Ademhalingsstelsel
Omhoog AHS: antw

 

Gasuitwisseling, algemeen,  in de longblaasjes
Gasuitwisseling, in detail, zonder medische termen

 

Wie regelt onze ademhaling?
het ademhalingscentrum

De filmpjes op Youtube van "biodoen" zijn een aanrader. Via het trefwoord ademhaling kan je er 6 vinden.


 

 

  1. Geef een ander woord voor het ademhalingsstelsel.
  2. Wat is een otorhinolaryngoloog?
  3. Hoe noemt men de arts die een RX thorax kan interpreteren?
  4. Welke discipline in het ziekenhuis onderzoekt of er in sputum micro-organismen zitten?
  5. Hoe noemt men de artsen die de resultaten van een spirometrie interpreteren?
  6. Waar of vals
    De larynx behoort tot de bovenste luchtwegen  
    De neusholte en de luchtpijp en de hoofdbronchi bevatten trilhaarepitheel.  
    Het neusslijmvlies produceert een geringe hoeveelheid slijm.  
    Het strottenhoofd bestaat uit kraakbeenweefsel.  
    De trachea behoort tot de onderste luchtwegen  
    De slokdarm (oesophagus) ligt voor de trachea.  
    De luchtpijp is een +- 11 cm lange holle buis, die in de hals vooraan bedekt is met de schildklier  
    De longen zijn gelegen boven het diaphragma, in het abdomen  
    De wand van een alveool is zeer dun  
    Inspiratie is een passief proces  
    Thoracale ademhaling wordt voornamelijk bij rust gebruikt  
    Als we meer en dieper ademen stijgt het CO2 gehalte in het bloed.  
       
       
  7. Welk stelsel zorgt ervoor dat O2 en CO2 in constante homeostase zijn?
  8. Wat beteken homeostase?
  9. Geef een ander woord voor: poort, lob, buitenste longvlies, binnenste longvlies, luchtpijp, strottenhoofd, slijmvlies
  10. Verklaar taalkundig pleura viceralis, pleura pariëtalis, diaphragma
  11. Geef een ander woord voor: keelholte, luchtpijptakken, kleinere luchtpijptakken, longblaasjes, middenrif.
  12. Geef een ander woord voor: maxilla en tussenschot.
  13. Geef 2 beenderen die liggen bij de neusholte.
  14. Waaruit bestaat de onderkant van de benige neusholte?
  15. Vul aan: ..............................(cartilago), een vast-elastische, doorschijnend witte substantie, behorende tot de bindweefsels. ...................................... bezit zowel stevigheid als vervormbaarheid en het dient in het algemeen als steunweefsel in organen die aan mechanische druk of vormverandering onderhevig zijn. vb glijvlakken van gewrichten, C-vormige ringen van de trachea, oorschelp, neus en larynx
    kraakbeen
  16. Waardoor wordt de neusingang omgeven?
  17. Wat zijn neusschelpen? Wat is hun functie?
  18. Wat betekent: nasus of rhis? Illustreer met een voorbeeld
  19. Vul aan. De inwendige neus bestaat uit de rechter- en linker........................ (cavum nasi), die door het .................................... (septum nasi) zijn gescheiden. In de zijwand van elke neusholte bevinden zich drie tot vier boven elkaar gelegen, naar binnen gekromde, benige, vrijwel horizontaal verlopende, inwendige ..............................................(conchae nasales), die het inwendige neusoppervlak vergroten. Zij zijn, evenals de rest van de binnenzijde van de neus, bekleed met slijmvlies dat een rijke bloedvatvoorziening heeft via uitgebreide adervlechten onder het slijmvlies. Door werveling tussen de inwendige neusschelpen komt de lucht in contact met het neusslijmvlies.
  20. Waar of vals. Lucht en zuurstof is hetzelfde. Motiveer je antwoord.
  21. Waar zit meest zuurstof in: in ingeademde lucht of in uitgeademde lucht? Motiveer je antwoord.
  22. Leg taalkundig uit: sinus.
  23. Geef 3 anatomische delen die uitmonden in de neusholte.
  24. Onder de bovenste neusschelp lopen de achterste zeefbeensinussen en de wiggebeensinussen uit.  Geef de naam van de andere sinussen.
  25. Wat is de functie van de neus?
  26. Welke wegen kruisen elkaar t.h.v. de pharynx?
  27. Hoe noemt men de deur tussen neus- en keelholte?
  28. Hoe noemt men de verlenging van de achterrand van het zachte gehemelte in het midden van de mond–keelholte.
  29. Wanneer trekt de spier van de huig zich samen?
  30. Welke holte vormt de verbinding tussen mondholte en slokdarm?
  31. Waar komen de amandelen voor? Wat is hun functie
  32. Hoe noemt men de buis tussen de keelholte het middenoor?
  33. Geef een andere naam voor larynx.
  34. Hoe noemt men het bovenste deel van de trachea waarin de stem wordt gevormd?
  35. Geef 3 woorden die beginnen met epi en leg ze uit.
  36. Wat betekent trachea en glottis?
  37. Vul aan. Het .................................. is bij de mens een kraakbenige, met slijmvlies beklede ruimte die de verbinding vormt tussen de keel en de luchtpijp.
    Het strottenhoofd is opgebouwd uit een aantal kraakbeentjes: ................kraakbeen (cartilago thyroïdea), ..............kraakbeen (cartilago cricoidea), twee .........................kraakbeentjes (cartilago arytaenoidea) en het strotklepje (= ............................). Al deze kraakbeentjes zijn ten opzichte van elkaar min of meer beweeglijk door middel van banden, gewrichten en spiertjes.
  38. Hoe noemt men de deur tussen de trachea en de slokdarm?
  39. Wat is de job van de larynx?
  40. Vul aan.  Tijdens de inspiratie en de expiratie staan de .....................en de ................................wijd open.
    Tussen de bekerkraakbenen en het schildkraakbeen zitten de .................................................(glottis) opgespannen.
    Onder de stembanden beginnen de ...............................................
    De luchtpijp splitst zich in 2 hoofdbronchi ter hoogte van de ........................................
  41. Plaats volgende beenderen van boven naar beneden bij een rechtstaande persoon; schildkraakbeen, tongbeen, ringkraakbeen
  42. Geef een ander woord voor luchtpijptak en het meervoud luchtpijptakken.
  43. Vul in. De luchtpijp vormt de verbinding tussen de ............................en de 2 hoofdbronchi.
    Naast de trachea lopen de .............................................. (= halsslagaders), de ..................................................(= inwendige halsaders) en de nervus vagus (10° hersenzenuw)
  44. Hoe wordt de trachea opengehouden?
  45. Glad spierweefsel werkt dat willekeurig of onwillekeurig?
  46. Welke vorm hebben de kraakbeenringen in de luchtpijp?
  47. De carina is gelegen ter hoogte van de ....................................................... (4°-5° vertebrae thoracicae of vertebrae dorsales)
  48. Vul aan.  De binnenzijde van de luchtpijp is bekleed met .................................. (=slijmvlies) en ........................... (=cilia)
  49. Wat is het doel van de trilharen?
  50. Trilharen of cilia geven het sputum af aan de keelholte, waar gaat dat naartoe?
  51. Wat betekent longhilus?
  52. Wat is de naam van de bloedvaten die passeren ter hoogte van de longhilus?
  53. Vul aan. De longtop loopt tot boven de ............................................... (= 1°costa)
    De ................................(midden-)wand van de longen ligt tegen het ......................................hartzakje aan.
  54. Wat betekent mediastinum?
  55. Vul aan. De longen zijn .............................. organen die kunnen uitzetten  bij ......................................... en terug samentrekken bij .................................................
  56. Wat betekent inspiratie, respiratie, expiratie taalkundig?
  57. Hoeveel lobben heb jij?
  58. Hoe is een long anatomisch opgedeeld.
  59. Waarop eindigen de bronchiolen?
  60. Met wat kan je een groep alveolen vergelijken?
  61. Wat gebeurt er t.h.v. de alveolen?
  62. Met wie wisselen alveolen O2 en CO2 uit?
  63. Hoe noemt men het proces waarbij het bloed van de longcapillairen continu vervoerd wordt?
    perfusie (= het doen doorstromen met een vloeistof)
  64. Geef een ander woord voor luchtverversing?
  65. Tot welke bloedsomloop behoren de vanae pulmonales? Bevatten ze zuurstofrijk of zuurstofarm bloed? Naar waar stroomt dit bloed?
  66. Maak een tekening van de longen, en situeer volgende onderdelen:
    larynx, trachea, lobus superior (bovenkwab), lobus inferior (onderkwab), lobus medius (middenkwab), longhilus, mediastinum, vicerale pleurabad, pariëntale pleurablad, pleuraholte
  67. Hoeveel cellen hebben we die zuurstof vervoeren?
  68. Hoe noemen we het passief transport waarbij stoffen van een plaats met hoge concentratie naar een plaats met lage concentratie gaan?
  69. Geef 2 temen die beginne met per en leg ze taalkundig uit.
  70. Hoe noemen bloedvaten die zuurstof en voedingsstoffen leveren aan de longen zelf? Hoe noemen bloedvaten die CO2 en afvalstoffen (ureum en creatinine)  afvoeren van de longen zelf?
  71. Waar gaat het bloed van de venae bronchiales naartoe?
  72. Bespreek de pleuraholte.
  73. Vul aan. Het buitenste longvlies zit vast aan de .................. Door het .....................in de pleuraholte volgt de long de uitzetting van de thorax.
  74. Hoe noemen we het verversen van de lucht in de longen?
  75. Vul aan.  Bij inspiratie werken de .................................................... om de thoraxholte te vergroten.
  76. Wat is de belangrijkste ademhalingsspier?
  77. Onderlijn het juiste antwoord. Door samen te trekken wordt het middenrif: platter of boller.
  78. Vul aan. Bij ............................................. neemt de diameter van de borstkas toe en beweegt het diafragma naar beneden.
  79. Wanneer gaat expiratie niet vanzelf?  Wie helpt dan mee?
  80. Wanneer spreekt men van buikademhaling?
  81. Wanneer wordt de abdominale ademhaling voornamelijk gebruikt?
  82. Wanneer spreekt men van thoracale ademhaling?
  83. Wanneer wordt de thoracale ademhaling voornamelijk gebruikt?
  84. Waar wordt de ademhaling geregeld?
  85. Wat stimuleert het ademhalingscentrum in het verlengde merg om eventueel meer te ademen?
  86. Wat bepaalt het ademhalingscentrum in het verlengde merg?
  87. Wat stimuleert het ademhalingscentrum in het verlengde merg bij patiënten die omwille van longziekte altijd een verhoogd CO2 gehalte in het bloed hebben?
  88. Wat betekent hyperventilatie?
  89. Wat betekent hypoventilatie?
  90. Hoe noemt het onderzoek waarmee de pneumoloog de longvolumes meet?
  91. Wat is het tidal volume?
  92. Leg uit: ademminuutvolume
  93. Leg uit: vitale capaciteit
  94. Leg uit: één-seconde-waarde
  95. In welke holte liggen de longen?
  96. Teken de tracheo-bronchiale boom en situeer volgende onderdelen:
    strottenhoofd, luchtpijp, carina (splitsing trachea) stambronchi, lobbronchi, ..., bronchioli, alveolen
  97. Waar gebeurt de gasuitwisseling?
  98. Welk soort spieren liggen rond de luchtwegen?  Gladde of gestreepte?
  99. Hoe noemt men de bloedvaten dat de longen voorzien van zuurstof?
  100. Waar ontspringen en eindigen de arteriae pulonales?
  101. Leg uit: alveolo- capillaire membraan?
  102. Ik ga 70 minuten fietsen met mijn MTB aan gemiddeld 25 km/uur.  Tijdens het fietsen merkte ik dat ik dieper en sneller ademde dan normaal. Mijn hartslagmeter loopt, op een helling van 10%,  soms op tot 175 slagen per minuut.
    Bespreek de ademminuutvolume op dit moment in vergelijking met normaal.
    Welke ademhaling zal je tijdens het fietsen kunnen observeren?
    Welke spieren werken er bij inspiratie?
    Welke spieren kunnen helpen bij expiratie?
     
  103. Vul aan.  Wanneer men de longen uit de borstkas haalt vallen ze .................................
    Gedurende een rustige ademhaling is de beweging van het ................................ verantwoordelijk voor 75 % van de verandering van de thoraxruimte.
    De uitwendige tussenribspieren (= ....................................................................) trekken de ribben ...............................
    De .................................. zijn de plaats waar het bloed nieuwe O2 opneemt uit en anderzijds CO2 en ook H2O afgeeft aan de .............................
  104. Zet volgende woorden op de juiste plaats: expiratie, inspiratie, respiratie, dyspnoe, eupnoe, apnoe, alveoli, ventilatie, bifurcatie, hemoglobine
    luchtverversing
    ademen
    ijzerhoudendeiwit
    normaal ademhalen
    splitsing
    inademen
    longblaasjes
    ademhalingsmoeilijkheden
    ademstilstand
    uitademen
  105. Wat is een bronchoscopie?
  106. Vul aan met de Nederlandse term.
    In de neusholte worden stofdeeltjes door de ...................................... op op de binnenwand tegengehouden.
    Het ..................................... ligt tussen de keelholte en de luchtpijp, en voor de slokdarm. Bovenaan heeft het een kraakbeenachtige klep, het .............................................
    De ................................. is omgeven door 16 a 18 hoefijzervormige kraakbeenringen
    De luchtpijpvertakkingen eindigen in een massaal aantal .....................................(300 a 500 miljoen). Deze bestaan uit een zeer dun vlies omgeven door een netwerk van ........................................
    De ribben zijn vooraan verbonden met het ................................... en achteraan met de ................................
    De ribben zijn onderling verbonden door .................................................
    Onderaan wordt de borstholte afgesloten door het .......................................
    De ademhaling wordt geregeld in een centrum gelegen in het ..........................................
    Verschillende factoren, vooral het ........ en .......gehalte in het bloed kunnen de werking van het ademhalingscentrum beïnvloeden.
    Drie processen bepalen de zuurstofvoorziening: ....................................., ............................................., ..............................
    Bij de inademing ................ het middenrif, de ribben gaan naar ................., het borstbeen komt naar ................. Het ................................. dat vergroeid is met de borstwand, volgt deze beweging.
  107. Vul aan met de anatomische (medische) term.
    In de neusholte worden stofdeeltjes door de ...................................... op de binnenwand tegengehouden.
    De ..................................... ligt tussen de keelholte en de luchtpijp, en voor de slokdarm. Bovenaan heeft het een kraakbeenachtige klep, het .............................................
    De ................................. is omgeven door 16 a 18 hoefijzervormige kraakbeenringen
    De luchtpijpvertakkingen eindigen in een massaal aantal .....................................(300 a 500 miljoen). Deze bestaan uit een zeer dun vlies omgeven door een netwerk van ........................................
    De ribben zijn vooraan verbonden met het ................................... en achteraan met de ................................
    De ribben zijn onderling verbonden door .................................................
    Onderaan wordt de borstholte afgesloten door het .......................................
    De ademhaling wordt geregeld in een centrum gelegen in het ..........................................
    Verschillende factoren, vooral het ........ en .......gehalte in het bloed kunnen de werking van het ademhalingscentrum beïnvloeden.
    Drie processen bepalen de zuurstofvoorziening: ....................................., ............................................., ..............................
    Bij de inademing ................ het middenrif, de ribben gaan naar ................., het borstbeen komt naar ................. Het ................................. dat vergroeid is met de borstwand, volgt deze beweging.
  108. Geef een andere term voor de onderlijnde woorden.
    Préoperatief werd een foto genomen van de borstkas.
    Wat betekent pré?
    Over welk soort foto gaat het hier?
    Geef een ander woord voor borstkas?
  109. Welke beenderen vormen de borstkas? Indien mogelijk medische term en Nederlandse term.
  110. T. Jacobs, geboren op 31 januari 1937, gaat 1 x per jaar, in gezonde toestand, preventief naar de huisarts. Zoals steeds gaat hij met de fiets naar de arts.
    De huisarts stelt wat vragen over voeding en drinkgewoonten (input), over ’t leven en lichaamsbeweging (processen) en over (output) stoelgang en plasgewoonten.
    Geef één woord voor "hetgeen een persoon bij het onderzoek, i.v.m. het ontstaan van een ziekte, aan een arts kan meedelen".
    ...................................
    Nadien controleert de huisarts de ademhaling. Hij observeert doelgericht, hij ausculteert en beklopt de thorax.

    Geef één woord voor "het onderzoeken van een persoon door goed te kijken".
    ...................................
    Wat betekent ausculteren?
    ...............................................................................................................................................................................................
    Welk instrument gebruikt de huisarts om te luisteren naar de longen?
    ...................................
    Terwijl de huisarts luistert naar de longen, beklopt hij ook op de thorax. Geef hiervoor één term.
    ...................................
  111. Mr. Decroo ligt in het Jan Yperman Ziekenhuis. Hij wordt behandeld door een pneumoloog (.......................................................................................)
    Hoe noemt men de studie van de luchtwegen?
    .............................................
    In het medisch dossier van Mr. Decroo kan je de resultaten van volgende onderzoeken terugvinden.
    RX thorax F & P = ........................................................................................................................................................................
    brochoscopie
    = .............................................................................................................................................................................
    spirometrie
    = .................................................................................................................................................................................
    Leg deze onderzoeken uit in max. 1 regel
    röntgenonderzoek van de longen (thorax betekent borstkas) via een foto in voor -en zijaanzicht (face en profiel)
    het kijken in de longen via een flexibele buis (bronchoscoop). scopie = kijken, broncho = m.b.t. de luchtwegen
    een onderzoek met een spirometer dat o.a. de longvolumes meet (spiro komt van respiratie= ademhalen)

     

  112.  

 

Opleiding tot gediplomeerd verpleegkundige                                                                                  HBO Verpleegkunde Ic dien Roeselare