www.plantaardig.com
 

Dit is een digitale selectie uit de brochure "De teelt van prei" van het Ministerie van Landbouw, België, oktober 1986. Deze brochure is niet meer in gedrukte vorm beschikbaar.

 In deze brochure wordt getracht om zowel de beroepsteler als elke andere geïnteresseerde lezer een overzicht te geven van de teelt in het algemeen en de technische verbeteringen die in de praktijk een toepassing hebben gevonden. 

De tekst van de brochure werd opgesteld door Ir. L. Vanparijs van het Provinciaal Onderzoek- en Voorlichtingscentrum voor Land- en Tuinbouw te Rumbeke-Beitem met medewerking van een redactiecomité met als leden : R. De Coster, J. D'Hoker, A. Goossens, E. Heylen, G. Jansen, M. Pattou, L. Vanderheyden, H. Van Der Elst en J. Verstrynge.

 

1. INLEIDING
  Familie Lookfamilie (Alliaceae)
  Geslacht Look (Allium)
  Soort : Allium porrum
2. BODEM
  2.1. Aard van de bodem
  2.2. Waterhuishouding
  2.3. Humus
  2.5. Grondbewerking
  2.6. Vruchtafwisseling
3. BEMESTING
  3.1. Organische bemesting
  3.2. Stikstof
  3.3. Fosfor
  3.4. Kalium
  3.5. Calcium
  3.6. Magnesium
  3.7. Mangaan
4. ZAAIEN
  4.1. Zaad
  4.2. Zaaien
  4.2.1. Zomerteeft
  4.2.2. Herfstteeft
  4.2.3. Winterteelt
  2.4. Zeer vroege teelt met zaai in open lucht
 (Oude Jonkmansteelt - stekprei)
  4.3. Opkomst
5. TEELTSPREIDING
  5.1. Zeer vroege teelt met zaai in open lucht
  5.2. Uitzaai onder warm glas - vroege zomerprei
  5.3. Zomerteelt
  5.4. Herfstteelt
  5.5. Winterteelt
  Tabel 1 Teeltspreiding bij prei
6. Ziektebeschrijvingen met foto's
(foto's uit de brochure met eigen tekst)

1. INLEIDING

Prei rangschikt zich in de systematische indeling van het plantenrijk als volgt

Familie Lookfamilie (Alliaceae)

Geslacht Look (Allium)

Soort : Allium porrum

De wetenschappelijke naam is Allium porrum L.

Ook ui, sjalot en diverse looksoorten behoren tot het geslacht Allium. De onderlinge verwantschap is dan ook groot. Deze overweging is zeer belangrijk en speelt een grote rol bij het nastreven van een goede vruchtafwisseling alsook bij het uitvoeren van een oordeelkundige ziekten-, insecten- en onkruidbestrijding.

Prei is een tweejarig gewas. Het tweede teeltjaar gaat de plant over tot zaadvorming. Eens het doorschieten een aanvang neemt, gaat de kwaliteit van het product fel achteruit.

Het wortelstelsel bij prei is zeer specifiek. Het gaat hier immers niet om een hoofdwortel met zijwortels, doch om bijwortels. Deze wortels ontwikkelen zich voornamelijk in de laag tot 25 cm diep (65 %) en de laag tot 50 cm diep (25 %)

Wat betreft de voedingswaarde, mag gesteld dat prei een welkome aanvulling betekent van vitaminen en mineralen. Vooral in de winter, wanneer het aangeboden assortiment aan verse groenten eerder beperkt is, betekent dit een interessant gegeven voor de verbruiker.

 

2. BODEM

2.1. Aard van de bodem

De teelt van de prei geschiedt op alle textuurtypes. De volgende factoren vragen echter bijzondere aandacht : de structuur moet los zijn, de bodem moet goed toegankelijk zijn voor lucht en tevens moet er continu voldoende vocht beschikbaar zijn.

Zandgronden eisen veel aandacht wat betreft hun vochthoudend vermogen. Zware gronden zijn meestal voldoende vochthoudend. Hier dient men elke structuurschade te vermijden. Toegeslagen gronden geven immers aanleiding tot optreden van ziekten zoals rozerood (Fusarium culmorum).

De aard van de bodem speelt ook een grote rol bij de oogst. Niet enkel het rooien verloopt op zware gronden dikwijls zeer moeizaam in natte omstandigheden. Ook het wassen van de prei gaat veel moeilijker na teelt op zware gronden.

2.2. Waterhuishouding

Een goede waterhuishouding is bij de teelt van prei van zeer groot belang. Wateroverlast kan de groei ernstig belemmeren en de opbrengst sterk doen dalen.

Bij hoge grondwaterstanden liggen de opbrengsten gewoonlijk zeer laag. Zowel op zandleem als op klei is een minimum ontwateringsdiepte nodig van 80 tot 90 cm.

Het is noodzakelijk eventuele harde lagen te doorbreken of voor een passende drainage te zorgen. Dit is des te meer van belang daar het areaal aan herfst en/of winterprei dat zich in het najaar en de winter op het veld bevindt, zeer omvangrijk is.

Anderzijds kan ook een droogteperiode, vooral als deze plaatsgrijpt na het uitplanten, aanleiding geven tot gewasremming en schade. Beregenen kan dan gewenst zijn.

2.3. Humus

Een goede humustoestand van de bodem weerspiegelt zich in een goede opbrengst, in een zware sortering en in een gezond gewas.

2.4. pH

Een te zure bodem is nadelig voor prei. Een lage pH is gunstig voor aantasting door rozerot (Fusarium) en kan bovendien nadelig werken op de structuur van de bodem. Een pH H20 van 6,3 (zand) tot 7,2 (klei) of een pH KCI van 5,8 tot 6,8 lijkt de gunstigste resultaten te geven.

2.5. Grondbewerking

Prei wortelt vrij diep en vraagt veel lucht in de wortelzone Een toegeslagen bodem evenals ondoorlatende lagen veroorzaken dus een nadelig effect. Diepe grondbewerkingen zijn dan ook aangewezen.

Diep ploegen, evenals het breken of woelen van de ploegzool geven niet enkel een gezonder gewas, doch kunnen tevens een langer wit gedeelte met zich brengen.

Anderzijds mag de grond niet te los en de fijn liggen. De kans op dichtslempen van de bodem, met de nadelige gevolgen vandien, neemt dan toe.

Frezen kan om deze reden soms teleurstellend werken. Rotoreggen werkt evenwel gunstig. Op zwaardere gronden kan ploegen vóór de winter gewenst zijn.

De opkomst van plantgatenmachines leidde tot een gecombineerd gebruik van spitfrezen en planten met de plantgatenmachine.

In het Mechelse geschiedt de teelt van prei vrijwel uitsluitend op bedden (1,20 m breed). Deze teeltwijze biedt als voordelen een goede ontwatering en bovendien een snel opwarmen van de bodem in het voorjaar.

De grondbewerking geschiedde bij de beddenteelt oorspronkelijk bij middel van een speciale beddenploeg. Hiermee werden de bedden in de voren geploegd. Het nieuwe bed komt dan op de plaats van de voor te liggen.

Momenteel maakt men meer en meer gebruik van een spitfrees met beschermplaten, zodat de voren niet dichtgefreesd worden. Vooraf worden de voren echter zeer diep uitgereden met een beddenploeg. Op deze wijze blijven de bedden elk jaar op dezelfde plaats.

De teelt van herfst- en winterprei wordt bij de beddenteelt veelal voorafgegaan door een voorvrucht. Het spitfrezen grijpt dan plaats juist voor het poten van de prei.

2.6. Vruchtafwisseling

Een groot aantal gewassen treden probleemloos op als voorvrucht voor de teelt van prei : koolgewassen, wortelen, boon, selderij, sla, spinazie, schorseneer, erwt, andijvie, augurk.

Een voorvrucht van lookachtigen wordt afgeraden. Nadelig kunnen aldus zijn : prei zelf, ui, sjalot. Een te enge vruchtafwisseling met deze gewassen bevordert het optreden van de Fusariumschimmel.

De beste voorvruchten zijn deze waaraan een goede dosis stalmest werd toegediend.

Prei zelf treedt voor veel gewassen op als een goede voorvrucht. Door de sterke beworteling blijft immers land achter met een goede structuur. Anderzijds moet men er wel rekening mee houden dat prei zeer veel voedingsstoffen opneemt uit de bodem, zodat de voorraad achtergelaten meststoffen in de bodem zeer klein is.

   

3. BEMESTING

Een oordeelkundige bemesting vraagt een duidelijk inzicht in de voedingstoestand van de bodem voor de aanvang van de teelt. Een scheikundige grondontleding is dan ook aangewezen.

Niettemin kan een gemiddelde bemesting worden vooropgesteld Deze bemesting hangt af van de aard en voedingstoestand van de bodem, van de voorvrucht en van de teelt ( vroege teelt, zomerteelt, herfstteelt, winterteelt). Het gebruik van  enkelvoudige meststoffen kan hierbij worden aanbevolen.

3.1. Organische bemesting

Een hoog humusgehalte heeft een zeer gunstig effect op de groeiverloop en de opbrengst aan prei. Een minimum koolstofgehalte van 1,4 tot 1,8 is aan te bevelen. Er dient echter benadrukt te worden dat de toediening van organische bemesting tijdig moet geschieden. De aanwezigheid van onverteerde organische meststoffen kan immers nadelig werken.

Een groenbemesting kan dan ook enkel worden aangeraden als ze vóór de winter wordt ondergewerkt. Toediening van organische meststoffen dient in de regel in het najaar of anders zeer vroeg in het voorjaar plaats te grijpen. Ook bij de beddenteelt verloopt de toediening van het organisch materiaal voor of na de wintermaanden. Bij toediening voor de winter wordt het organisch materiaal dan bedekt met aarde die uit de voren wordt opgeploegd. Bij toediening van het organisch materiaal in het voorjaar (bij het ploegen of spitfrezen) dient men ervoor te zorgen dat het zeer fijn verdeeld is.

3.2. Stikstof

Stikstofgebrek veroorzaakt een algemene schrale ontwikkeling van de plant. Gebreksverschijnselen treden eerst op aan de oudste bladeren en vervolgens over de ganse plant. De bladeren vergelen.

De totale stikstofbemesting kan 200 tot 250 eenheden/ha bedragen. De toediening van de stikstofbemesting verloopt bij voorkeur gespreid.

De basisbemesting bedraagt veelal 80  tot 100 eenheden/ha. Gedurende het groeiseizoen kan nog enkele keren een bijbemesting met circa 50 eenheden/ha worden toegediend (onder de vorm van snelwerkende enkelvoudige meststoffen zoals kalknitraat of chilinitraat). De plant dient gedurende het ganse groeiverloop geleidelijk de aanwezige stikstof op te nemen, wat zich dan weerspiegelt in een gelijkmatige groei.

Bij zomerprei grijpt bijbemesting plaats in mei en juni. Bij herfstprei en winterprei bestemd voor oogst in de winter zelf, geschiedt bijbemesting respectievelijk één en twee maanden na het planten. Prei bestemd voor overwintering wordt echter best na september niet meer bijbemest. Bijbemesting in het voorjaar, bij het hernemen van de groei, geeft veel betere resultaten.

Bijbemesting over het gewas geschiedt veelal onder de vorm van korrelvormige meststoffen en over een droog gewas. Bij een vochtig gewas treedt in verband met de typische bladstand gemakkelijk verbranding op.

3.3. Fosfor

Fosforgebrek uit zich het eerst op de oudste bladeren, vervolgens over de ganse plant. In tegenstelling met stikstofgebrek zijn de bladeren over het algemeen mat van kleur, blauwachtig-groen en de verkleuringen gaan eerder in de richting van paars dan wel geel of rood.

Zware fosforbernestingen zijn bij prei evenwel niet nodig.

In het algemeen vragen gronden die in een goede fosfaattoestand verkeren 75 tot 100 eenheden fosfor/ha. De toediening kan onder de vorm van wateroplosbare meststoffen (superfosfaat) gebeuren.

3.4. Kalium

Bij kaliumgebrek wordt de bladkleur dof geelgroen. Het blad is smaller dan normaal. De randen van de bladeren gaan bovendien naar beneden opkrullen. Bovendien gaat de waslaag op het blad verloren.

In de praktijk wordt veelal een flinke kaliumbemesting toegediend. Op gronden die in een goede kaliumtoestand verkeren bedraagt de bemesting 200 tot 250 eenheden kalium/ha. Patentkali is aan te bevelen.

3.5. Calcium

Calcium is een belangrijk element in de teelt van prei. Absoluut calciumgebrek komt eerder zelden voor en uit zich door afsterven van de groeipunten, het omkrullen en afsterven van de top en de rand van de jonge bladeren en het plaatselijk verwelken van het blad. Calcium speelt echter een zeer voorname rol in de zuurheidsgraad of pH van de bodem.

3.6. Magnesium

Magnesiumgebrek uit zich in vergeling en afsterven van het bladmoes tussen de nerven. Gebreksverschijnselen treden eerst op aan de oudere bladeren.

Magnesiumgebrek treedt vooral op op zure gronden. Een te hoge kaliumbemesting en zeer natte weersomstandigheden werken magnesiumgebrek in de hand.

Magnesiumgebrek kan vermeden worden door een basisbemesting met patentkali of kieseriet. Desgevallend kunnen tijdens de teelt bladbespuitingen worden uitgevoerd met kieseriet of bitterzout.

3.7. Mangaan

Mangaangebrek uit zich in een vergeling van het bladmoes. De planten blijven achter in hun ontwikkeling. Het loof vertoont pleksgewijs gele strepen en heeft een lichtere kleur. Soms hebben de planten in hun geheel een gele tint en slaphangend loof.

Mangaangebrek kan vermeden worden door bespuitingen met mangaansulfaat of mangaanchelaten.

   

4. ZAAIEN

4.1. Zaad

Het zaad van prei is vrij onregelmatig van vorm en zwart van kleur. Het lijkt zeer sterk op uienzaad, doch het is meer gerimpeld en blinkend. Het duizendzadengewicht varieert van 2,2 tot 3,6 gram. Bij grof zaad bekomt men dus gemiddeld 280 zaden per gram, bij fijn zaad daarentegen 455 zaden per gram. Veelal gaat men uit van een gemiddelde van 370 zaden per gram.

Prei is een donkerkiemer. Dit betekent dat de zaadjes door een laagje grond moeten bedekt zijn om een optimale kieming te waarborgen.

Preizaad behoudt zijn kiemkracht gedurende 3 tot 4 jaar, mits het koel en droog wordt bewaard. Het is aan te raden het zaad te bewaren in de oorspronkelijke verpakking.

4.2. Zaaien

De te gebruiken hoeveelheid zaad is sterk afhankelijk van het duizendzadengewicht, van de kiemkracht en van de teeltmethode die men wil volgen. Aan de keuze van het zaaibed moet uiteraard zeer veel aandacht worden besteed. Verloren hoeken en wendakkers zijn ongeschikt. Tevens dienen ook voor het zaaibed de regels van de vruchtafwisseling gerespecteerd.

4.2.1. Zomerfeest

De opkweek van prei voor de vroege en de normale zomerteelt grijpt plaats onder verwarmd glas. Dit geschiedt in kistjes of rechtstreeks op zaaibed. Zaaien in kistjes biedt als voordeel dat men de jonge planten gemakkelijk kan verplaatsen wat onder meer van belang is voor een goede afharding.

De zaadhoeveelheid varieert van 2-4 gram per m, afhankelijk van het duizendzadengewicht. Men zaait aldus 1.000 tot 1.200 zaden per m'. Hiervan bekomt men 500 tot 600 pootbare planten.

Bij de vroege teelt wordt het zaad dikwijls voorgekiemd. Indien men breedwerpig zaait wordt het zaad veelal gemengd met zand.

4.2.2. Herfstteeft

Voor de vroege en de late herfstteelt wordt onder platglas, onder plastiektunnels of in open lucht gezaaid. De zaadhoeveelheid varieert van 2 tot 3 gram per m²

Afdekken van het zaaibed met plastiekfolie kan een betere opkomst tot gevolg hebben.

Bij een goede opkomst en een zaaidichtheid van 2 gram of 750 zaden per m² rekent men op 370 pootbare planten. Voor de teelt van 1 ha herfstprei is dan ongeveer 1 kg zaaizaad nodig.

4.2.3. Winterteelt

Voor de vroege en de late winterteelt geschiedt de aanleg van het zaaibed in de open lucht

Het zaaibed wordt het best aangelegd op extra goede grond. De structuur  moet in orde zijn en de ontwatering afdoende.

Bij zaai in openlucht maakt men veelal gebruik van tijdelijke afdekking met geperforeerde plastiekfolie, die na het zaaien over de grond wordt gespannen.

Het zaaien kan breedwerpig geschieden of op rijen. Bij rijenzaai met een handzaaimachine kan 2,5 gram zaad per m² volstaan. Zaaien op rijen biedt het voordeel dat het plukken en selecteren van de planten op het wachtbed veel sneller verloopt.

Een nog regelmatiger verdeling wordt verkregen met een precisiezaai-apparaat. Een zaaihoeveelheid van 2 gram zaad of  750 zaden per m² kan dan volstaan. Voor de teelt van 1 ha winterprei rekent men, zoals bij de teelt van herfstprei, dat men 1 kg zaaizaad nodig heeft.

2.4. Zeer vroege teelt met zaai in open lucht (Oude Jonkmansteelt - stekprei)

Het uitzaaien geschiedt in juli-augustus in open lucht. Dit gebeurt veelal op wachtbed, doch kan ook reeds ter plaatse gebeuren.

Zaaien op wachtbed geschiedt ofwel breedwerpig, ofwel in rijen. Bij breedwerpig zaaien gebruikt men veelal 3-5 gram zaad per m² . Het zaaien op rijen verloopt veelal tegen 2,5 gram zaad m² . De rijenafstand bedraagt dan circa 15 cm.

4.3. Opkomst

Het begin van de kieming grijpt veelal plaats 10 tot 15 dagen na het zaaien. Vooral de temperatuur en de luchtvochtigheid spelen hierbij een rol. De eigenlijke opkomst grijpt bij prei veelal plaats na 20 tot 25 dagen.

Belangrijk is dat de bodem niet dichtslaat. Een toegeslagen structuur leidt uiteraard tot luchtgebrek, Bovendien neemt de kans op aantasting door Fusarium toe en werkt dit de verzuring in de hand.

Afdekken van het gewas met plastiekfolie kan de opkomst bevorderen en een vlotte opkweek begunstigen. Bij gebruik van plastiekfolie is het van groot belang een vlak zaaibed aan te leggen zodat plaatselijk geen water blijft staan. De boorden van de plastiek moeten zeer goed worden ondergedolven. Bovendien mag de plastiekfolie niet te los worden aangebracht. «Slaan» van de plastiekfolie bij hevige wind kan immers veel gewasschade veroorzaken.

  

5. TEELTSPREIDING

Prei wordt het ganse jaar door op de markt aangevoerd Dit wordt mogelijk gemaakt dooi een combinatie van verschillende teelttechnieken en goede rassen. Hierdoor wordt nagenoeg het jaar rond prei gezaaid en geteeld. hetgeen toelaat te spreken van continuteelt (tabel l).

5.1. Zeer vroege teelt met zaai in open lucht

De 'Oude Jonkmansteelt' (in het Antwerpse ook 'stekprei' genaamd) wordt in ons land slechts plaatselijk toegepast. De oogst van deze primeurteelt valt in een periode dat de late winterprei niet meer op de markt kan gebracht worden, daar ze wegens ouderdom begint te schieten, terwijl anderzijds de eerste voorjaarsprei nog niet klaar is. Deze leemte valt rond half mei. Wegens de hoge schietgevoeligheid echter moet de oogst vóór half juni beëindigd zijn.

Het uitzaaien geschiedt in juli-augustus, het planten in oktober-november.

5.2. Uitzaai onder warm glas - vroege zomerprei

Uitzaai onder warm glas geschiedt december tot eind januari. Men moet dan wel starten met een voldoend hoge temperatuur, namelijk rond 18°C, welke na de opkomst geleidelijk kan worden verlaagd tot circa 10°C

Het zaaien geschiedt veelal in kistjes. Het zaad wordt dikwijls voorgekiemd. De opkweektemperatuur bedraagt 18°C - 20°C doch wordt na de opkomst geleidelijk verlaagd tot circa 10°C.

In de kistjes wordt gezaaid op een laag van 6-7 cm teelaarde. Het zaad wordt dan afgedekt met 1 cm teelaarde. De opkomst kan reeds plaats grijpen na 10 dagen. De opkweekduur bedraagt 8 tot 10 weken. De kistjes worden voor het planten in een koude serre geplaatst om af te harden.

Het pootgoed is bij het uitplanten veelal 2-3 mm dik, met 3 echte blaadjes. Het poten grijpt plaats zodra de grond bewerkbaar is.

De oogst vangt aan eind mei-begin juni. De aanvoer geschiedt in bussels

5.3. Zomerteelt

De gewone zomerteelt kan op dezelfde wijze worden opgekweekt als de vroege zomerprei. De oogst loopt tot in augustus.

5.4. Herfstteelt

De herfstprei wordt vanaf februari onder koud glas of plastiektunnels of in maart in de vollegrond gezaaid, tenminste zodra de bodem bewerkbaar is. Het zaaien geschiedt breedwerpig of in rijen.

Het uitplanten van de herfstprei geschiedt van mei tot juli volgens het zaaitijdstip en de eventuele voorvruchten.

De oogst van de vroege herfstprei grijpt plaats in september-oktober, de oogst van de late herfstprei in  november-december.

5.5. Winterteelt

Voor de winterteelt wordt over een brede periode uitgezaaid tot juni, naargelang het tijdstip waarop men kan of wil planten. De uitzaai vindt plaats in de vollegrond en moet voldoende dun zijn. De planten blijven immers dikwijls lang op het zaaibed en mogen niet te zwak worden.

De oogst van de vroege winterprei grijpt plaats in januari-februari, de oogst van de late winterprei van maart tot mei.

 

Preiplanten die voor de latere teelt bestemd zijn moeten voldoende lang zijn : het hartje van de plant moet boven de grondoppervlakte uitkomen. Belangrijk is tevens dat het plantsoen niet onderhevig was aan groeistoornissen. Te oud plantmateriaal is ongeschikt. Een opkweekduur van 12 weken gaat door als een maximum.

Ook op het wachtbed dienen de plantjes voldoende meststoffen te krijgen. Tevens leidt een overbemesting met stikstof een drietal weken voor het uitplanten veelal tot een vlottere hergroei.

Tabel 1 Teeltspreiding bij prei

6.Ziekten

Roestschimmel

Een eerste veel voorkomende schimmelziekte bij prei is de roestschimmel.  Onder de bladoppervlakte van de prei ontstaan kleine oranje blaasjes, die later openbarsten en de roestbruine sporen verspreiden.  De roestschimmel is dus vooral nadelig voor het groene gedeelte van de prei en tast het wit niet aan.  De eerste vorstaanval legt de ontwikkeling van de roest volledig stil.Als we dus een relatief droog najaar krijgen en een vroege vorstinval hoeven we niet veel voor roest te vrezen.Roest kan natuurlijk ook chemisch behandeld worden, vraag hiervoor raad in uw tuincentrum, doe dit alleen als je vorige jaren heel veel last had van preiroest. 

 

papiervlekkenziekte

Een andere ziekte die zich thuisvoelt bij regenweer is de papiervlekkenziekte. Er ontstaan grote, onregelmatige, witte, verdroogde vlekken.  Op de plaats van de verdroging knikt het blad om.  Het blijkt dat vooral opspattende regendruppels voor de verspreiding van deze ziekte zorgen.  Een goed mulching tussen de prei kan papiervlekkenziekte sterk reduceren. Ook een chemische behandeling is mogelijk maar niet altijd nodig

 

trips

Wat ons nu dikwijls ook opvalt bij prei zijn de witte, fijne zilverachtige strepen in de lengterichting van het blad.  Dit is zuigschade van trips.  Tijdens een warme zomer kan in prei heel wat trips voorkomen.  Tijdens de warme dagen houden ze zich schuil tussen de bladeren en de schacht, diep verscholen in de plant.  Enkel 's morgens en 's avonds komen ze tevoorschijn.  Op zich veroorzaakt trips geen onoverkomelijke schade.  Alleen het groene blad oogt wat minder mooi. Voor bestrijding is het nu wel te laat geworden, naar het najaar toe neemt de populatie heel sterk af.   

fusarium-rozerot

Soms stellen we vast dat de prei, vooral na een natte periode minder goed groeit.  Wanneer we een plant uit de grond halen stellen we rot vast op het onderste gedeelte van het wit van de plant, net  boven de wortels.  Ook de wortelplaat, waarop de wortels ingeplant zijn vertoont schade.  Dit is Fusarium of rozerot.  Zorg voor een goede vruchtafwisseling en vermijd een groeistilstand bij het uitplanten door zo weinig mogelijk wortelbeschadiging te veroorzaken.  In uw tuincentrum kan u ook producten bekomen waar je het plantgoed moet indompelen voor het planten. 

Fusarium of rozerot   mogen we niet verwarren met de preivlieg, die ook een slijmerige plant veroorzaakt.  De larven van de preivlieg trekken langs de plantvoet naar binnen.  Zorg voor een krachtige, sterke groei, zonder groeistilstand door droogte bijvoorbeeld en dan zal de kans op aantasting door de made van de preivlieg al veel minder groot zijn.

preivlieg
 

Nog meer over groenten


Erwten

Aubergine

Tuinbonen

Knol

selder

Wortelen

Rode kool

Paprika

Knoflook

Artisjok

Bloem

kool

Bl
mk2

Bonen

komkom

mer

Rode kool

Koolrabi

Veldsla

Babyleaf

Pastinaak

Rabarber

Spinazie

Selder

Aardbeien

Veldsla

Knol

venkel

Tomaten

Daikon

Kardoen

keuken

raap

Witloof

Plantajuin

Aardappelen

Courgettes

Rammenas

Broccoli

Chinese kool

De Groente & Fruit Encyclopedie
is vekrijgbaar bij uw plaatselijke
Horta winkel


Boekentip!
De Groente- en Fruit Encyclopedie met beschrijvingen van 99 % van alle groente- en fruit soorten en van alle technieken nodig om succesvol groenten en fruit te telen.



Winnaar Beervelde Award voor het beste Belgische tuinboek
.
- "...de compleetste encyclopedie wat groenten en fruit betreft..." (uit De Volkstuin) "...een prima doe-boek..." (uit Nest).
 Klik hier voor meer info en talrijke recensies over dit boek 
 
© Copyright  Luc Dedeene (Contact) & Plantaardig.com (1998-2009)
 Alle rechten voorbehouden.