Inleidend
Kunstfilosofie kun je definiëren als het nadenken over kunst in de
meest algemene zin van het woord. In zekere zin is iedereen die wel
eens over kunst nadenkt een kunstfilosoof. Dit betekent uiteraard niet,
dat iedereen die wel eens een gedachte aan kunst wijdt ogenblikkelijk
met open armen in het gilde der professionele kunstfilosofen zal worden
ontvangen. De kunstfilosofie is een onderdeel van het zeer brede
vakgebied van de filosofie en een discipline met een lange
geschiedenis. Kunstfilosofen hanteren een taalgebruik dat vaak alleen
begrijpelijk is wanneer je al ingewijd bent in de terminologie van de
filosofie in het algemeen. In deze inleidende teksten over
kunstfilosofie proberen we een brug te slaan tussen dat
ondoorgrondelijke taalgebruik van de professionals en de concrete
situatie van een student op een kunstacademie.
Ter introductie komen in dit hoofdstuk een aantal algemene aspecten van
de kunstfilosofie aan de orde. Daarnaast kijken we naar het
studieterrein van de filosofie in het algemeen en gaan we in op de
vraag wat het verschil is tussen de aanpalende disciplines
kunstgeschiedenis, kunstkritiek en kunstfilosofie.
Filosofie
De wijsheid en de filosofie
Wijsheden worden al verzameld sinds mensenheugenis. Ouden van dagen
heten wijzer te zijn dan de jeugd en wijsheid wordt dan ook vaak
gezocht bij opa op schoot. Soms komen Opa’s wijsheden terecht in
boeken, soms worden ze zelfs de leidraad voor iemands complete
levensbeschouwing. Denk aan de boeken van Salomo in de Bijbel of de
boeken van Confucius. We spreken dan van ‘wijsheidsliteratuur’.
Wat wijsheid ook is, het veronderstelt in elk geval steeds een breed
inzicht in de aard der dingen. In de vijfde eeuw voor Christus, in het
oude Griekenland, begon een kleine groep mensen te zoeken naar
systematische methoden om zulke wijsheden te verkrijgen. Zij noemden
zich ‘philo- sophoi’, oftewel wijs-geren: mensen die de wijsheid
liefhebben. Wijsbegeerte, als activiteit beoefend door filosofen, houdt
zich bezig met het zoeken naar inzichten die zo algemeen, zo universeel
mogelijk zijn. Wijsgeren proberen tot uitspraken te komen, die overal
en altijd geldig zijn, en niet alleen maar in specifieke situaties.
Filosofen bijeen in een tuin. Mozaïek uit Pompeï, Nationaal
Archeologisch Museum, Napels
Wijsbegeerte is niet
hetzelfde als wetenschap
Filosofen zoeken naar universele wijsheid en lijken daarin wel wat op
wetenschappers, maar toch doen ze niet precies hetzelfde.
Wetenschappers richten zich op het verzamelen van zintuiglijk
waarneembare feiten. Van die feiten proberen ze de oorzaak te
achterhalen door er theorieën over te formuleren. Die theorieën
worden vervolgens op hun juistheid getoetst door middel van
experimenten.Toetsing van filosofische redeneringen gebeurt niet door
middel van experimenten, maar door een analyse van de logica: de ene
filosoof zet een redenering op, en de volgende filosoof onderzoekt of
die redenering wel steekhoudend is. Meestal blijkt er het nodige te
haperen aan de redenering, en dus doet de tweede filosoof op zijn beurt
een nieuwe poging. De filosofie zou je kunnen zien als een bouwwerk dat
door de ene bouwer wordt neergezet en dat door de volgende zo nodig tot
de grond toe wordt afgebroken, om het vervolgens weer op te bouwen uit
het puin van het eerste gebouw, waarna het door de volgende gebruiker
weer met de sloopkogel wordt behandeld, herbouwd, afgebroken,
opgebouwd, afgebroken, enzovoorts. Het gevolg is dat zelfs in de
allermodernste filosofie nog steeds gebruik wordt gemaakt van de
bouwstenen uit de alleroudste wijsbegeerte. De vragen blijven namelijk
steeds dezelfde.
Filosofie is geen religie
Filosofen proberen door louter denken antwoorden te vinden op vragen,
die door de wetenschap niet kunnen worden beantwoord. Filosofie lijkt
in die zin op religie, omdat zij zich bezighoudt met vragen
omtrentkwesties voorbij de wetenschap. Zohebben vele filosofen
speculatievewereldbeelden geconstrueerd die somsveel op religieuze
overtuigingen lijken.
Maar ze verschillen in die zin vanreligieuze wereldbeelden, dat
zijzichzelf nooit legitimeren met eenberoep op goddelijke
openbaringendoor profeten of mystici. Al hebben
vele filosofen geprobeerd omgodsbewijzen te leveren, dat alles
gingsteeds op basis van denkwerk.
Klassieke filosofische vragen
Filosofische activiteit kunnen we herleiden tot een aantal klassieke,
grote vragen. Allereerst denken filosofen na over de aard van de
werkelijkheid: wat is eigenlijk de kern van ons bestaan? Hoeveel kunnen
wij daarover met zekerheid weten? Hoe komt dat?Wat is dat eigenlijk,
het bestaan? Wat is Zijn?
Uit dat soort vragen volgen weer andere, zoals: Hoe komen wij aan onze
kennis? Hoe kunnen wij weten wat goed is en wat slecht? Wat is mooi en
waarom is dat zo?
Hoe kun je sluitend redeneren? Al die vragen passen in
verschillende onderdelen van de filosofie.
Omdat filosofie direct na haar ontstaan in Griekenland één van haar
belangrijkste bloeiperioden ooit doormaakte, worden die filosofische
disciplines nog altijd aangeduid met Griekse woorden:
Filosofie over het zijn ( ́ων, oon): ontologie
Filosofie over kennis ( ́επιστημε, epistème):epistemologie
Filosofie over zuiver redeneren (λογειν, logein):logica
Filosofie over het bovennatuurlijke (μεταφυσικον, metaphusikon):
metafysica
Filosofie over moraal ( ́εθος – ethos):ethica
Filosofie over de waarneming ( ́αιςθησις, aisthèsis):esthetica
En ook filosofie over kunst (geen Grieks woord!) noemt men:esthetica
Samenhang van filosofische
disciplines
De meeste filosofen houden er niet louter één specialisme op na. Vaak
beoefenen ze alle afzonderlijke disciplines. Conclusies uit de
ontologie hebben consequenties voor esthetische redeneringen. Plato, de
aartsvader van de wijsbegeerte, beredeneerde bijvoorbeeld het bestaan
van een zogenaamde Wereld van Zuivere Vormen, en dat had grote gevolgen
voor zijn opvattingen over kunst. Om die reden is het vaak onmogelijk
om de kunstfilosofie van een wijsgeer te bespreken zonder daarbij zijn
algemene filosofische uitgangspunten te bespreken.
Esthetica = kunstfilosofie
(en nog wat)
Het begrip ‘esthetica’ betekent volgens het bovenstaande lijstje:
filosofie van de waarneming. Echter, de meeste mensen kennen het begrip
natuurlijk niet in die betekenis, maar in de veel gangbaarder zin van
filosofie van de kunst. De achtergrond hiervan is dat de filosofische
studie van wat wij heden ten dage ‘kunst’ noemen, eeuwenlang is
ingedeeld bij de studie van het zintuiglijke. Vanaf de 18e eeuw gingen
esthetici zich vooral bezighouden met de zintuiglijke waarneming van
‘het schone’. Zo evolueerde het begrip zich geleidelijk aan tot
'schoonheidsleer'. En, omdat kunst in die tijd vooral als een
zintuiglijke waarneming van het schone werd begrepen, werd esthetica
synoniem met ‘kunstfilosofie’.
Een laatste transformatie onderging het begrip esthetica in de 20ste
eeuw: toen ontstond de opvatting, dat kunstwerken niet noodzakelijk
mooi hoeven te zijn. Esthetica gaat sindsdien daarom niet alleen over
schoonheid, maar ook over lelijkheid en alle andere mogelijke
eigenschappen die met kunst worden geassocieerd. Esthetica is
tegenwoordig iedere vorm van filosofisch nadenken over kunst..
Denken over kunst
De grote vragen van de kunstfilosofie
Net als de filosofie in het algemeen, kan ook de kunstfilosofie worden
ingedeeld in een reeks deelgebieden,
die verschillende vraagstukken tot onderwerp hebben.
1. Het wezen van de kunst
Veel kunstfilosofen hebben zich beziggehouden met vragen naar het wezen
van de kunst. Wat is het meest essentiële element, dat alle
kunstwerken - of het nu muziekstukken, gedichten, schilderijen of
toneelstukken zijn - kenmerkt? De vraag naar het 'wezen van
de kunst' impliceert eigenlijk aldat wij op zichzelf wel weten wat
kunst is (namelijk alles wat wij
kunst noemen). Maar hoe komt het dat wij onderscheid kunnen maken
tussen kunstwerken en niet-kunstwerken?
2. Goede en foute kunst - goede en slechte kunst
Je kan ook eindeloos nadenken over de verhouding tussen kunst en
moraal. Want als iets mooi is, is het dan ook gelijk goed? En gaat het
wel over mooi of lelijk? Zijn er niet veel meer aspecten aan de orde
wanneer we het over kunst hebben? Gaat het niet veel meer over
kwaliteit? En wat is dan 'kwaliteit'?
3. Ontwikkelt kunst zich?
Wij zijn eraan gewend om kunst in termen van ontwikkeling in de tijd te
analyseren. Na de gotiek kwam de renaissance, en op de renaissance
volgde de barok. Maar hoe natuurlijk is die opeenvolging eigenlijk? Zit
er een logisch patroon in de opeenvolging van kunstwerken, die ons iets
over de ware aard van de kunst kan vertellen?
4. Wat is de rol van de maatschappij?
Welk verband bestaat er tussen kunstwerken en de maatschappelijke
omgeving waarin zij tot stand komen? Want de Sixtijnse Kapel is niet
alleen ontstaan uit het buitengewoon vaardig vakmanschap van
Michelangelo, maar ook uit de macht van de kerk. Hoe kan het dat
maatschappelijke krachten zo’n belangrijke rol in de kunst spelen?
5. Hoe verkrijgt een kunstwerk zijn betekenis?
Hoe het komt dat wij de betekenis van kunstwerken kunnen interpreteren?
Waaraan ontleent kunst zijn betekenis? Is het mogelijk om zonder kennis
van de achtergronden en kunstwerk te verstaan, of is dat een illusie?
Welke band is er tussen de vorm en de betekenis van een schilderij? En
is die band hetzelfde in een muziekstuk?
Kunstgeschiedenis, kunstkritiek en
kunstfilosofie
Kunstfilosofie is een onderdeel van het grotere geheel van de
wijsbegeerte en filosofie is iets anders dan wetenschap.
Hieruit volgt dat kunstfilosofie iets anders is dan kunstwetenschap -
in het bijzonder de wetenschapstak kunstgeschiedenis.
Wat doet een kunsthistoricus?
Kunstfilosofen proberen uitspraken te doen die voor alle kunstwerken
geldig zijn. Kunsthistorici daarentegen richten zich op feiten, meer in
het bijzonder kunsthistorische feiten. Men probeert die feiten te
achterhalen, te interpreteren, te verklaren en te beoordelen op hun
kunsthistorische betekenis.
Een kunsthistorisch feit is een gegeven met betrekking tot een
kunstwerk, dat proefondervindelijk kan worden vastgesteld. Je kunt
bijvoorbeeld het jaar (feit) proberen vast te stellen waarin een
bepaald schilderij (feit) werd geschilderd door een zekere kunstenaar
(feit).
A. Een kunsthistoricus kan zich richten zich op het achterhalen van
alle kunsthistorische feiten met betrekking tot één schilder:
Waar, wanneer en hoe leefde de
kunstenaar?
Welke kunstwerken zijn er
allemaal van hem bekend?
Welke voorstellingen staan er op de schilderijen?
Treden er zichtbare veranderingen op in de wijze waarop de kunstenaar
in de loop van zijn leven schilderde?
Van welke werken kunnen we met zekerheid zeggen dat ze van deze
kunstenaar zijn? En van welke niet?
B. Vervolgens probeert de kunsthistoricus die feiten te verklaren:
waarom schilderde Rembrandt De Nachtwacht?
• Omdat er voor dit schilderij een opdracht van de Amsterdamse
schutterij is gegeven.
• Omdat de rijke schutterijen elkaar de ogen probeerden uit te steken
met virtuoos geschilderde groepsportretten.
• Omdat Rembrandt op de hoogte was van contemporaine Italiaanse
schilderkunst.
• Omdat Rembrandt zich als kunstenaar wilde onderscheiden van zijn
Hollandse tijdgenoten.
Verschillende verklarende antwoorden blijken mogelijk te zijn, al naar
gelang de invalshoek die men kiest.
De verklaring is steeds een interpretatie, een vertolking van de feiten
en de feiten dienen daarbinnen als bewijsmateriaal.
Problematisch is natuurlijk de wijze waarop je feiten interpreteert.
Wanneer je stelt, dat De Nachtwacht beïnvloed is door contemporaine
Italiaanse schilderkunst, dan verklaar je als het ware de herkomst van
de vormgeving een schilderij.
Je plaatst het schilderij in een historische context: je verklaart het
kunstwerk door te wijzen op wat er aan het kunstwerk vooraf ging.
En daarmee stuiten we op iets bijzonders: de verklaring wordt gegeven
met behulp van een verklaringsmodel,
dat stelt, dat kunstwerken ontstaan op grond van invloed van andere
kunstwerken.
Merk op, dat het verklaringsmodel een (gecursiveerde) uitspraak
herbergt die betrekking heeft op alle kunst!
Het verklaringsmodel is met andere woorden een uitspraak van
kunstfilosofische orde.
En die kunstfilosofische uitspraak verschaft de grondslag voor een
kunsthistorische verklaring.
Met andere woorden: kunsthistorici proberen feiten te achterhalen, te
interpreteren en te verklaren op grond van verklaringsmodellen, die
filosofisch gegrondvest zijn.
Zij doen dat, om te komen tot een verhaal, een samenhangend betoog over
het verloop van de kunstgeschiedenis.
Wat gebeurt er vervolgens met zulke verhalen? Ze komen bijvoorbeeld
terecht in handboeken, zoals Honour en Flemmings 'Algemene
Kunstgeschiedenis'. Het bijzondere aan zo'n handboek is, dat je daarin
nooit alle kunstwerken die er gemaakt zijn behandeld ziet, maar slechts
een keuze van (volgens de kunsthistoricus) belangrijke kunstwerken.
Er zijn kennelijk belangrijke kunstwerken en onbelangrijke kunstwerken.
Kunsthistorici vellen dus, impliciet of expliciet, waardeoordelen over
kunstwerken.
En daarmee begeeft de kunsthistoricus zich op het naburige terrein van
de kunstcriticus, wiens werk het tenslotte is om kunstwerken te
beoordelen op hun kwaliteit.
Wat doet een kunstcriticus?
Kunstkritiek is een verschijnsel dat je vooral aantreft in de
journalistiek. Het lijkt zowel op kunstgeschiedenis als op
kunstfilosofie, maar wijkt er ook sterk vanaf. Een kunstcriticus
bespreekt in korte artikelen individuele kunstwerken (of in elk geval
een beperkt aantal kunstwerken, bijvoorbeeld een tentoonstelling) en
probeert al analyserend uitspraken te doen over de kwaliteit van die
kunstwerken. Het merkwaardige is, dat de meeste kunstcritici bij de
bespreking van kunstwerken niet expliciet vertellen wat volgens hun
kwaliteit inhoudt.
Hun opvatting daarover zit meestal tussen de regels van hun kritiek
verborgen.
Sommige critici beoordelen een schilderij op zijn nabootsende
kwaliteiten, anderen op zijn conceptuele kracht.
Weer anderen toetsen kunstwerken aan de mate van inventiviteit of
originaliteit, of aan technische beheersing, of aan maatschappelijke
relevantie.
'
Een eigen visie
In de loop van je studie zal steeds vaker gevraagd worden naar je visie
op kunst.
Die visie is vaak zo vanzelfsprekend voor je, dat je je er nauwelijks
van bewust bent.
Toch ligt die visie impliciet vervat in al je opvattingen over kunst,
en het is goed om je daarvan bewust te zijn.
Je kunt op een eenvoudige manier je eigen visie in kaart brengen
via de volgende methode:
Stel jezelf over een concrete kwestie in de kunst een opiniërende
vraag, en beredeneer vervolgens je mening.
Zo kom je altijd tot uitspraken die poneren wat volgens jou voor alle
kunst of kunstenaars geldt, of zou moeten gelden.
Ze vormen het fundament onder alle overige uitspraken, zijn er de
premissen van.
Je herkent ze aan wendingen als ik denk/vind... , zinnen waarin de
woorden altijd en nooit voorkomen naast de werkwoorden zijn en moeten.
Zo kun je dus eenvoudig je visie blootleggen.
Zo wordt het ook mogelijk om die visie te bespreken met anderen -
hetzij je docenten, hetzij je medestudenten, hetzij andere
geïnteresseerden.
Bovendien wordt het dan mogelijk om je visie te vergelijken de
kunstfilosofische theorieën, zoals we die dit jaar zullen bespreken.
Klassieke theorieën over
het wezen van de kunst
Sommige visies op kunst worden al vele decennia en soms zelfs vele
eeuwen breed aangehangen.
Ze vertegenwoordigen als het ware de ‘common sense’ over kunst.
Volgens deze opvattingen heeft kunst altijd te maken met
(1) het nabootsen van de werkelijkheid
(2) met het uitdrukken of overdragen van gevoelens
(3) met scheppen van vormen zonder meer, zonder een of andere
praktische of morele bedoeling.
Het normatieve karakter van de klassieke theorieën
De klassieke theorieën hebben als gemeenschappelijk kenmerk, dat ze
uitspraken doen over het wezen van de kunst:
dat wat essentieel is voor alle kunst en wat haar onderscheidt van
alles wat geen kunst is.
Ze verschaffen ons, met andere woorden, een norm en worden bijgevolg
'normatieve theorieën' genoemd.Normatieve theorieën hebben per
definitie een autoritair karakter.
Want niet alleen kun je met een normatieve theorie het kaf van het
koren scheiden, zo'n theorie vertelt je ook hoe het hoort.
Hij stelt als het ware vast hoe een kunstenaar z’n werk moet doen.
Het gevolg daarvan is, dat er ook al heel snel morele kwesties in het
geding komen.
Aanhangers van normatieve kunsttheorieën zijn mensen die doorgaans een
specifieke opvatting over ‘goed’ en ‘slecht’ koesteren -
een opvatting die vaak vooraf gaat aan hun ideeën over kunst.
Een voorbeeld van zo’n normatieve essentietheorie waarin een opvatting
over goed en kwaad besloten ligt, van Plato.
Praxis
Veel van de alledaagse disputen over kunst zijn in de loop van de
geschiedenis al uitgebreid gewikt en gewogen zijn door esthetici.
Daarom strekt enige kennis van de kunstfilosofie tot aanbeveling zodra
je je in debatten over kunst begeeft.
Zo kun je namelijk beter begrijpen vanuit welk vertrekpunt iemand
argumenteert, en zo kun je ook bepalen of je vindt dat zo’n vertrekpunt
hout snijdt.
Discussies over kunstopvattingen zullen nooit voorgoed beslecht worden,
omdat het in de filosofie altijd gaat om dingen die voorbij de
wetenschap, voorbij het controleerbare liggen.
Maar filosofie maakt het wel mogelijk om de diepere aard van een debat
te begrijpen.
En kan in dat opzicht verlichtend werken.
Tegelijkertijd moeten we ook oppassen om kunstfilosofie niet al te
zalig te verklaren.
Omdat er zo'n enorm gebied van menselijke uitingen wordt bestreken,
ontaardt kunstfilosofie soms in hinderlijke abstracties of irritante
vaagheid.
Kunstfilosofen hebben het zelden over louter één artistieke
discipline.
Het gaat nooit alleen over schilderkunst of alleen over architectuur.
Men probeert uitspraken te doen, die alle kunstwerken betreffen.
Dat maakt het vaak ingewikkeld. Want net als men denkt die ene,
alomvattende gedachte te hebben gevonden, dan blijkt er toch weer een
uithoek van de kunst te zijn, waarvoor desbetreffende uitspraak niet
opgaat. En soms lijkt het of er, na hele lange redeneringen, niet veel
meer dan een open deur wordt ingetrapt.
Het gaat in de kunstfilosofie dan ook meer om het stellen van de juiste
vragen en het opbouwen en onderzoeken van redeneringen, dan om de
eindconclusie. In het navolgen van de redeneringen kun je vaak
inspiratie vinden.
Het is verbazend om te zien hoe ver soms is doorgedacht over vragen,
waar je als kunstenaar onvermijdelijk van tijd tot tijd op stuit.
Maar niemand mag pasklare antwoorden verwachten van de kunstfilosofie.
De esthetica is geen receptenboek voor het maken van goede
schilderijen.
Wanneer er zo'n boek zou bestaan, zouden er geen schilderijen, geen
composities, geen boeken meer hoeven te mislukken.
Dan zou misschien wel het ultieme kunstwerk gemaakt kunnen worden, dat
alle ander kunstwerken overbodig maakt.
Tot slot
Kunstfilosofie is het nadenken over kunst.
Een ander, veelgebruikt woord voor kunstfilosofie is esthetica.
Esthetica is een onderdeel van het grotere bouwwerk van de filosofie.
Filosofie is het al denkende zoeken naar universele wijsheid, en
verschilt daarmee in doel en methodiek van wetenschap. Filosofie
vertoont soms raakvlakken met religieuze wereldbeelden, maar doet nooit
een beroep op goddelijke openbaringen.
Uit de hoofdvragen van de filosofie zijn de diverse wijsgerige
specialismen ontstaan, waarvan de esthetica er één is.
Ook de esthetica valt weer onder te verdelen in een aantal hoofdvragen.
Veel van wat filosofen over kunst hebben bedacht, kan slechts worden
begrepen binnen het kader van hun algemene filosofische opvattingen.
Kunstfilosofen proberen steeds uitspraken te doen die betrekking hebben
op alle kunst, en niet op afzonderlijke disciplines of kunstwerken.
Kunsthistorici verklaren en beoordelen de historische dimensies van
kunstwerken op grond van universele verklaringsmodellen,
die op hun beurt voorwerp van filosofische reflectie kunnen zijn.
Kunstcritici beoordelen individuele kunstwerken op grond van (meestal
impliciete) kwaliteitscriteria.
In de kunstfilosofie zijn de vragen meestal belangrijker dan de
antwoorden.