Meer brains voor de F-16.
Van 27 juni tot 20 juli 2005 werd op de vliegbasis van Florennes de meest recente software voor het Mid-Life Update (MLU) programma van de F-16 door een internationaal team getest en geëvalueerd. Het ging om de vierde versie van de computerprogrammatuur die er voor moet zorgen dat het vliegtuig tot minstens 2015 gelijke tred kan houden met de laatste ontwikkelingen op het vlak van bewapening en elektronische oorlogvoering.
Het MLU programma van de F-16 startte in het begin van de jaren negentig als een gezamenlijk initiatief van de luchtstrijdkrachten van België, Denemarken, Nederland en Noorwegen, ook gekend onder de naam van de Europese deelnemende luchtmachten of European Participating Air Forces (EPAF). Deze vier landen wilden door schaalvergroting van het programma de verdere ontwikkeling van de F-16 betaalbaar houden, ook voor kleinere gebruikers. Portugal vervoegde de vier EPAF-landen in 2001 toen het besliste zijn pas aangekochte tweedehands F-16’s te moderniseren en op hetzelfde niveau te brengen als de vliegtuigen van de andere Europese gebruikers. De Amerikaanse Luchtmacht, daarentegen, trok zich uit het programma terug toen zij na het einde van de Koude Oorlog minder F-16’s nodig had en besloot alle A en B modellen uit dienst te nemen.
Het MLU programma bestaat uit vijf modules die telkens met een verbetering van de software van de centrale computer van de F-16 gepaard gaan. Naar deze modules wordt vaak verwezen met de aanduiding van de computerbanden waarop de opeenvolgende softwareverbeteringen staan, de zogenaamde Tapes M1 tot M5. Sommige van deze modules omvatten nagenoeg enkel softwarewijzigingen (Tapes M2 en M4), terwijl andere eveneens gepaard gaan met aanpassingen aan de hardware van het vliegtuig ter verbetering van zijn capaciteiten op het vlak van bewapening of elektronische oorlogvoering of ter versteviging van zijn structuur om zijn levensduur te behouden of te verlengen (Tapes M1, M3 en M5).
De module Tape M1 werd begin jaren negentig doorgevoerd en omvatte een ingrijpende wijziging aan de programmatuur en de structuur van het vliegtuig. Tape M2 volgde in 2000 en bracht enkel softwarewijzigingen met zich mee. Vanaf 2003 werden de Tape M3 softwareaanpassingen doorgevoerd. Zij vielen samen met het programma Falcon Star dat een aantal structurele verstevigingen van de vliegtuigcel en ingrijpende wijzigingen in de bekabeling inhield. Daardoor wordt het aantal tijdrovende inspecties voor het opsporen van vaak optredende barstjes in die zones aanzienlijk gereduceerd en kunnen in de toekomst nieuwe elektronische systemen of wapens gemakkelijker in het vliegtuig worden geïntegreerd. Al dit werk neemt een zevental maanden per vliegtuig in beslag. Indien er rekening mee wordt gehouden dat slechts acht toestellen op hetzelfde ogenblik voor werkzaamheden mogen worden geïmmobiliseerd, betekent dit dat de laatste Belgische M3-vliegtuigen de fabriekshallen van SABCA pas in 2010 of 2011 zullen verlaten. Tape M4 ondergaat momenteel zijn eerste operationele tests en bestaat nagenoeg enkel uit aanpassingen van het computerprogramma. De laatste module, Tape M5, is nog in volle definitie en wat ze juist inhoudt zal pas tegen 2007 bekend worden. De werken die in dit kader aan de vliegtuigen moeten worden uitgevoerd zullen naar schatting rond 2010 beginnen.
Tijdens de eerste week van het testprogramma werden de acht deelnemende vliegtuigen in Florennes voorzien van de Tape M4 softwareaanpassingen. De toestellen waren afkomstig van de luchtstrijdkrachten van België (FA-91 en FA-92), Denemarken (E-603 en E-609), Nederland (J-204 en J-210) en Noorwegen (658 en 689). Tijdens de tweede en derde week van het testprogramma werden de eigenlijke proefvluchten uitgevoerd, terwijl de vierde week voorbehouden werd voor het schrijven van het testverslag. Deze eerst operationele beoordeling van de Tape M4 modificaties (Early Operational Assessment of Tape M4 – EOA M4) moet het vroegtijdig opsporen van eventuele bugs toelaten en dient als voorbereiding op de eigenlijke operationele test en evaluatie (Operational Test & Evaluation of Tape M4 – OT&E M4) die in 2006 zal plaatsvinden. Pas daarna wordt de software vrijgegeven voor operationeel gebruik in de F-16 eenheden in de verschillende landen.
Tape M4 modificaties omvatten onder meer een snellere modulair opgebouwde missiecomputer (Modular Mission Computer) met verbeterde software, bijkomende mogelijkheden voor het Link-16 tactisch communicatie en gegevensuitwisselingsysteem, uitgebreidere gebruiksmogelijkheden voor reeds eerder ingevoerde wapens en de introductie van een aantal nieuwe wapensystemen.
Fotoverslag.
De badge van de leden van het F-16MLU M4 OT&E Team.
Toen België zijn F-16 MLU-vliegtuigen op het niveau van
software Tape M3 bracht, plaatste het ook de nodige bestellingen voor nieuwe
slimme bommen van het type Boeing GBU-31(V)1/B en GBU-31(V)3/B. Deze bommen, die
in de Verenigde Staten gekend zijn onder de naam van Joint Direct Attack
Munition (JDAM), vinden zelfstandig de weg naar hun doel door de combinatie van
een inertienavigatie en GPS-geleiding. Bij de (V)1/B is dit nieuwe
geleidingssysteem aangebracht op een Mk. 84 2,000 lb bom voor alle doeleinden (general
purpose bomb), terwijl de (V)3/B opgebouwd is rond een 2,000 lb BLU-109 bom met
een versterkt bomlichaam voor diepe penetratie in het doel alvorens detonatie.
De JDAM’s die in Florennes werden getest waren van het type GBU-31(V)1/B. De
Tape M4 softwareaanpassingen vergroten de enveloppe waarbinnen deze wapens
kunnen worden gebruikt.
F-16BM-4M J-210 van de Koninklijke Luchtmacht voert naast
een paar JDAM slimme bommen onder de vleugels ook een paar Raytheon AIM-120
AMRAAM (Advanced Medium-Range Air-to-Air Missile) radargeleide
lucht-lucht-missiles aan de vleugeltips mee. Aan de stuurboordzijde van de
luchtinlaat bevindt zich een Lockheed Martin AN/AAQ-14 LANTIRN (Low-Altitude
Navigation and Targeting Infra-Red for Night) doelaanduidingspod. Aan het
ophangpunt onder de romp hangt een vergrootte versie van het Westinghouse AN/ALQ-131
elektronisch stoorsysteem. Deze grotere pod bevat elektronische apparatuur om
radars in de frequentiebanden 3, 4 en 5 te storen, terwijl de kleinere pod, die
nu bij de Belgische Luchtcomponent in gebruik is, enkel de frequentiebanden 4 en
5 bestrijkt.
België heeft nog niet beslist welke nieuwe lucht-lucht-missile voor de korte afstand het zal aankopen ter vervanging van de nu in gebruik zijnde Raytheon AIM-9M Sidewinder. De Raytheon AIM-9X Sidewinder en de Bodenseewerk Gerätetechnik GmbH Infra-Red Improved Sidewinder – Thrust-Vector Control (IRIS-T) (op de foto naast een Raytheon AIM-120 AMRAAM onder de vleugel van de Noorse F-16BM-4M met serienummer 689) hebben vergelijkbare mogelijkheden en voldoen beide aan de Belgische vereisten. De koppeling tussen de missile en het vliegtuig is voor beide wapens dezelfde als voor de oude Sidewinder, zodat de introductie van een van beide nieuwe wapensystemen geen bijkomende veranderingen aan het vliegtuig zal vereisen. De noodzakelijke softwareaanpassingen bevinden zich op de MLU Tape M4.
Noorse F-16’s kunnen sinds einde 2003 worden uitgerust met
de Lockheed Martin PANTERA (Precision Attack Navigation and Targeting with
Extended Range Acquisition) doelaanduidingspod voor de lange afstand. PANTERA is
de exportversie van de Sniper van de Amerikaanse luchtstrijdkrachten.
"Joss", Belgisch testpiloot en lid van het M4 OT&E Team,
maakt zich klaar voor een testvlucht met het nieuwe Helmet Mounted Cueing System
(HMCS) waarmee hij ten volle gebruik kan maken van de het brede gezichtsveld en
de grote wendbaarheid van de nieuwste generatie lucht-lucht-missiles zoals de
AIM-9X en IRIS-T. Met de gegevens die rechtstreeks op het vizier van zijn helm
worden geprojecteerd, kan hij deze nieuwe missiles ook op doelen buiten het
gezichtsveld van zijn Head-Up Display (HUD) locken en afvuren. Hetzelfde geldt
voor gronddoelen, die bovendien automatisch kunnen worden overgedragen aan de
Lockheed Martin AN/AAQ-14 LANTIRN (Low-Altitude Navigation and Targeting
Infra-Red for Night) doelaanduidingspod.