Walraven Wijnand Adam Schellaert van Obbendorf heer van Schinnen(1713-42)

Geslacht

Man

Leeftijd

~ 56 (Gebaseerd op doopdatum)

 
Gedoopt

16-11-1685

Overleden

26-6-1742

Vader 

Walraven Theodoor Schellaert van Obbendorf heer van Schinnen (1682-1709),Broich, Anteil Muthagen u. Lewen

 Geboren 

13-3-1652

 Overleden 

20-12-1713

Moeder 

Maria Anna van Eynatten

 
 Overleden 

15-4-1721

Relatie

Ongehuwd

 
Kind

Carl Ludwig

BRONNEN:

WALRAM WYNAND ADAM DE SCHELLARDT
VAN OBBENDORF 1)
1713-1742,
zoon van den vorige. Hij noemde zich heer van Schinnen, Leeuwen, Broich, Mouthagen en Reusschenberg.
1) In de meeste stukken wordt hij genoemd alleen ,,Walram Adam".

Door ´t leenhof van Valkenburg werd hij gerechtelijk opgevorderd tot de verheffing der halve heerlijkheid Schinnen. Hij bewees echter het leen te hebben verheven in het jaar 1713 (Archief Geysteren).
Op hem ging over het patronaatsrecht der kerk te Schinnen, vroeger uitgeoefend door de familie de Rode van Obsinnich en op 7 Januari 1541 overgegaan aan Arnold Huyn van Amstenrade "copia litterarum, quibus Cornelius Episcopus Leodiensis translationem juris patronatus sive juris praesentandi de jure patronatus laicalis^ ad ecclesias parochiales de Spaubeck et gebroicken Schinnen confirmat factam per generosum Dominum Joannem Rode de Obsinnich cognominatum Spaubeck in favorem Arnoldi Huyn de Amstenradt et ejus Haeredum. Datum Leodii 7 Jan. 1541 ubi et actus praesentationis ad vacantem ecclesiam parochialem in Schinnen factus per nobilem Bernardum de Bongart in Winandsrade etc. cum collatione Episcopali de 1653.
Originale actus praetationis factae Episcopo Ruremondensi per nobilem Walramum Winandum Adamum Baronem de Schellart Dominum temporalem in Schinnen etc. Actum Schinnen 23 Maart 1715." (Archief Geysteren).
Op 3 Juli 1708 ziet hij af van de door zijn oom Jan Theobald baron van Eynatten nagelaten goederen te Obsinnich voor de som van 9600 rijksdaalders ten gunste van Graaf van Eynatten te Reinenbach (Archief Geysteren).
In 1712 verpandde hij den hof Stammen aan baron de Negri te Brunssum voor 2000 rijksdaalders als gevolg van een proces (Archief Geysteren).
Luidens akte van 24 Mei 1723 leende hij van de kanunniken van O. L. Vr. te Aken, Ludovicus de Bodden en Franciscus de Kerckhoven, als rnomboirs der minderjarige kinderen van wijlen Henricus de Bodden en Agnes Eleonora de Kerckhoven, eene som van 1800 pattacons, daarenboven nog van den Kanunnik de Kerckhoven in ´t bijzonder 1) 1700 pattacons tegen 5 % tot aflossing van andere kapitalen. Hiervoor werden ´t huis en de heerlijkheid Schinnen verpand. Het kapitaal, dat 5 Maart 1739 door de Bodden verkocht werd aan Jan Frederic Pelzer, schepen te Aken, werd 24 November 1767
´) Deze, de kanunnik, overleed in het begin van 1740, testamenteerde op zijn broeder Guillaume te Luik, die ook een zoon had bij de kanunniken van Aken.

— 95 —
afgekocht, alsmede het kapitaal de Kerckhoven (Archief Bisdom Roermond).
Den 20 Februari 1730 leende hij bij Maria Hamers 800 gulden Bra-bantsch tegen verpanding van den oliernolen met den Spekbeemd.
Willem Pesters te Utrecht had eene vordering op den heer van Schinnen van 1200 rijksdaalders, waartoe de oliemolen te Schinnen als pand diende (Archief Geysteren).
Walram was aan Peter Thomas de Negri, heer te Henri-Chapelle schuldig 500 pattacons, waartegen hij den Hof Stammen en ´t huis ter Bergh (zal wel moeten zijn: ter Borgh) tot pand stelde bij akte van 13 Februari 1728. Dit kapitaal werd afgelost den 17 April 1731,
Bij akte van l September 1724 liet hij door de schepenen van Schinnen bekrachtigen den aankoop der heerlijkheid Schinnen op 10 Januari 1660 door (zijn grootvader) Adam Frans de Schellart (Gichtregisters op het Rijksarchief Maastricht) (Zie bijvoegsel no. 9).
In 1737 leende hij een kapitaal van 1000 kroonen bij Jan Lack te Stollberg.
Onder dagteekening van 10 Mei 1723 leest men in ´t doopregister van Schinnen aldus: ,,Baptisatus est Brabeck Carolus Ludovicus filius naturalis Mariae Annae Brabeck. Pater prolis prout retulerunt suscipientes ex ore matris est G. D. Toparcha loei Baro de Schellardt".
Op studieleeftijd werd deze jonge van Schellardt (welken naam hij later aannam) uitbesteed bij pastoor Guil. Deumens te Bingel-raede, alwaar hij zijn eerste studiën deed. Bij testament van 16 September 1740 schonk hem zijn vader eene jaarlijksche lijfrente van 50 kronen. In ´t jaar 1751 werd hij schoolmeester te Meerloo, al­waar hij als zoodanig overleed den 21 Juni 1787.
Maria Anna van Brabeck huwde 5 Febr. 1726 met Petrus Klein te Mouthagen.
In 1736 ontstond een groot geschil tusschen VValraaf Adam en den Bisschop van Roermond, welke laatste, tot opvolger van wijlen den heer Banens, den 11 Februari 1736 tot kapelaan van Schinnen benoemde den heer Henricus Gorten, zijnde de tijd (4 maanden) van het recht van presentatie verstreken. De patronaatsheer, die evenwel van den Paus uitstel van presentatie verkregen had, welke breve door den Souvereinen Raad werd goedgekeurd, om de voor­dracht te doen vóór den 6 April, liet op ´t kerkhof te Schinnen, „cum pulsu campanae", in tegenwoordigheid van ´t volk door den Notarius apostolicus J. Weustenraedt tegen die benoeming protest aanteekenen, onder aanplakking van ´t protest aan de kerkdeur. Alhoewel ondanks dat protest de heer Gorten toch de functie van kapelaan wilde aanvaarden en daartoe den 18 Februari met den pastoor van Brunssum (Hagen) en 2 onbekenden als getuigen bezig was, trad de gerechtsbode van Schinnen de sacristie binnen namens den gebiedenden heer als begever der kapelanie, luide protesteerende tegen de onrechtmatige in bezitneming daarvan door den heer Gorten.
Met voorbijgaan der Bisschoppelijke rechtbank, bracht Walraaf Adam de zaak bij den Souvereinen Raad van Brabant, terwijl hij den 2 Maart aan den Bisschop ter benoeming voordroeg den heer Theodoor Penris die sedert ´t jaar 1725 den lichamelijk gebrekkigen pastoor Joh. Petri bijstond (Arch. Geysteren). De uitslag dezer procedure is ons niet gebleken. Doch de heer Gorten bleef kapelaan en de heer Penris bleef fungeeren als assistent van den pastoor tot na diens dood. Uit de verdere processtukken blijkt, dat Walram Adam binnen den wettelijken termijn van presentatie ter benoeming voorgedragen had Charles Louis (Carolus Ludovicus) van Schellardt, een onmondige en heel onbevoegde, die verschillende dispensatiën noodig had tot verkrijging waarvan de patronaatsheer, op raad van den Bisschop aan den Paus zich wendde. Zou deze dezelfde niet zijn als de hiervoren genoemde?
Bij zijn bovengenoemd testament stelde Walram Winand Adam zijne nicht Marie Ernestine van. Schellardt van Reulsdorp tot erfgename van het vruchtgebruik der heerlijkheid en al zijne roerende en onroerende goederen te Schinnen, met de bepaling dat na haren dood deze goederen zouden toekomen aan den oudsten zoon van wijlen Johan Wilhelm Joseph Bernard Graaf van Schellardt, heer te Geysteren. Hij schonk haar de helft van de heerlijkheid Leeuwen bij Roermond. (Zie Bijvoegsel no. 11).
Zijn wil was verder dat zijn lichaam zoude bijgezet worden in de begraafplaats zijner voorvaderen in de kerk te Schinnen zonder praal of aardsch vertoon, dat 600 missen zouden worden gelezen en dat het brood van een malder rogge, op den dag der begrafenis, aan de armen zoude worden uitgedeeld.
Walram Winand Adam de Schellardt overleed te Schinnen ongehuwd den 26 Juni 1742.

Bijdrage tot de geschiedenis van de Voormalige heerlijkheid Schinnen, H. Pijls, 1928
heruitgave: Bijdrage tot de geschiedenis van de voormalige heerlijkheid Schinnen H. Pijls, V.H.S. 1988

IX. Leur fils unique Walrame-Adam, baron de Schellart, qualifié à tort de comte, seigneur de Schinnen, Leeuwen, Muthagen, Russchenberg et Broich, chambellan de l´électeur palatin, baptisé le 16 novembre 1685, fut tenu sur les fonts par Walrame Schellart (tout court, peut-être Walrame-Théodore Schellart de Muthagen, dont nous avons fait mention à la page précédente), comme représentant de très-honoré seigneur Ignace-Ferdinand de Schellart, par Anne-Françoise de Eynatten, au nom de sa mère, enfin par Catherine-Angélique Randeroedt, au lieu de " la veuve Françoise Zweybrücken. "

Il mourut le 25 juin 1742. Après sa mort, Muthagen devint la propriété de Jean-Louis-François, comte de Goltstein (STRANGE XI, 42). Quant à Schinnen, cette seigneurie passa par testament à Marie-Ernestine de Schellart, qui en disposa en faveur du comte de Schellart de Geysteren.
Le baron Walrame-Adam laissa de Marie-Anne Crabeck un fils naturel Charles Louis, baptisé Schinnen le 10 mai 1723.
Bron: Extrait de l´Annuaire de la Noblesse de Belgique, 1885

laatst gewijzigd 18.07.2004