Pagina 10
LOF VAN GEERAARDSBERGEN

        

















Ninove, met zijn, bij beperkte afmetingen, toch grootsche kerkinterieur; Aalst, met zijn sierlijk belfort, waarop als contrast de stoere stoïsche leus :nec spe nec metu (een levenshouding in a nutshell !); Oudenaarde, met zijn luisterrijk stadhuis en zijn Pamelekerk, zuiver- van-lijn; Geeraardsbergen met...



        Kom laten we 't maar nederig bekennen, het stadje aan den voet van den Oudenberg is op gebied van architectonisch schoon vrij karig bedeeld. En wat er vermeldens- en bewonderenswaard wás heeft het dan nog deerlijk te verduren gehad van de restauratiewoede en den neo-gotischen ijver, die in dit oude stadje hun parten hebben gespeeld in de laatste jaren der 190 eeuw.


        Bij enkele oude Geeraardsbergenaars vindt ge nog prenten van het Geeraardsbergen van vóór gemelde furie. De Sint-Bartelskerk met haar dorpstorentje vertoont er een prettig landelijk uitzicht, terwijl die stijve toren nu nergens op lijkt, en langs binnen heeft de polychromische dada van den heer Bert - hulde aan zijn goede inzichten ! - geen vierkanten centimeter onbezeurd gelaten, terwijl de deftige houten lambriseeringen plaats hebben moeten ruimen voor W.C.-tegeltjes. Het stadhuis, met zijn voornaam achttiendeeuwsch cachet, is er met de restauratie niet op vooruigegaan : men voelt het aan als iets onechts.


        Hoe te verklaren dat een stadje van zulken ouden komaf als Geeraardsbergen - een der oudste steden van Vlaanderen, mijnheer ! - zoo arm is aan getuigenissen uit het verleden ?

Vergelijk maar even Geeraardsbergen en Oudenaarde op dit gebied. Het is als de dag en de nacht.
        


        Het Scheldestadje heeft wel is waar een vrij groote rol gespeeld indertijd. Van Meteren, in zijn 16e eeuwsche geschiedenis, spreekt met eerbied van het rijke Oudenaarde : zijn tapijtweverijen getuigden samen met die van Brussel voor Vlaanderen aan alle hoven.


        Geeraardsbergen daarentegen heeft wel een lang verleden maar bijzondere tijden van weelde schijnt het niet te hebben gekend.


        Daarbij, op den driesprong van het graafschap Vlaanderen, het hertogdom Brabant en het graafschap Henegouw, was het wel gevaarlijk gelegen en bij grensoorlogjes hebben zijn gebouwen het wellicht erg te verduren gehad. En dan, hier lijk elders heeft «le stupide 1911 siècle» huis gehouden, Onze stedevaderen, die blijkbaar meer verstand ervan hadden om hun fabrieken te doen floreeren dan om met beleid en smaak een stad te beheeren, met zorg de oude adelbrieven te bewaren, 't oude oordeelkundig te verzorgen en tevens het nieuwe te huldigen, de uitbreiding van een stad met vooruitzicht en goeden smaak te leiden en te richten, hebben, helaas, waar zij moesten ingrijpen, Gods water laten over Gods akker loopen en, erger nog, waar zij best hun handen hadden thuis gehouden, hebben zij geslecht en gesloopt. Het Begijnhof heeft er moeten aan gelooven, de oude stadspoorten zijn omzeggens spoorloos verdwenen, van de oude vestingen blijft al niet veel meer over dan een onooglijk langwerpig plein...


        Neen, onze voorzaten hebben blijkbaar niet geleden aan overmaat van goeden smaak ! En als men aan de huidige lokalen van het vredegerecht op de tweede verdieping van het stadhuis - den toerist warm aanbevolen als een unicum van administratieve verwaarloozing ! - denkt, dan komt men tot het niet-bemoedigend besluit dat in 't verleden het heden ligt.

        Ga nu evenwel niet denken dat geeraardsbergen heelemaal misdeeld is. Daar is het gracieuse geveltje van het gasthuiskerkje met het heldere kerkinterieur, daar is de romaansche vroomheid van Hunnegem, (bid in de kapel een vaderons voor de artistieke zonden van den freskoschilder !), daar zijn de mooie antependia in de hoofdkerk, het zilveren relikwieschrijn van St. Bartolomeus, enz... enz...



        Ik meen niet dat de spreuk: mijn kind, schoon kind, mijn stad, schoone stad, mij parten speelt. Ik meen dat voor elken objectieven toeschouwer Geeraardsbergen een prettig stadje is.


        Er is het schilderachtig spel van daken, rijzend en dalend langs de glooiïngen, een symphonie van rood allerhande; er is het schoone vloeien van den Dender bij zijn doortocht door ons stadje, langs die rustige opene kaaien, waar enkel wat boomen. groen en een paar banken ontbreken; er is de «bleek», een landschapje van grasgroen en linnenblank en watergracht... met erlangs het leuke wilgendreefje, duurbaar aan de verliefde harten en, een bolleworp verder, het Geeraardsbergsche drie-stroomenland, waar de Dender zich over een honderdtal meter, in drie takken splitst, met zijn prettig sashuis, curieus hoe graag de mensch bij vlietend water wijlt : het water drijft, het leven ijlt, drink, broederken drink, - en zijn dreunenden «stroem». Daar moet oudtijds een watermolen hebben gedraaid. Nog dichtbij heet de straat de Molenstraat, met een niet onaardig huis uit de 17e eeuw, waarschijnlijk een huis in schoonen ouden baksteen en vensterstijlen in witten steen, alles ongelukkig overplakt en overpleisterd.


        En als ge van aan de nieuwe brug van den Dender stijgt langs Dender- en Kloosterstraat, komt ge voorbij het schoone geleeg van de «abdij». Wel is de abdijkerk gesloopt, en sedert lang is de Benediktijnerzang aldaar verklonken, maar voor iedereen te Geeraardsbergen blijft het «de abdij». Het is er op dit tijdstip van het jaar vol bladergroen en bloesemwit en de tuinen hangen vol vogelengeluid. Wie weet of hier de historie zich niet eens herhaalt en de zonen van Benedictus komen naar hun oude huis ?

        Is Geeraardsbergen wat misdeeld op gebied van architectonisch schoon, het is zooveel te rijker bedeeld op het gebied van het natuurschoon. Wandel langs den Dender naar Onkerzele toe. Langs een mooie bocht en nevens een monumentale beukendreef ligt het landelijk-voorname kasteel te Nederboelare, wit onder zijn groote schaliëndaken, ongetwijfeld het schoonste goed van Geeraardsbergen en ommeland. Daar begint Onkerzele: in het heerlijke land van Geeraardsbergen wel een der schilderachtigste dorpen. Van langs den Dender, wat voorbij het kasteel, heeft men een prettig zicht op het dorp. En bereikt ge het langs den bovenkant, daar glooit naar Atem- beek toe de schoonste kouter van deze gezegende streek. Houdt ge van bosschen, er is keus te over: de dikke eek, het Boelaarsche bosch, het Bouréebosch naar den Waalschen kant toe, of verkiest ge sparrenlucht: klim naar den Buizemont, één lange schilderachtige straat, die af en toe aan
Brueghel herinnert. Beschikt gij over wat meer adem, stijg naar den Oudenberg en overzie ons Zuid-Vlaamsch wereldje en zijn heerlijkheid.


        Toch zou ik niet graag dezen kortademigen
«lof van Geeraardsbergen» stop zetten zonder aan V.T.B. een voorstel in overweging te geven.
Niemand is meer dan hij aangewezen om dit voorstel om te zetten in werkelijkheid. In deze laatste jaren zijn hier en daar de huizen onzen Oudenberg beginnen aanvreten. De Kloefstraat, met haar rij arbeiderswoningen, is een erge vergissing.
Zulke vergissingen zouden in de toekomst moeten uitgesloten zijn. Is het niet mogelijk, met het oog daarop, den Oudenberg te klasseeren ?... Wat denkt V.T.B. daarvan ?... (1)

(1) Dat u volkomen gelijk hebt en dat we uw voorstel reeds bij de bevoegde overheid aanhangig hebben gemaakt! - V.


GEERAARDSBERGEN.             FRANS D'HAESE.
Toerisme - 1 Juni 1937
Pagina 8
Terug naar de inhoudstafel
Tek. S. Lambert