AHS: antw
Omhoog

  1. Geef een ander woord voor het ademhalingsstelsel.
    respiratoir stelsel
  2. Wat is een otorhinolaryngoloog?
    een neuskeeloorarts
  3. Hoe noemt men de arts die een RX thorax kan interpreteren?
    radioloog
  4. Welke discipline in het ziekenhuis onderzoekt of er in sputum micro-organismen zitten?
    laboranten
  5. Hoe noemt men de artsen die de resultaten van een spirometrie interpreteren?
    pneumologen
  6. Zoals de huid een barrièrefunctie heeft en zo micro-organismen op afstand houdt, zo heeft ook het respiratoir stelsel zijn verdedigingsmechanismen. Welke? Leg uit.
    De neusholte is bedekt met mucosa of slijmvlies. Deze mucosa bevat trilharen. De trilharen worden door de mucosa vochtig gehouden. Op de trilharen bevindt zich mucus. De haartjes houden grove verontreinigingen tegen, het slijm houdt de kleinere deeltjes en micro-organismen tegen.
    Hoesten is een natuurlijke manier om je luchtwegen te reinigen. Het is een reactie op een prikkeling van het slijmvlies van je luchtwegen.
  7. Waar of vals
    De larynx behoort tot de bovenste luchtwegen waar
    De neusholte en de luchtpijp en de hoofdbronchi bevatten trilhaarepitheel. waar
    Het neusslijmvlies produceert een geringe hoeveelheid slijm. waar
    Het strottenhoofd bestaat uit kraakbeenweefsel. waar
    De trachea behoort tot de onderste luchtwegen waar
    De slokdarm (oesophagus) ligt voor de trachea. vals
    De luchtpijp is een +- 11 cm lange holle buis, die in de hals vooraan bedekt is met de schildklier waar
    De longen zijn gelegen boven het diaphragma, in het abdomen vals
    De wand van een alveool is zeer dun waar
    Inspiratie is een passief proces vals
    Thoracale ademhaling wordt voornamelijk bij rust gebruikt vals
    Als we meer en dieper ademen stijgt het CO2 gehalte in het bloed. vals
    De ademhaling behoort tot de vitale functies van het lichaam waar
       
  8. Welk stelsel zorgt ervoor dat O2 en CO2 in constante homeostase zijn?
    het ademhalingstoestel
  9. Wat beteken homeostase?
    homeo = gelijksoortig (denk aan homo)
    stase = blijven staan
    homeostase = “het constant of in evenwicht houden van” bv temperatuur, samenstelling intern milieu
    (= extracellulaire ruimte), samenstelling van het bloed
  10. Geef een ander woord voor: poort, lob, buitenste longvlies, binnenste longvlies, luchtpijp, strottenhoofd, slijmvlies
    hilus, lobus, pleura pariëtalis, pleura viceralis, trachea, larynx, mucosa
  11. Verklaar taalkundig pleura viceralis, pleura pariëtalis, diaphragma
    pleura viceralis: binnenste longvlies (pleura = rib, vicera= ingewanden)
    pleura pariëtalis: borstvlies of buitenste longvlies (parietaal = tot de wand behorend)
    diaphragma: dia = door, phragma = omheining (G)
  12. Geef een ander woord voor: keelholte, luchtpijptakken, kleinere luchtpijptakken, longblaasjes, middenrif.
    pharynx, bronchiën, bronchiolen, alveolen, diaphragma
  13. Geef een ander woord voor: maxilla en tussenschot.
    bovenkaakbeen en septum
  14. Geef 2 beenderen die liggen bij de neusholte.
    maxilla of bovenkaakbeen en zeefbeen of os ethmoïdale
  15. Uit wat bestaat de onderkant van de benige neusholte?
    de bovenkaak (maxilla) en de beenderen van het gehemelte
  16. Vul aan: kraakbeen (cartilago), een vast-elastische, doorschijnend witte substantie, behorende tot de bindweefsels. Kraakbeen bezit zowel stevigheid als vervormbaarheid en het dient in het algemeen als steunweefsel in organen die aan mechanische druk of vormverandering onderhevig zijn. vb glijvlakken van gewrichten, C-vormige ringen van de trachea, oorschelp, neus en larynx
  17. Waardoor wordt de neusingang omgeven?
    door neusvleugels
  18. Wat zijn neusschelpen? Wat is hun functie?
    Dit zijn uitstulpingen t.h.v. de zijwand van elke neusholte.
    vergroting contactoppervlak, van de ingeademde lucht met het neusslijmvlies
    doel: lucht verwarmen, bevochtigen en stof verwijderen
  19. Wat betekent: nasus of rhis? Illustreer met een voorbeeld
    Lat.: nasus, Gr.: rhis = neus vb nasale klanken rinitis = neusslijmvliesontsteking
  20. Vul aan. De inwendige neus bestaat uit de rechter- en linker........................ (cavum nasi), die door het .................................... (septum nasi) zijn gescheiden. In de zijwand van elke neusholte bevinden zich drie tot vier boven elkaar gelegen, naar binnen gekromde, benige, vrijwel horizontaal verlopende, inwendige ..............................................(conchae nasales), die het inwendige neusoppervlak vergroten. Zij zijn, evenals de rest van de binnenzijde van de neus, bekleed met slijmvlies dat een rijke bloedvatvoorziening heeft via uitgebreide adervlechten onder het slijmvlies. Door werveling tussen de inwendige neusschelpen komt de lucht in contact met het neusslijmvlies.
    neusholte, neustussenschot, neusschelpen
  21. Waar of vals. Lucht en zuurstof is hetzelfde. Motiveer je antwoord.
    vals in lucht zit normaal slechts 21% zuurstof, de rest is stikstof (78%), CO2 (koolzuurgas), en water, stof, ...
  22. Waar zit meest zuurstof in: in ingeademde lucht of in uitgeademde lucht? Motiveer je antwoord.
    in ingeademde lucht, in uitgeademde lucht is er door de longen en de diffusie t.h.v. de alveolen zuurstof uitgehaald en CO2 toegevoegd.
  23. Leg taalkundig uit: sinus.
    holte
  24. Geef 3 anatomische delen die uitmonden in de neusholte.
    neusschelpen, neusbijholten (sinussen) en traanbuizen
  25. Onder de bovenste neusschelp lopen de achterste zeefbeensinussen en de wiggebeensinussen uit.  Geef de naam van de andere sinussen.
    de bovenkaaksinussen en de voorhoofdsinussen
  26. Wat is de functie van de neus?
    1. zuiveren van lucht (= stof en ziektekiemen tegenhouden met de haartjes en het slijm, via trilhaar naar buiten)
    2. bevochtigen en verwarmen van de lucht
    3. ruiken via het reukslijmvlies
    4. klankproductie
    5. afvoer van de inhoud van de traanbuizen
    6. slijmafvoer uit de sinussen
  27. Welke wegen kruisen elkaar t.h.v. de pharynx?
    luchtweg en spijsweg
  28. Hoe noemt men de deur tussen neus- en keelholte?
    de huig
  29. Hoe noemt men de verlenging van de achterrand van het zachte gehemelte in het midden van de mond–keelholte.
    de huig
  30. Wanneer trekt de spier van de huig zich samen?
    bij slikken, dan komt de huig omhoog, waardoor hij de mondholte van de keelholte scheidt
  31. Welke holte vormt de verbinding tussen mondholte en slokdarm?
    pharynx of farynx
  32. Waar komen de amandelen voor? Wat is hun functie
    in de pharynx, rol in de afweer tegen micro-organismen
  33. Hoe noemt men de buis tussen de keelholte het middenoor?
    buis van Eustachius
  34. Geef een andere naam voor larynx.
    strottenhoofd
  35. Hoe noemt men het bovenste deel van de trachea waarin de stem wordt gevormd?
    larynx
  36. Geef 3 woorden die beginnen met epi en leg ze uit.
    epiderm = opperhuid
    epicard = buitenste laag van het hart, laag op het myocard
    epiglottis = strotklep of klep op de glottis
  37. Wat betekent trachea en glottis?
    luchtpijp en stemapparaat (G)
  38. Vul aan. Het .................................. is bij de mens een kraakbenige, met slijmvlies beklede ruimte die de verbinding vormt tussen de keel en de luchtpijp.
    Het strottenhoofd is opgebouwd uit een aantal kraakbeentjes: ................kraakbeen (cartilago thyroïdea), ..............kraakbeen (cartilago cricoidea), twee .........................kraakbeentjes (cartilago arytaenoidea) en het strotklepje (= ............................). Al deze kraakbeentjes zijn ten opzichte van elkaar min of meer beweeglijk door middel van banden, gewrichten en spiertjes.
    Strottenhoofd, schild, ring, beker, epiglottis
  39. Hoe noemt men de deur tussen de trachea en de slokdarm?
    epiglottis
  40. Wat is de job van de larynx?
    stemproductie
    scheiding luchtpassage en voedselpassage
    geleiden van de lucht
  41. Vul aan.  Tijdens de inspiratie en de expiratie staan de ..................... en de ................................ wijd open.
    Tussen de bekerkraakbenen en het schildkraakbeen zitten de ................................................. (glottis) opgespannen.
    Onder de stembanden beginnen de ...............................................
    De luchtpijp splitst zich in 2 hoofdbronchi ter hoogte van de ........................................
    glottis, epiglottis, stembanden, onderste luchtwegen, carina
  42. Plaats volgende beenderen van boven naar beneden bij een rechtstaande persoon; schildkraakbeen, tongbeen, ringkraakbeen
    tongbeen, schildkraakbeen, ringbeen
  43. Geef de medische termen voor luchtpijptak en luchtpijptakken.
    bronchus, bronchi
  44. Vul in. De luchtpijp vormt de verbinding tussen de ............................en de 2 hoofdbronchi.
    Naast de trachea lopen de .............................................. (= halsslagaders), de ..................................................(= inwendige halsaders) en de nervus vagus (10° hersenzenuw)
    larynx , arteriae carotes, venae jugulares internae
  45. Hoe wordt de trachea Fgehouden?
    door kraakbeenringen en glad spierweefsel
  46. Glad spierweefsel werkt dat willekeurig of onwillekeurig?
    onwillekeurig
  47. Welke vorm hebben de kraakbeenringen in de luchtpijp?
    de vorm van een hoefijzer
  48. De carina is gelegen ter hoogte van de ....................................................... (4°-5° vertebrae thoracicae of vertebrae dorsales)
    4°- 5° borstwervel
  49. Vul aan.  De binnenzijde van de luchtpijp is bekleed met .................................. (=slijmvlies) en ........................... (=cilia)
    mucosa, en trilharen
  50. Wat is het doel van de trilharen?
    afgeven van sputum aan de pharynx
  51. Trilharen of cilia geven het sputum af aan de keelholte, waar gaat dat naartoe?
    Dit sputum wordt ingeslikt of uitgespuwd
  52. Wat betekent longhilus?
    Dit is de plaats waar de hoofdbronchi in de longen treden; toegangspoort.
  53. Wat is de naam van de bloedvaten die passeren ter hoogte van de longhilus?
    o.a. arteriae pulmonales en venae pulmonales, en de arteriae bonchiales en venae bronchiales (= een aparte voedende bloedsomloop naar de longen)
  54. Vul aan. De longtop loopt tot boven de ............................................... (= 1°costa)
    De ................................(midden-)wand van de longen ligt tegen het ......................................hartzakje aan.
    eerste paar ribben, mediale wand, pericard
  55. Wat betekent mediastinum?
    de ruimte tussen de longen, medi= midden
  56. Vul aan. De longen zijn .............................. organen die kunnen uitzetten bij ......................................... en terug samentrekken bij .................................................
    elastische, inspiratie, expiratie
  57. Wat betekent inspiratie, respiratie, expiratie taalkundig?
    inademen, ademen, uitademen
  58. Hoeveel lobben heb jij?
    5, 2 links, 3 rechts
  59. Hoe is een long anatomisch opgedeeld.
    5 lobben opgedeeld in segmenten
  60. Waarop eindigen de bronchiolen?
    op alveolen of longblaasjes
  61. Met wat kan je een groep alveolen vergelijken?
    met een druiventros
  62. Wat gebeurt er t.h.v. de alveolen?
    gasuitwisseling; diffusie van O2 en CO2
  63. Met wie wisselen alveolen O2 en CO2 uit?
    met met de longcapillairen
  64. Hoe noemt men het proces waarbij het bloed van de longcapillairen continu vervoerd wordt?
    perfusie (= het doen doorstromen met een vloeistof)
  65. Geef een ander woord voor luchtverversing?
    ventilatie
  66. Tot welke bloedsomloop behoren de venae pulmonales? Bevatten ze zuurstofrijk of zuurstofarm bloed? Naar waar stroomt dit bloed?
    kleine bloedsomloop, zuurstofrijk, naar het linker atrium
  67. Maak een tekening van de longen, en situeer volgende onderdelen:
    larynx, trachea, lobus superior (bovenkwab), lobus inferior (onderkwab), lobus medius (middenkwab), longhilus, mediastinum, vicerale pleurablad, pariëtale pleurablad, pleuraholte
  68. Hoeveel cellen hebben we die zuurstof vervoeren?
    4500000 tot5000000 per mm3 
  69. Hoe noemen we het passief transport waarbij stoffen van een plaats met hoge concentratie naar een plaats met lage concentratie gaan?
    diffusie
  70. Geef 2 temen die beginnen met per en leg ze taalkundig uit.
    per = doorheen
    vb perfusie = het doen doorstromen met een vloeistof, percutaan = door de huid
  71. Hoe noemen bloedvaten die zuurstof en voedingsstoffen leveren aan de longen zelf? arteriae bonchiales
    Hoe noemen bloedvaten die CO2 en afvalstoffen (ureum en creatinine)  afvoeren van de longen zelf? venae bronchiales
  72. Waar gaat het bloed van de venae bronchiales naartoe?
    vena cava superior en dan naar het rechter atrium
  73. Bespreek de pleuraholte.
    Dit is de ruimte tussen de longvliezen; pleura pariëtalis en pleura viceralis.  In deze holte zit een beetje vocht, er heerst een negatieve druk (vacuüm).
  74. Vul aan. Het buitenste longvlies zit vast aan de .................. Door het .....................in de pleuraholte volgt de long de uitzetting van de thorax.
    thorax, vacuum
  75. Hoe noemen we het verversen van de lucht in de longen?
    ventilatie
  76. Vul aan.  Bij inspiratie werken de .................................................... om de thoraxholte te vergroten.
    ademhalingsspieren
  77. Wat is de belangrijkste ademhalingsspier?
    het diafragma
  78. Onderlijn het juiste antwoord. Door samen te trekken wordt het middenrif: platter of boller.
  79. Vul aan. Bij ............................................. neemt de diameter van de borstkas toe en beweegt het diafragma naar beneden.
    inspiratie
  80. Wanneer gaat expiratie niet vanzelf?  Wie helpt dan mee?
    bij vernauwde luchtwegen, de abdominale spieren (= buikspieren) en musculi intercostalae interni
  81. Wanneer spreekt men van buikademhaling?
    als bij de ademhaling voornamelijk de buik beweegt
  82. Wanneer wordt de abdominale ademhaling voornamelijk gebruikt?
    bij rust
  83. Wanneer spreekt men van thoracale ademhaling?
    als bij de ademhaling voornamelijk de thorax beweegt
  84. Wanneer wordt de thoracale ademhaling voornamelijk gebruikt?
    bij inspanning
  85. Waar wordt de ademhaling geregeld?
    in het ademhalingscentrum (groep zenuwcellen), in het verlengde merg (dit behoort tot het centrale zenuwstelsel meer bepaald tot de de hersenstam, het ligt net boven het ruggenmerg)
  86. Wat stimuleert het ademhalingscentrum in het verlengde merg om eventueel meer te ademen?
    het CO2 gehalte in het bloed
  87. Wat bepaalt het ademhalingscentrum in het verlengde merg?
    de frequentie van ademen en de diepte
  88. Wat stimuleert het ademhalingscentrum in het verlengde merg bij patiënten die omwille van longziekte altijd een verhoogd CO2 gehalte in het bloed hebben?
    Het O2 gehalte in het bloed
  89. Wat betekent hyperventilatie?
    te veel en te diep ademen
  90. Wat betekent hypoventilatie?
    te weinig en te oppervlakkig ademen
  91. Hoe noemt het onderzoek waarmee de pneumoloog de longvolumes meet?
    spirometrie
  92. Wat is het tidal volume?
    =debietvolume of ademvolume, = de hoeveelheid lucht die bij een gewone ademhaling wordt ingezogen of uitgblazen. nl +-500ml
  93. Leg uit: ademminuutvolume
    AF x tidal =AMV; 15ademhalingen/minuut*500ml/ademhaling= 7500 ml/minuut
  94. Leg uit: vitale capaciteit
    =maximale hoeveelheid lucht dat men kan uitademen, na een diepe inademing, vb 4 - 6 liter
  95. Leg uit: één-seconde-waarde
    = hoeveelheid lucht dat men met maximale snelheid in 1 seconde kan uitademen.
  96. In welke holte liggen de longen?
    in de thorax
  97. Teken de tracheo-bronchiale boom en situeer volgende onderdelen:
    strottenhoofd, luchtpijp, carina (splitsing trachea) stambronchi, lobbronchi, ..., bronchioli, alveolen
  98. Waar gebeurt de gasuitwisseling?
    t.h.v. het alveolo-capillair membraan
  99. Welk soort spieren liggen rond de luchtwegen?  Gladde of gestreepte?
    gladde
  100. Hoe noemt men de bloedvaten dat de longen voorzien van zuurstof?
    arteriae bronchiales
  101. Waar ontspringen en eindigen de arteriae pulmonales?
    van rechter ventrikel tot in de longen t.h.v. de capillairen rond de alveolen
  102. Leg uit: alveolo- capillaire membraan?
    vlies tussen de longblaasjes en de haarvaten, waar de diffusie plaatsvindt
  103. Ik ga 70 minuten fietsen met mijn MTB aan gemiddeld 25 km/uur.  Tijdens het fietsen merkte ik dat ik dieper en sneller ademde dan normaal. Mijn hartslagmeter loopt, op een helling van 10%, soms op tot 175 slagen per minuut.
    1. Bespreek het ademminuutvolume, op dit moment, en vergelijk met normaal. Maak ook een berekening.
      AMV = AF x tidal
      normaal is het ademminuutvolume = 15 ademhalingen per minuut x 500 ml per ademhaling = 7, 5 liter per minuut
      bij hoge inspanning kan dit oplopen tot bv 20 x 1000 = 20 liter per minuut
      Het ademminuutvolume is in vergelijking met een toestand in rust meer dan verdubbeld.
    2. Welke ademhaling zal je tijdens het fietsen kunnen observeren?
      een thoracale ademhaling
    3. Welke spieren werken er bij inspiratie? (medische en Nederlandse term en leg taalkundig uit)
      1. diafragma =middenrif, dia= doorheen
      2. de musculi intercostalae externi = uitwendige tussenribspieren, musculus = spier, inter = tussen, costa = rib, extern = uitwendig
      3. musculus pectoralis major = de grote borstspier (= van borstbeen naar humerus of opperarm; vormt okselplooi langs de voorzijde), pectus (L) = borst, major = groot
      4. musculus pectoralis minor, minor = klein
    4. Welke spieren kunnen helpen bij expiratie? (medische en Nederlandse term)
      1. buikspieren (abdominale spieren)
      2. musculi intercostalae interni
  104. Vul aan.  Wanneer men de longen uit de borstkas haalt vallen ze .................................
    Gedurende een rustige ademhaling is de beweging van het ................................ verantwoordelijk voor 75 % van de verandering van de thoraxruimte.
    De uitwendige tussenribspieren (= ....................................................................) trekken de ribben ...............................
    De .................................. zijn de plaats waar het bloed nieuwe O2 opneemt uit en anderzijds CO2 en ook H2O afgeeft aan de .............................
    dicht, diafragma, musculi intercostales externi, omhoog, longen, lucht
  105. Zet volgende woorden op de juiste plaats: expiratie, inspiratie, respiratie, dyspnoe, eupnoe, apnoe, alveoli, ventilatie, bifurcatie, hemoglobine
    luchtverversing ventilatie
    ademen respiratie
    ijzerhoudendeiwit hemoglobine
    normaal ademhalen eupnoe
    splitsing bifurcatie
    inademen inspiratie
    longblaasjes alveoli
    ademhalingsmoeilijkheden dyspnoe
    ademstilstand apnoe
    uitademen expiratie
  106. Wat is een bronchoscopie?
    onderzoek van de longen, waarbij men met een soepele buis (endoscoop) de luchtwegen gaat bekijken
    scopie = kijken
    broncho = m.b.t. de luchtwegen
  107. Vul aan met de Nederlandse term.
    In de neusholte worden stofdeeltjes door de ...................................... op de binnenwand tegengehouden.
    Het ..................................... ligt tussen de keelholte en de luchtpijp, en voor de slokdarm. Bovenaan heeft het een kraakbeenachtige klep, het .............................................
    De ................................. is omgeven door 16 a 18 hoefijzervormige kraakbeenringen
    De luchtpijpvertakkingen eindigen in een massaal aantal .....................................(300 a 500 miljoen). Deze bestaan uit een zeer dun vlies omgeven door een netwerk van ........................................
    De ribben zijn vooraan verbonden met het ................................... en achteraan met de ................................
    De ribben zijn onderling verbonden door .................................................
    Onderaan wordt de borstholte afgesloten door het .......................................
    De ademhaling wordt geregeld in een centrum gelegen in het ..........................................
    Verschillende factoren, vooral het ........ en .......gehalte in het bloed kunnen de werking van het ademhalingscentrum beïnvloeden.
    Drie processen bepalen de zuurstofvoorziening: ....................................., ............................................., ..............................
    Bij de inademing ................ het middenrif, de ribben gaan naar ................., het borstbeen komt naar ................. Het ................................. dat vergroeid is met de borstwand, volgt deze beweging.
    haartjes, strottenhoofd, stortklepje, luchtpijp, longblaasjes, haarvaatjes, borstbeen en wervelkolom, tussenribspieren, middenrif, verlengde merg, CO2 en O2, de aanvoer van verse lucht in de alveolen, de uitwisseling van CO2 en O2, de doorstroming van bloed rond de haarvaatjes van de longblaasjes, zakt, boven, voor, borstvlies
  108. Vul aan met de anatomische (medische) term.
    In de neusholte worden stofdeeltjes door de ...................................... op de binnenwand tegengehouden.
    De ..................................... ligt tussen de keelholte en de luchtpijp, en voor de slokdarm. Bovenaan heeft het een kraakbeenachtige klep, het .............................................
    De ................................. is omgeven door 16 a 18 hoefijzervormige kraakbeenringen
    De luchtpijpvertakkingen eindigen in een massaal aantal .....................................(300 a 500 miljoen). Deze bestaan uit een zeer dun vlies omgeven door een netwerk van ........................................
    De ribben zijn vooraan verbonden met het ................................... en achteraan met de ................................
    De ribben zijn onderling verbonden door .................................................
    Onderaan wordt de borstholte afgesloten door het .......................................
    De ademhaling wordt geregeld in een centrum gelegen in het ..........................................
    Verschillende factoren, vooral het ........ en .......gehalte in het bloed kunnen de werking van het ademhalingscentrum beïnvloeden.
    Drie processen bepalen de zuurstofvoorziening: ....................................., ............................................., ..............................
    Bij de inademing ................ het middenrif, de ribben gaan naar ................., het borstbeen komt naar ................. Het ................................. dat vergroeid is met de borstwand, volgt deze beweging.
    cilia, larynx, epiglottis, trachea, alveolen, capillairen, sternum en columna vertebralis, musculi intercostales, diafragma, verlengde merg, CO2 en O2, ventilatie, diffusie, perfusie, zakt, boven, voor, pleura pariëtalis
  109. Geef een andere term voor de onderlijnde woorden.
    Préoperatief werd een foto genomen van de borstkas.
    Wat betekent pré? voor
    Over welk soort foto gaat het hier? röntgenfoto
    Geef een ander woord voor borstkas? thorax
  110. Welke beenderen vormen de borstkas? Indien mogelijk medische term en Nederlandse term.
    columna vertebralis (=wervelkolom of ruggegraat) (columna betekent letterlijk zuil, vertebra betekent wervel, aa vertebrales zijn de wervelslagaders)
    costae (=ribben)
    borstbeen (=sternum)
  111. T. Jacobs, geboren op 31 januari 1937, gaat 1 x per jaar, in gezonde toestand, preventief naar de huisarts. Zoals steeds gaat hij met de fiets naar de arts.
    De huisarts stelt wat vragen over voeding en drinkgewoonten (input), over ’t leven en lichaamsbeweging (processen) en over (output) stoelgang en plasgewoonten.
    Geef één woord voor "hetgeen een persoon bij het onderzoek, i.v.m. het ontstaan van een ziekte, aan een arts kan meedelen".
    anamnese
    Nadien controleert de huisarts de ademhaling. Hij observeert doelgericht, hij ausculteert en beklopt de thorax.

    Geef één woord voor "het onderzoeken van een persoon door goed te kijken".
    inspectie.
    Wat betekent ausculteren?
    Het luisteren naar geluiden in het lichaam.
    Welk instrument gebruikt de huisarts om te luisteren naar de longen?
    stethoscoop
    Terwijl de huisarts luistert naar de longen, beklopt hij ook op de thorax. Geef hiervoor één term.
    percussie
  112. Mr. Decroo ligt in het Jan Yperman Ziekenhuis. Hij wordt behandeld door een pneumoloog (internist gespecialiseerd in de longen)
    Hoe noemt men de studie van de luchtwegen?
    pneumologie
    In het medisch dossier van Mr. Decroo kan je de resultaten van volgende onderzoeken terugvinden.
    RX thorax F & P
    brochoscopie
    spirometrie
    Leg deze onderzoeken uit in max. 1 regel
    röntgenonderzoek van de longen (thorax betekent borstkas) via een foto in voor -en zijaanzicht (face en profiel)
    het kijken in de longen via een flexibele buis (bronchoscoop. scopie = kijken, broncho = m.b.t. de luchtwegen
    een onderzoek met een spirometer dat o.a. de longvolumes meet (spiro komt van respiratie= ademhalen)
  113. Als de uitwendige tussenribspieren samentrekken wat gebeurt er dan met de ribben, de thorax en de longen? Gebeurt dit bij inspiratie of bij expiratie?
    De ribben gaan omhoog, de thorax en de longen zetten uit. Dit gebeurt bij inspiratie.
  114. Hoe noemt men de scheiding tussen thorax en abdomen?
    diafragma
  115. Door welke beenderen worden de longen beschermd?
    sternum (borstbeen), castae (ribben), en de columna vertebralis (wervelkolom)


     

 

 

Opleiding tot gediplomeerd verpleegkundige                                                                                  HBO Verpleegkunde Ic dien Roeselare