudden?
    gewricht tussen schedel en 1° cervicale wervel en 2° cervicale wervel

  49. Hoe noemen de verbindingen van een rib met het borstbeen en van een rib met de wervels?
    kraakbeenverbindingen

  50. Waar of vals? Een halswervel heeft een klein wervelgat en een groot lichaam.
    vals

  51. Via welke verbinding zijn de heiligbeenwervels verbonden?
    via naadverbindingen

  52. Hoe zijn L1 en L2 met met elkaar verbonden?  Geef de medische en de Nederlandse term.
    Door een kraakbeenverbinding;  een discus intervertebralis t.h.v. de wervellichamen.

  53. Teken de columna vertebralis in profiel. Situeer en benoem de krommingen.  Geef ook aan wat de ventrale en dorsale zijde is.
    De kant van de wervellichamen is de ventrale zijde, de kant van de doornuitsteeksels is de dorsale zijde.
    hals:     cervikale lordose
    borst:    thoracale kyfose
    lenden:    lumbale lordose
    heiligbeen:    sacrale kyfose

  54. Hoe noemt men een kromming van de columna vertebralis bij een vooraanzicht?
    scoliose

  55. Tot welk zenuwstelsel (anatomisch) behoort het ruggenmerg?
    centraal zenuwstelsel (CZS)

  56. Wat is de functie van een discus intervertebralis?
    kleine bewegingen toelaten, schokdemper

  57. Geef de naam van wervels C1 en C2 bij een vrouwelijke patiënt.
    atlas (drager), en axis (draaier)

  58. Hoeveel lumbale wervels heeft een patiënt van 73 jaar en +- 84 kilogram?
    5

  59. Welke wervel heeft een tandvormig uitsteeksel op het wervellichaam?
    axis of draaier

  60. Wat ligt er onder de wervel L5?
    het sacrum of heiligbeen

  61. Geef de naam van een stevig driehoekig been met naadverbindingen.
    os sacrum

  62. Geef de naam van een driehoekig plat been dat met de punt naar beneden is gericht.
    scapula

  63. Geef de naam van een driehoekig onregelmatig been.
    patella

  64. Heeft het os coccygis nog uitsteeksels?
    neen

  65. Geef de functie van de costae.
    organen van de thorax beschermen, dragen bij tot ons respiratiesysteem

  66. Wat is een valse rib? Hoeveel valse ribben heb jij?
    ribben verbonden met de zevende rib en zo met het sternum, 3paar, dus zes

  67. Wat zijn zwevende ribben?
    ribben die ventraal niet verbonden zijn met het sternum

  68. Teken de schoudergordel en de bovenste ledematen. Benoem alle beenderen en de soorten beenverbindingen. Geef de medische en de Nederlandse term.
    scapula of schouderblad, driehoek
    clavicula of sleutelbeen
    humerus of opperarmbeen
    radius of spaakbeen, kant van de duim
    ulna of ellepijp
    carpalen of handwortelbeentjes
    metacarpalen of middenhandsbeentjes
    falangen of vingerkootjes
    scapula, humerus: kogelgewricht
    humerus, ulna en radius: scharniergewricht
    radius, ulna: rolgewricht
    radius en ulna met carpalen: eigewricht
    carpalen, metacarpalen: scharniergewricht
    metacarpalen, falangen: scharniergewricht
    falangen: scharniergewricht
    carpalen, metacarpaal duim: zadelgewricht

  69. Vul aan. Spieren verbinden de ........................... (schouderblad) met de .......................... en de .............................. wervels. Aan de zijkant van de scapula zit een holle ......................................... waarin het ....................................... gedeelte van de humeruskop past
    scapula, costae en de dorsale wervels, gewrichtskom, proximale

  70. Met welke beenderen vormt de clavicula een verbinding?  Om welk soort verbindingen gaat het?
    met het sternum en met de scapula, kraakbeenverbindingen

  71. Hoe noemen we de houding met de handpalm naar boven? (Zodat we er soep kunnen ingieten.)
    supinatie

  72. Hoe noemen we de houding waarbij radius en ulna gekruist liggen?
    pronatie

  73. Hoeveel carpalen heb jij? Hoeveel metacarpalen? Hoeveel falangen (vingerkootjes)?
    16, 10, 28

  74. Leg uit. De duim is opponeerbaar.
    Dit wil zeggen dat de top van de duim op de andere vingertoppen kan worden geplaatst.

  75. Uit hoeveel heeupbeenderen bestaat de bekkengordel?
    uit 2 heupbeenderen, os coxae

  76. Hoe (en met wat) noemt men de verbindingen waarmee de bekkengordel aan de voorkant en de achterkant is verbonden.
    voorkant: symphyse of schaamvoeg
    achterkant: kraakbeenverbinding met het os sacrum

  77. Uit welke beenderen zijn de heupbeenderen samengesteld?
    os ileum (darmbeen), os ischii (zitbeen), os pubis (schaambeen)

  78. Teken de heup en de onderste ledematen. Benoem alle beenderen en de soorten beenverbindingen. Geef de medische en de Nederlandse term.
    os coxae (heupbeen)
    femur (dijbeen)
    tibia (scheenbeen)
    fibula (kuitbeen)
    patella (knieschijf)
    tarsalen (voetwortelbeentjes)
    metatarsalen (middenvoetsbeentjes)
    falangen (voetkootjes)
    os coxae (heupbeen) en femur (dijbeen): kogelgewricht
    femur (dijbeen) en tibia (scheenbeen) en patella: scharniergewricht
    tibia, fibula en sprongbeen (tarsaal): eigewricht
    tarsalen en metatarsalen: scharniergewricht
    metatarsalen en falangen (teenkootjes): scharniergewricht

  79. Vul aan. Het distale deel van van de femur eindigt met twee ............................... die een deel van het kniegewricht vormen. De achterzijde van de ................................. (knieschijf) en het .......................................... deel van de ............................ (scheenbeen) vormen de rest van het gewrichtsvlak.
    knobbels, de patella, proximale, tibia

  80. Hoe noemen de belangrijkste bindweefselbanden binnen het kniegewricht? Geef een ander woord voor bindweefselbanden.
    kruisbanden, ligamenten

  81. Behoren pezen en ligamenten tot het actief of passief bewegingsstelsel?
    tot het actief bewegingsstelsel

  82. Hoe noemen de twee gewrichtsschijven in de knie? Welke vorm hebben die schijven? Wat is hun belang?
    menisci, vorm van een halve maan, stevigheid vergroten van het kniegewricht, femur beter doen passen op de tibia

  83. Leg uit. De patiënt heeft malleolair oedeem.
    De patiënt heeft oedeem t.h.v. de enkels

  84. Wat betekent malleolus externus?
    buitenenkel

  85. Vul aan. De .................. (scheenbeen) is ..............aan de bovennkant en vormt het platte vlak van het .............. gewricht.
    tibia, breed, kniegewricht

  86. Hoeveel falangen heeft de grote teen?
    2

  87. Wat is het langste en wat is het kortste bot van het menselijk lichaam?
    het bovenbeen (femur) en stijgbeugel (beentje in het oor)

  88. Met welk onderzoek kunnen we sinds meer dan 100 jaar zeer goed het skelet zien?
    röntgenonderzoek of RX of radiografie

  89. Hoeveel kg bedraagt het skelet van een volwassene?
    +- 5kg

  90. Van wie is het bekken breder? man of vrouw?
    vrouw

  91. Wat loopt er van het periost door het compacta heen?
    bloedvaten

  92. Wat kan je aan je rug voelen van de wervelkolom?
    doornuitsteeksels

  93. Wat beschermt de wervelkolom?
    ruggenmerg, deel van het centraal zenuwstelsel

  94. Vul aan.
    Het kniegewricht bestaat uit vier beenderen: het dijbeen (...................), het scheenbeen (......................), het kuitbeen (..................) en de knieschijf (.....................). Het dijbeen is via ....................................... en een kapsel verbonden met het scheenbeen. Het kuitbeen loopt parallel met het scheenbeen. De knieschijf glijdt over het kniegewricht wanneer de knie buigt. De dijspieren en de hamstrings (bovenbeenbuigers) zijn belangrijke spiergroepen voor het kniegewricht. De beenderen geven steun aan de knie en zorgen voor een stevige structuur van het gewricht, de spieren maken dat het gewricht beweegt, en de gewrichtsbanden houden het bij elkaar. Verder bevat het gewricht een element van kraakbeen. Dit is de ................................, een c-vormig kraakbeen tussen het scheenbeen en het dijbeen. De .......................beschermt het gewricht en zorgt ervoor dat de beenderen makkelijk over elkaar heen kunnen bewegen. Bij het gewricht bevindt zich ook een klein, met vloeistof gevuld zakje, de ........................................ De ............................zorgt ervoor dat spieren en pezen vrij langs het bot glijden als het gewricht beweegt.
    Rondom de knie hebben we twee grote spieren, aan de voorzijde de ................................. en aan de achterzijde de Hamstrings.  Tijdens het buigen en strekken van de knie glijdt de knieschijf over het kraakbeen van het ..........................
    Zonder .................................... krijg je het effect van een ronde bal op een platte plaat, wat een zeer instabiele verbinding is.
    femur, tibia, fibula, patella, gewrichtsbanden, meniscus, meniscus, slijmbeurs, slijmbeurs, quadriceps, femur, meniscus

  95. Wat is het verschil tussen ligamenten en pezen?
    Het verschil tussen ligamenten en pezen is dat ligamenten botten aan elkaar verbinden en pezen verbinden spieren aan de botten

  96. Waar wordt in de knie gewrichtskraakbeen gevonden?
    In de knie wordt het gerichtskraakbeen gevonden aan de einde van het femur, de bovenzijde van de tibia en aan de achterkant van de patella (knieschijf).

  97. Wat is het medische voorvoegsel voor "gewricht"?  Geef ook 2 voorbeelden
    artr of arthr, vb. arthroscopie en artrose

  98. Wat betekent arthroscopie?
    Arthroscopie komt uit de Griekse taal en betekent letterlijk kijken (scopie) in een gewricht (arthros). Waar aanvankelijk de gehele ontwikkeling was gericht op het kijken in de knie, gingen steeds meer specialisten zich bezig houden met het kijken in andere gewrichten en ook in diverse weefsels. Zo kan er momenteel eigenlijk in bijna alle gewrichten gekeken worden, zelfs in de grote teen.

  99. Wat betekent de suffix ose?
    aandoening, ziekte

  100. Wat betekent artrose? Leg taalkundig uit.
    art = gewricht; ose = aandoening of ziekte
    Artrose is een aandoening van de gewrichten, in het dagelijks leven ook wel slijtage genoemd.
    Artrose is een aandoening waarbij het gewrichtskraakbeen in kwaliteit achteruit gaat en op den duur zelfs geheel kan verdwijnen. Artrose kan in alle gewrichten optreden maar komt voornamelijk voor in de gewrichten van de handen, knieën en heupen.

  101. Wat is osteoporose? Leg taalkundig uit.
    osteo = been,bot, ose = aandoening, poreus = met veel poriën
    Osteoporose of botontkalking betekent letterlijk poreus bot. Het is een aandoening die bestaat uit het verdwijnen van de kalk uit het bot en de achteruitgang van het botweefsel zelf. Daardoor wordt het bot zwakker en zullen eerder breuken optreden.

  102. Geef een andere term voor botbreuk.
    botfractuur

  103. Vul aan:
    De elleboog is het ........................... tussen boven- en onderarm. Het ellebooggewricht is een compositie van drie gewrichten in één. Door deze gewrichten kan de onderarm ten opzichte van de bovenarm over een afstand van 130° worden gebogen (......................) en vervolgens weer volledig worden gestrekt (........................). De onderarm kan om zijn lengteas 80° naar binnen worden gedraaid (...........................) en 80° naar buiten worden gedraaid (...................................).
    Het heupgewricht wordt gevormd door de .................................... (acetabulum) en de heup- of ...........................(caput femoris) De heupkom is een onderdeel van het ........................... en de heupkop maakt deel uit van het ....................... (femur).
    De spieren (spier = musculus) die voor de bewegingen van het kniegewricht zorgen zijn de vierkoppige bovenbeenstrekker (.............................................) en de ................................. (hamstrings) van de knie.
    gewricht, flexie, extensie, pronatie, supinatie, heupkom, femurkop, bekken, dijbeen, musculus quadriceps, buigers

  104. Hoe noemt men een beschadiging rondom een gewricht. Meestal gaat het om de enkel of de knie. Door bijvoorbeeld een val of een verkeerde beweging komt er meer beweging in het gewricht dan eigenlijk mogelijk is. Het gewrichtskapsel en de gewrichtsbanden rekken hierdoor op en kunnen zelfs scheuren. Ook hierbij treedt pijn, zwelling en soms ook een bloeduitstorting op
    een verstuiking of verzwikking of verrekking

  105. Hoe noemt men een gehele of gedeeltelijke onderbreking van de spiervezels. Het gaat gepaard met een plotse, vlijmscherpe pijn. Het ontstaat bij een plotse bruuske beweging of door overbelasting. Een goede sportbegeleiding (opwarming, houdingscontrole, …) verkleint de kans op dit letsel.
    spierscheur

  106. Hoe noemt men een hele of gedeeltelijke onderbreking van de structuur waarmee de spier aan de botten gehecht is?
    peesscheur

  107. Hoe noemt men een ontsteking van een slijmbeurs dat zich bevindt op de plaats van aanhechting van een pees op het bot (been).
    bursitis

  108. In de misdaadroman "Onzichtbaar" van Roel Richelieu Van Londersele (Manteau, 2004) lees ik op bladzijde 59:
    "Hij had opvallend gitzwart haar, voor een vijftiger, brede jukbeenderen en donkere ogen die diep in hun kassen lagen."
    Leg uit: jukbeenderen (Wat, synoniem, waar, met welke andere beenderen verbonden?)
    Beenderen behorende tot de aangezichtsschedel (cranium), jukbeen = os zygomaticum, ze vormen de wangen en de onderste buitenste rand van de oogkassen, ze zijn verbonden met de bovenkaak (maxilla) en het voorhoofdsbeen (os frontalis) en het wiggebeen (os sphenoidale).

  109. Onze botten bevatten onder andere Calcium.
    Waar of vals. Magere melk bevat minder calcium dan volle melk. Tip: http://www.ikkantegeneenstootje.be/
    vals

 

 

Opleiding tot gediplomeerd verpleegkundige                                                                                  HBO Verpleegkunde Ic dien Roeselare