OP DEN OUDENBERG.
-----------------



        Het is omtrent drie ure namiddag en warm, helder weer.

        Wij verlaten de markt en beklimmen den Ouden Berg lange eenen smallen, steilen weg, beleid met scherpe stenen.

        Bijna op de kruin vinden wij een grote, fraaie herberg, niet te onrecht Het Hemelrijk geheeten. Hier zullen wij toeven en nog eens onze oogen verzadigen .

        Voor ons blikken wij over heel de stad, over daken en schouwen, over meerschen en velden, verscheidenen mijlen ver.

        Stroom op, ten Zuiden van Geeraardsbergen ligt de kleine Gaver palende aan de korte Lake.        In den winter, als de Donder overstroomt en de aanhoudende vorst het water tot ijs verstijft, ziet men daar honderden schaatsenrijders weg- en verdersnellen.
Nu grazen er menigvuldige bonte koeien.





        




        
        Stroom af, beneden de stad, vindt men de grote Gaver op het grondgebied van Onkerzele, Daar speelde men op 29 Mei 1815 al een voorspel van den bloedigen slag van Waterloo.

        De lucht was helder, zooals nu, en de zon wierp heure Gouden stralen over het groene grastapijt. Twintig duizend ruiters daagden op, en ontwikkelden hunne gelederen voor het oog van zes en dertig veldoversten.
Daar waren immers
Wellington, Blucher, van Bulow, lord Howard de hertog van Berry, de prins van Oranje en andere helden.












        De legende heeft er bijgevoegd, dat
Napoleon-Bonaparte,in koopman verkleed op den dorpel van de afspanning de Warmoesput
het grootsche schouwspel met zijne blikken volgde.









        Ten Oosten van de stad daagt een overschot van het oude Raspaillenwoud. Daar gaan de kinderen in den zomer "kozijnen"
of blauwe kraakbezien en "ranbanzen" of braambessen plukken;
-daar bezong de Gentenaar
Daniel Heinsius (1580-1655) de mild spruitende bron;
-daar verschansten zicht, in de tweede helft van de XIV° eeuw, de laatste witte Kaproenen "les pourcelets de la Raspaille" zooals
Froissart ze noemt;
-daar verborg later de beruchte
Jan de Lichte zijnen buit.

        Het woord raspaille zal wel hetzelfde zijn als respeel door
KILIAAN opgegeven in den zin van deugniet, fielt, boef guit, schelm, schurk. NICOLAAS DESPARS, van Brugge, gewaagt in zijne kroniek van "eeneghe quade ende rouckeloze raspaylgien"
Zoodat het raspaillenwoud eene schuilplaats zal geweest zijn voor al het janhagel uit Brabant, Henegouw en Vlaanderen.

        Maar .......... het is tijd, dat wij eens rondkijken !
Wij onderscheiden Deftinge, Parike en Goeferdinge in de nabijheid; Neder- en Opbrakel in het dal der Zwalm; Lessen in het Hebegouwsche. Aan den gezichteinder, boven Goeferdinge, blauwen de wouden van Vloesberge en Brakel, met het bosch te Rijst. De Molenbeek kronkelt door de helling, vloeiende lange Smeerebbe
naar de Dender.

        Achter "het Hemelrijk" stijgt de berg nog eenige meters.























        Hier treffen wij een groot kruisbeeld aan, beschaduwd door drie donkergroene mastboomen. Men zou haast zeggen dat zij treuren.

        Verder staat een groot beeld van de Moeder van Smarten - een gewrocht van G. de Grupello. Wij lezen op het voetstuk: "Ick groete up herte van
Maria, Moeder van Jezus, doorsteken met het sweert der droefheden; wees my, ermen zondaer genaedich, nu ende in de ure van mijnen dood."

        Op het hoogste van den berg rijst eene lieve kapel, toegewijd aan de Troosteres der bedrukten. Oorkonden uit de XIII°eeuw maken er reeds gewag van.

        Deze kapel bestaat uit twee delen gescheiden door een traliedeur; een portaal, waar de bedevaarders knielen, en een achthoekkig koor, life geschilderd en versierd. Het licht dringt door een koepeltje binnen.

        Bezijden de kapel.. doch veel lager, is een vijvertje, altijd goed voorzien van water, en eene arduinen zuil en eenige meter hoogte: het tafeltje van den berg.

        Aan deze zijde is het landschap even schoon. Wij zoeken Hemelveerdegem, ten Oosten van Nederbrakel; Schendelbeke en Idegem twee dorpen op den Dender; Grimminge, Onkerzele, Moerbeke en Viane aan den kant van Brabant .

In het geheel onderscheiden wij de witte gevels van drie steden en torentjes van een twintigtal dorpskerken.

------------------------------


Theodoor Sevens - Davidsfonds 1901



Pagina 29
Pagina 27
Terug naar de inhoudstafel