Andere disciplines
Beginpagina
Een korte samenvatting over :
Japanse wapens
De Japanse feodale krijger zag er angstaanjagend uit. Gekleed in zijn
lichtgewicht pantser en uitgerust met allerhande wapens, ging hij de strijd
zelfverzekerd tegemoet. Oorlogen kwamen frequent voor en kennis van wapens
was dus evident. Behalve de noodzakelijke know-how inzake oorlogsvoering,
beheerste de samoerai echter eveneens heel wat minder krijgshaftige vaardigheden
zoals bloemschikken, of theeceremonies, kalligrafie, schilderen en dichten.
De moderne beoefening van het budo of bujitsu zijn heden ten dage niet meer
gericht op het elimineren van de vijand maar zijn veeleer bedoeld als technische
vaardigheid. De training zorgt hier voor een juiste houding en mentaliteit
ten opzichte van deze antieke wapens. Sommige onderdelen worden echter
vandaag de dag nog steeds door de Japanse politie bestudeerd. De
hiernavolgende lijst is verre van compleet maar geeft desondanks een idee over
de grootte van het gebruikte arsenaal.
houten wapens
: tambo,
hambo, jo en rokushaku-bo, pijl en boog ...
metalen wapens
:
katana, tanto, yari, naginata, tessen, gikigan, hoko, juken ...
Wapens
Zwaard (katana)
Hoewel niet het oudste Japanse wapen, toch neemt het zwaard een centrale
plaats in. Met recht en reden werd het van de krijgsklasse het
lievelingswapen. De twee voornaamste en bekendste gevechtssystemen die
door de bushi werden aangewend zijn het ken-jitsu en het iai-jitsu. Door
het bestuderen van beide systemen
kan men de bugei of oude traditionele krijgskunst beter als geheel leren kennen
en appreciëren.
De bushi droeg vroeger steeds twee zwaarden. Zij
markeerden zijn adellijke geboorte en hoge sociale status. Noch in
oorlog-, noch in vredestijd deed de bushi afstand van zijn klingen. De
o-dachi (lang zwaard) en de ko-dachi (kort zwaard) hadden elk hun eigen functie.
Zij konden afzonderlijk of in combinatie gebruikt worden. Beide hadden
vlijmscherpe sneden waardoor ze snel gerespecteerd én gevreesd werden. Het
zwaard werd met beide handen boven het hoofd geheven en dan werd er gewacht om
met een neerwaartse slag, de tegenstander met de snijkant uiteraard, te
verwonden. Het vereiste ontzettend veel koelbloedigheid om dát juiste
moment af te wachten.
In het begin van de 18de eeuw noemde de Abe-Tate-Ryu
zijn school "Kendo". Deze ryu beschouwde zwaardvechten als een geestelijke
activiteit en verkoos als aanduiding voor zijn bezigheden het geschreven "do"
boven het "jitsu" als achtervoegsel. De populariteit van het kendo nam toe
in de Meiji-periode. Kendo als hulpmiddel tot zelfontplooiing werd in alle
opvoedkundige instituten verplicht . Het was de enige uitlaat voor het
zwaardvechten en werd uitgevoerd met een bamboezwaard (de shinai) en een
beschermharnas (of kendogu).
De kendo training is gericht op de beheersing
van zeven efficiente klappen en een steek. Wedstrijden worden op basis van
het aantal geplaatste treffers, twee uit drie, beslist. Men krijgt punten
voor treffers geplaatst op drie plaatsen van de schedel, de linker- en de
rechterpols (wanneer deze zich boven schouderhoogte bevinden!), twee delen van
de romp en een steek naar de keel. De training omvat fundamentele kennis
van de kamae, het vasthouden van de shinai en de gesynchroniseerde beweging van
armen en benen (suburi). Men begint uiteraard bij de basis, bouwt zijn
vaardigheden langzaam op, leert uiteindelijk de aanvalsoefening
(kakari-geiko). Vervolgens komt de oefening tussen gelijken (gokaku-geiko)
aan bod en de oefening voor het assisteren (hikitate-geiko).
Wanneer een
klap of steek geplaatst wordt, roept de kendoka (beoefenaar kendo) uit welk
lichaamsdeel geraakt werd. Daarmee maakt hij duidelijk dat de vijand niet
enkel lichamelijk maar ook geestelijk getroffen werd. Er wordt verder veel
nadruk gelegd op het "contact van de ogen" en de kiai (uitroep, kreet).
Zwaardtrekken
(iai-jitsu)
Iai-jitsu bestaat erin om het zwaard snel uit de schede te trekken zodra
de tegenstander de intentie vertoonde om tot de aanval over te gaan.
Jinsuke stichtte de Shin Muso Hayashizaki Ryu. Hij gaf les in het
zwaardvechten op een zuiver defensieve basis.
Juist dit defensieve element
is het karakteristieke verschil met kenjitsu. Uitwerkingen van Jinsuke's
stijl bleven niet achter en 412 verschillende ryu werden officieel
gecatalogiseerd. Iai-jitsu was voornamelijk gericht op een doeltreffende
bescherming, wanneer de aangevallene zich moest verdedigen terwijl hij juist in
een passieve positie verkeerde; zittend, gehurkt of geknield.
Weliswaar
werden een aantal methodes ontwikkeld die zich niet beperkten tot een positie
laag bij de grond. Leermeesters zoals Muzumo Masakatsu voerden
aanvalstechnieken in. Hij onderwees hoe de vijand kon worden uitgeschakeld
nog voor hij de gelegenheid had zijn zwaard te trekken (sen-no-sen).
Tijdens
de Meiji periode werd het iai-jitsu andermaal beinvloed en groeide zo uit tot
zijn rijpere vorm : het iai-do.
Speerkunst (so-jitsu)
De So-Hei (bergpriesters),
van de militante orthodoxe Boeddhisten, vonden de speer een welkome aanvulling
van hun arsenaal. Zij kenden reeds de naginata die ongeveer op een
soortgelijke wijze werd gehanteerd. Het was dus een ideale aanwinst.
De techniek die zij ontwikkelden was duidelijk superieur aan die van de
krijgers. Het is pas rond 1221 dat de krijgslieden zich in hoge mate
gingen toeleggen op het gebruik van de speer.
Tijdens de Muromachi-periode
werd dit wapen veelvuldig op slagvelden gebruikt. De daarbij horende
techniek kreeg de benaming so-jitsu. Systematisch onderricht resulteerde
in de komst van zo'n 460 ryu. Aan de so-jitsu ontleenden de Japanners de
technieken van het stoten en pareren. Dat werd juken-jitsu genoemd, of met
andere woorden : het bajonetvechten.
Bajonet (jukendo)
Reeds in de Edo-periode
vinden we de oorsprong terug van jukendo, de "kunst van het
bajonetvechten". In zuiver Japanse stijl stond het bekend als juken-jitsu
en werd reeds ontwikkeld tijdens het Meji-tijdperk.
De bajonet was één van de meest geduchte wapens van de Japanse
soldaat De technieken werden gebruikt tijdens de Chinees-Japanse oorlog,
de Bokseropstand, de Russisch-Japanse oorlog, de Eerste Wereldoorlog en de
gevechten in China (1937-1941). Het efficient gebruik van de bajonet werd
aangeleerd in de Toyama Gakko, een militaire school te Tokyo. Het feit dat
de bajonet, net zoals zwaard, pijl en boog en de naginata kon gebruikt worden,
niet alleen om geestelijke discipline aan te kweken, maar ook om de fysieke
fitheid te bevorderden en dat tot competitiesport kon leiden, bracht mee
dat men deze tak in militaire en ex-militaire kringen ging herwaarderen.
Jukendo (de "weg van de bajonet") is de naam van een moderne
budodiscipline. In 1956 werd de Zen Nihon Juken-Do Renmei opgericht onder
voorzitterschap van generaal Imamara Hitoshi. Volgens een voorzichtige
schatting zijn er naar verluid zo'n 280.000 juken-do beoefenaars in Japan !!
De fundamentele jukendo technieken (ook wel "kiso" genoemd), herleven
volgens de Shitotsu of rechte stoottechnieken. Tijdens de wedstrijden zijn de
jukendo strijders uitgerust met een kendo-gu. Deze kledij moet weerstand
bieden aan de geweldige stoten van het houten geweer met imitatiebajonet (ofte
mokujo). Vaste regels zijn opgelegd om de shiai (wedstrijdgevecht) te
beoordelen. Trefpunten zijn onder meer het hart, de lagere linkerzijde en
de keel. Kata wordt eveneens ingetraind. De vaardigheid om de juiste
ma-ai te bekomen (= afstand tussen twee beoefenaars) is uitermate van
belang. Buiten de Japanse strijdkrachten zijn er maar weinig burgers die
belang stellen in deze zeer recente budovorm.
De Hellebaard (naginata)
Een van de
oudste wapens van de bugei is de naginata, een wapen dat sterke gelijkenis
vertoont met onze hellebaard.
Het
wordt vaak beschreven als een zwaard dat aan een stok is vastgemaakt. Het
gebruik van de naginata wordt omstreeks 200 vC gesitueerd, lang na de invoer van
metaal uit het vasteland. Volgens een theorie is de naginata een kopie van
de Chinese hellebaard uit die tijd. In de Han- en Wei-periodes bezat China
inderdaad ongeveer zo'n wapen. Het bleek een uiterst effectief wapen tegen een
staand of bereden leger te zijn.
In de 11de eeuw propageerden de bushi de
naginata als bruikbaar wapen op het slagveld, maar door zijn lengte en
aanzienlijk gewicht had het zijn beperkingen. In beboste of beperkte
ruimten waren de mogelijkheden beknot.
De naginata had inmiddels een
belangrijke rol gespeeld in de training voor vrouwen. Het naginata-jitsu
vormde voor hen een welkome afwisseling aan hun aan huis gebonden leven.
Rond ongeveer het midden van het Edo-regime werd het zelfs mode om wedstrijden
tegen mannen te houden, waarbij net als bij kendo, beschermende kledij werd
gedragen.
Leerlingen beoefenden ongeveer vier jaar lang de grondslagen met
de naginata : het snijden, het pareren, blokkeren, steken en
ontwijken.
Er
werd geoefend met een sparringpartner die uitgerust was met een bokken (houten
zwaard). De echte gevechtsmethoden werden in kata geleerd.
Naginata-do, ondergeschikt aan kendo, specialiseerde zich uitsluitend in dit
wapen. Deze trend werd nog versterkt toen de Japanse kendo federatie het
toezicht verkreeg op alle naginata-do stijlen.
Tegenwoordig is het een
populaire vorm van lichamelijke opvoeding voor meisjes.
Staf en stok (bo en jo)
In 316 bojitsu ryu is de
Chinese invloed evident. De bojitsu systemen zijn anders dan de later
ontwikkelde jojitsu.
Het bestaan van een systematisch bo- en jojitsu systeem
kan pas worden aangetoond in de late Kamakura en de vroege Muromachi tijd.
De bo noemde men de rokushaku bo (staf van zes voet lang) die een duim of meer
in doorsnede was. Hij was gemaakt van hard eikehout.
Het
Japanse taal maakt een onderscheid tussen de ideogrammen van bo en jo en
suggereert hiermee dat de wapens verschillende eigenschappen hebben, en dus ook
andere aanwendingstechnieken. Wanneer de lengte van het wapen meer dan 5
voet bedraagt, wordt het als een staf beschouwd. Is hij korter, dan wordt
het een stok genoemd. De diameters zijn proportioneel. De bo wordt
met beide handen gebruikt; dit geeft kracht en accuraatheid. Hij is
bijzonder effectief op een afstand van ongeveer twee meter. Op kortere
afstand vermindert duidelijk zijn efficiëntie.
De techniek houd ondermeer in
: slaan, pareren, blokkeren, porren, van richting veranderen, tegenhouden, in
bedwang houden, maaien en afschudden van een gewapende vijand. De kunst
bestaat erin het wapen snel heen en weer te laten glijden en het voortdurend
anders vast te houden, zo kan men de lengte kleiner doen lijken om de
tegenstander dichterbij te lokken, of langer om hem precies juist op afstand te
houden. Muso Gonnosuke ontwikkelde het jojitsu en noemde het Shindo
Muso-ryu.
De vierenzestig technieken die in deze school in een vaste
volgorde worden aangeleerd, vormen een keurig afgerond geheeld.
Boogschieten (kyudo)
Kyudo, de weg van boog en pijl, is een martiale kunst die buiten Japan
vrijwel nooit te bekijken valt, laat staan dat de westerling er in een gebied
als Europa aan zou willen beginnen. Alleen in Frankrijk bestaat er een
groep Zen-beoefenaars die het kyudo beoefenen.
In Japan is kyudo in
allereerste plaats een school van meditatie; en op het moment van diepste
concentratie schiet men de pijl af. Het doelwit hierbij is van
ondergeschikt belang. De beoefenaars maken zich geestelijk één met doel en
pijl waarbij de voorbereide actie een religieuze, geestelijke (Zen) handeling
heeft. Tijdens de Muromachi periode (rond 1380) ontstonden de twee
belangrijkste kyu-jitsu scholen : de Osagawa ryu en de Kioko ryu.
De waaier (tessen)
De klassieke krijgsman sloeg
geen enkel object over wanneer het als wapen gebruikt kon worden.
Wanneer
hij met huiselijke werken bezig was, lagen de zwaarden meestal terzijde.
Hij droeg echter vaak een waaier in zijn brede gordel. En dus was hij
eigenlijk nooit zonder wapen. In een noodsituatie kon de krijgsman zich
gemakkelijk verdedigen met een, wat voor anderen onschuldig voorwerp leek;
namelijk de tessen.
Er werden twee types ontwikkeld. Een die geopend
kon worden en zeer geleek op een gewone waaier. De andere kon niet
opengemaakt worden en had de vorm van een gesloten waaier. Beide types
waren geconstrueerd in ijzer. Hard hout was soms een vervanger en maakte
de waaier lichter in handeling.
De technieken waren afgeleid van de korte
stok en omvatten :
sashikate
- de juiste draagwijze van de tessen in de gordel.
uke -
blokkeren
nagashi - pareren
osae -
houden
uchi - slagen
tsuki -
stoten
juji dome - in combinatie met de ko-dachi (kort zwaard) kon de kruisblok gevormd
worden.
In de 16de eeuw was het de Shinkage ryu die als eerste de basis
legde voor de tessen.