DOEL, vroeger en nu. |
LIGGING
en PLAATSBESCHRIJVING anno 2001 Doel,
deelgemeente van Beveren, is gelegen in het Land van Waas in het uiterste noord-oosten van de provincie Oost-Vlaanderen. Doel
grenst aan de Schelde, Liefkenshoek, Kallo, Kieldrecht en Prosperpolder. Doel, met zijn kleine unieke
dorpskern, wordt de parel van het Soete Waasland
genoemd. De Schelde is er 1500 m breed en de Scheldedijk
heeft er een hoogte van 11 m. Doel ligt op een afstand van 59 km van Gent
en 24 km van St. Niklaas. BENAMING Het is
zeer onduidelijk vanwaar de naam Doel afkomstig is. Volgens sommigen zou
Doel, opgeworpen dam betekenen. Andere verklaren dit woord als: geplaveide
weg, landtong in een moeras. Doelen kunnen ook schuttersdoelen zijn; de naam
'De Doelen' van het Rotterdamse cultuurcentrum is daarvan afkomstig. WAPENSCHILD Doel en Kieldrecht hadden sedert 1632 een gelijkvormig en
ongewijzigd wapenschild. Het gemeentebestuur vroeg in 1847 een eigen
wapenschild en kreeg dit in 1849 mits toevoeging van de letter "D". BEVOLKINGSEVOLUTIE 1677
: 594 inwoners
BURGEMEESTERS
VAN DOEL OORSPRONG
EN ONTWIKKELING Bij laag tij en oostenwind komt de oude Schelde-oever bloot. Turf of veen, met boomstronken erin. Maar ook scherven en stenen. Zo vond men oude leefbodems terug zoals Bath, Valkenisse, Waarde en Walsoorden. Opmerkelijk was dat alle leefbodems zich één meter boven laagwater bevonden. Deze leefbodems bewijzen dat de mensen die de Scheldeoevers bewoonden in de 12e, 13e en 14e eeuw zich daar veilig voelden. In 1995 werd in Saefthinghe een klein grafveld gevonden, een zestal kisten staken boven de turf uit. Eén graf is wetenschappelijk onderzocht; er lag een man in van ongeveer 30 jaar, en is vermoedelijk uit de 11 e eeuw. Dit graf is opgegraven en geconserveerd. Het is te zien in het bezoekerscentrum van Saefthinghe onder een glazen plaat in de vloer. Het Paardeschor zou reeds bestaan hebben rond het jaar 1100, dus lang voor er sprake was van "De Doelen". Het bodempeil ligt er ook veel hoger. In het gebied vanaf de kerncentrale van Doel tot 1 km voorbij Liefkenshoek is er een onderbreking in de oever. Op oude kaarten staat er de Deurganck aangeduid. Het is een geul die tussen Doel en Liefkenshoek lag. Vroeger was de Doelpolder een eiland geweest. De naam Deurganck betekent doorgaan en dat was voor de vroegste scheepvaart een middel om de tolheffing te ontwijken. Op de huidige Noord in Saefthinghe stond toen een kasteel en daar werd al tol geëist rond 1200. In 1995 werden ook een zestal eiken palen met planken daarachter gevonden die dienst hadden gedaan om een oud geultje te dichten. In 1997 werd dit 8 meter breed geultje uitgegraven en werden op de bodem scherven gevonden uit de 13e en 14e eeuw. Ook werden er enkele gerolde vuursteenkeien gevonden. In de vroege scheepvaart werden vuursteenkeien gebruikt voor het ballasten van schepen. Waarschijnlijk kwamen hier schepen laden en lossen! Doel werd
door indijking gewonnen uit het water van de Schelde. Door zijn slechte ligging en onberijdbare wegen in de winter en ook door de schelde en overstromingen tot in de 17de eeuw was Doel bijna uitsluitend aangewezen op de scheepvaart. 1267: Doel wordt voor het eerst vermeld als 'de Doolen' (grenswater), later 'de Doelen' en vandaag 'den Doel'. (Andere geschiedschrijvers verwijzen naar een document uit 1331 dat de rechten van de Brabantse hertog op de Schelde moet aantonen. Daarin staat '... tusschen den Doel ende Caloe...'.) In de 13de eeuw leefden er in het aangrenzende Saaftinge en Caseweele tienmaal meer inwoners dan in "De Doolen". Het land
van Saaftinge was een oud grafelijk domein. Het
bestond als zelfstandig heerlijkheid en rechtsgebied tussen het "Land
van Beveren" en "Hulsterambacht".
Het omvatte verscheidene polders: Brugse polder, Leuspolder, Westpolder, Noordpolder, Casuweelse Moer en Ventse Moer.
Het bezat de parochie Sint - Marie, die reeds vóór 1264 bestond en de
dorpskerk van Saaftinge was. De monniken van Ter Duinen die de uitpolderingen uitvoerden, kochten van graaf Gwijde van Vlaanderen, beter gekend als "de Leeuw van Vlaanderen", in 1285 turfuitbatingen en de vaart van Saaftinge naar Hulst. Robrecht van Bethune, de zoon van de "leeuw" verkocht aan dezelfde abdij voor 2000 pond de toelating tot het graven van een nieuwe vaart van Hulst naar Gent. In 1306 voerden de graaf van Vlaanderen en graaf Willem III van Holland oorlog. Tijdens het beleg van Zierikzee verloren de vlamingen volk en schepen. Ook die van Doel en Kieldrecht deelden in de brokken. In 1313 voeren heel wat schepen naar Gent, ondermeer het gravenkasteel, waar men een grote behoefte had aan de brandstof turf. Ook Antwerpen moest verwarmd worden en had behoefte aan turf. Op de kaart van 1505 merken we in de huidige Prosperpolder kleine turfschepen, die met hoog water van Cazeweele naar Antwerpen varen. Door de scheepvaart kon een indrukwekkende opbrengst van brandstof vervoerd worden, die welvaart voor de streek meebracht en ook flinke belastingen opbracht. Bij de
graafwerken voor de aanleg van het Deurganckdok in
2000 werd een middeleeuwse kogge opgegraven. Het scheepswrak bevond zich
(op een diepte tussen ca. -7 en -5 m beneden de zeespiegel) in een oude,
verzande geul, die ooit rechtstreeks met de Schelde was verbonden, en gekend
was als Deurganck of het Grote Gat. Koggen
waren zeewaardige vrachtschepen voor de kustvaart die met hun bulkvracht
(graan, zout, hout, turf, baksteen, ... ) van Hanzestad naar Hanzestad
zeilden. Ze werden ingezet bij de handelsvaart tussen Noord- en Oostzee. Dit
specifieke scheepstype lijkt sterk verbonden te zijn met de zgn. Hanzesteden
(een soort handelscartels die de handel in Noord-
en Centraal-Europa domineerden tijdens de Late
Middeleeuwen (12de-15de eeuw). De bekendste Hanze is de zgn. Duitse Hanze met
vestigingen o.a. te Brugge, het Zuiderzeegebied, Hamburg, Lübeck,
Tallinn, Novgorod, ... De Doelse
kogge is ca. 21 m lang, ca. 7 m breed, en heeft een bewaarde hoogte van ca.
2,5 m. In 1334 had in Doel een overstroming plaats. Verscheidene dijkbreuken zetten de polders steeds terug onder water. Een tweede bedijking werd uitgevoerd in 1353. In 1357 werd in het land van Saaftinge een tweede parochie opgericht in de Westpolder, Sint - Laureins in de Woestine, aan de rand van het moergebied, tegenover de huidige koningin Emma polder. Ook in
1363, 1366 en 1367 had Doel te kampen met overstromingen. Weggeveegd
door een overstroming van de Schelde dat overkwam een mysterieus dorpje uit
de vijftiende eeuw op de Linkerscheldeoever aan de Deurganck-inham. Archeologen legden het bloot bij het
uitgraven van het Deurganckdok in Doel. In 1425
richtte de vloed veel schade aan in het land van Saaftinge. Het land van Saaftinge bezat ook twee kastelen. Het eerste werd gebouwd door Margareta, Gravin van Vlaanderen, en het tweede door Maximiliaan van Oostenrijk in 1484 bij Kloppersdijk. Met de
toelating van Keizer Karel mocht men in 1515 bomen planten langsheen
de wegen. De Koning legde toen ook verbod op voor het uitgraven van
turf. Ook moest iedereen zijn deel van de weg onderhouden. In 1530 richtte de vloed opnieuw veel schade aan in het land van Saaftinge. In 1551 had een dijkbreuk plaats in Doel. In de Nederlanden volgde Filips II in 1555 zijn vader Karel V op. Filips vertrok in 1559 naar Spanje en zou nooit meer terugkomen. Na 1560 streefde het opkomend Calvinisme naar meer godsdienstvrijheid, de hoge adel wilde meer invloed in het bestuur van het land, er was veel werkloosheid en de economische toestand was zowat overal, uitgezonderd te Antwerpen, verre van rooskleurig. In augustus 1566 had de eerste beeldenstorm plaats, waarop Filips II Fernando Alvarez de Toledo, hertog van Alva, naar de Nederlanden zond om, desnoods manu militari, de orde te herstellen en de ketterijen uit te roeien. In 1567 werd aan C. van Bourgondië, Heer van Fromont de opdracht verleend de polder te bedijken. De ondernemers hadden de taak echter aan andere bedijkers overgelaten. Tijdens de 80-jarige oorlog tussen Spanje en Nederland (1568-1648) waren deze streken oorlogsgebieden. Op 9 november 1569 werd door Paus PiusV, aan de Bisschop van Gent toelating verleend om de overeenkomst te bekrachtigen die gesloten werd tussen de St. Pietersabdij van Gent en het bestuur van de kerk van Kieldrecht enerzijds, en Robert Van Haesten anderzijds, de opzichters van de tienden, die geheven moesten worden op de aangeslibte gronden die 2089 bunder groot waren. De akte voegt er aan toe, dat voormelde gronden meer dan twee honderd jaar zonder opbrengst gebleven waren. De bedoelde bedijking was drie jaar voltooid en de vruchtbare polder kon weer bewerkt worden. Eén van de
grootste rampen was wel de "Allerheiligenvloed" in 1570 die
drie dorpen volledig onderspoelde waaronder Saefthinghe.
Dit gebied wordt nu "Het Verdronken Land van Saefthinghe"
genoemd. De dijken van de Saaftingse polders braken
door en het "Saaftinger Gat" werd
geslagen. Hierdoor overstroomde heel de polderstreek van aan de Schelde tot
in Vrasene. Het dorp Saaftinge
overleefde de ramp. In tegenstelling tot de legende was het een klein
armtierig dorpje. Een groot gedeelte van de Luispolder ging met de
Allerheiligenvloed verloren. Een deel
van het grondgebied van de gemeente Doel, dat nu in de Prosperpolder
en Hedwigepolder ligt, was tot het einde van de
17de eeuw gelegen in de Luispolder. Het zuidelijkste deel van de Luispolder kon nog droog gehouden worden door het aanleggen van een binnendijk. 1571: Doel, dat oorspronkelijk toebehoorde aan de heer van Beveren, wordt samen met Kieldrecht een afzonderlijke heerlijkheid. Toen Alva in zijn opdracht niet slaagde en de Nederlanden in december 1573 verliet, werd hij opgevolgd door Don Luis de Requeseus y Zuniga, die de door Alva ingestelde « tiende penning » en de « Raad van Beroerten » (« Bloedraad »), twee van de voornaamste grieven van de bevolking, afschafte. Ondertussen hadden zich steeds meer en meer edellieden rond prins Willem van Oranje verzameld. Deze laatste werd door de Staten van Holland overigens het opperste gezag toevertrouwd over dit gewest, van waaruit de rebellie tegen de Spanjaarden zich verder ontwikkelde. De legers van koning Filips en van de opstandige provincies leverden slag met wisselend succes. Na Requesens werd Filips' halfbroer Don Juan de nieuwe landvoogd. Hij diende op 31 januari 1578 de staatse troepen een zware nederlaag toe die o.m. voor gevolg had dat de prins van Oranje zich naar Antwerpen terugtrok en er zijn hoofdkwartier vestigde. Willem de Zwijger besteedde onmiddellijk aandacht aan de verdediging van de stad en liet de forten Lillo en Liefkenshoek opgerichten. Inmiddels was Alexander Farnese, Prins van Parma als landvoogd en tevens als militair bevelhebber op het Nederlandse toneel verschenen. Hij was de zoon van de vroegere landvoogdes Margaretha van Parma, die zelf een onwettige dochter was van Karel V bij Janneke van der Gheynst. Hij had de opdracht om de wederspannige Nederlanden opnieuw aan het gezag van de Spaanse kroon te onderwerpen. Willem van Oranje stelde in 1581 ordonanties op voor een gezamelijk dijkonderhoud. Het fort Liefkenshoek werd opgericht in 1582 als voorlinie en versterking voor de stad Antwerpen. Eind augustus 1583 rukte Alexander Farnese op tot Eeklo. Het was te Eeklo dat de hoogbaljuw van het Land van Waas, Servaes van Steeland, heer van Wissekerke te Bazel, Alexander Farnese begin september 1583 ging opzoeken en de Spaanse veldheer het Land van Waas zonder slag of stoot in handen speelde, met al de versterkingen die er zich toen bevonden. Om te beletten dat Farnese zich vanuit het binnenland zou meester maken van de oevers van de Schelde, waardoor hij Antwerpen van het noorden zou isoleren, hadden de Staatse legers van Willem van Oranje nabij Saeftinghe de grote dijk doorgestoken, zodat nagenoeg het hele gebied onder water stond. Overstroomd werden, helemaal in het noorden in het Land van Saeftinghe: de Brugsche polder, de Leyspolder en de Noordpolder, de Westpolder, het Casuweelse moer, het Veense moer en het Hulsterse moer in Hulsterambacht, en verder in en nabij het Land van Beveren van noord naar zuid: de Sint-Anthonispolder, de oude Kieldrechtpolder, de Haendorppolder, de Sint-Annapolder - in wiens uiterste noordoosthoek zich Liefkenshoek bevond -, de Sint-Niklaaspolder, het schor van Verrebroek en Vrasene, gedeelten van Sint-Gillis en Meerdonk, Beverenbroek, Melselebroek en Borgerweert. Kortom, van Hulst tot Beveren stond praktisch alles blank, op enkele hoger gelegen punten en op Doelpolder na, waar nog maar pas goed 15 jaar geleden (1567) een zware dijk was aangelegd. De minder zware dijken werden door de zich herhalende vloed van het water ondermijnd en begaven een na een, zodanig genivelleerd dat er tientallen jaren later bij de herindijkingen van het oorspronkelijk dijkenpatroon niets meer overbleef. Op die zware dijk rond Doel werden door de Antwerpenaars, ter bescherming van het fort Liefkenshoek, dat zelf nog niet helemaal voltooid was, nog gauw drie schansen opgetrokken, nl. Sint-Antoniushoek, Terventen, tussen Doel en Arenbergpolder, en de Noord tussen Doel en Luispolder. Wanneer Alexander Farnese op 5 juli 1584 in het Waasland, en 's anderendaags te Beveren aankwam, vestigde hij zijn hoofdkwartier in het kasteel Beverenbroeck op Singelberg. Dit domein bevond zich aan de rand van de overstroomde polders, maar bleek voor Farnese uitstekend gelegen om zijn plannen te leiden. De prins van Parma liet zoals steeds niets aan het toeval over, en, nauwelijks te Beveren gearriveerd, gaf hij nog dezelfde dag bevel om met 5.000 man naar Kallo en het noorden op te rukken via de dijken die nog boven het water uitstaken. De bliksemactie stond onder het bevel van Robert van Melun, burggraaf van Gent, eerste heer en daarna markies van Roubaix en Richebourg, vandaar kortweg "Richebourg" genaamd. Hij was eerst gouverneur van Artois en in dienst van de Verenigde Nederlanden, vooraleer hij in 1576 partij koos voor de Spaanse zaak. Te Kallo verjoeg hij de vijand en maakte zich meester van een strategisch zeer belangrijk punt op de hoofddijk van de Schelde, nl. de plaats die nog met een binnendijk verbonden was met de hogergelegen gebieden op de linkeroever. Daar zou het fort « De Perel » verrijzen. Maar op bevel van Farnese stootte Richebourg onmiddellijk door naar het noorden om snel alle versterkingen te bezetten vooraleer zij zich beter op de komst van de Spanjaarden zouden kunnen organizeren. De « tercios » van Pedro de Paz en Mario Cardoino bereikten eerst de genoemde schans Sint-Antoniushoek, waarvan het totaal verraste garnizoentje zich zonder verweer overgaf. De bezetting van het iets hoger gelegen Terventen sloeg ook al dadelijk op de vlucht. Het was 7 juli, de weg naar Liefkenshoek lag open. Liefkenshoek was goed voorzien van zwaar geschut en, alhoewel het nog niet volledig klaar was, bevonden er zich ongeveer 800 manschappen onder het gezag van kolonel Jan Pettin van Atrecht, een oud doorwinterd krijgsman. Een eerste aanval op het fort werd afgeslagen, maar na 3 dagen hevige strijd werd Liefkenshoek op 10 juli 1584 door de Spanjaarden veroverd. Niet minder dan 600 soldaten sneuvelden of werden omgebracht. De soldaten van Farnese spaarden zelfs niet diegenen die zich overgaven. De Noord weerstond aan de heer Van Wissekerke. Op 3 april 1585 verschenen niet minder dan 200 schepen onder bevel van Justinus van Nassau, bastaard-zoon van Willem van Oranje, op de Schelde. Ter hoogte van Liefkenshoek gekomen werd dit zwaar onder vuur genomen. In zowat één uur werden 500 kanonschoten op het fort afgevuurd. De verdedigers van het fort, Walen, hielden niet lang stand en moesten zich terugtrekken en de strategisch zeer belangrijke stelling van Liefkenshoek ontruimen De kommandant van de schans Sint-Antoniushoek, gelegen op de steundijk aan het land van den Doel, was zonder de vijand af te wachten landinwaarts gevlucht. Daarna werden ook de schansen De Noord en Terventen door de Staatsen veroverd, zodat gans het land van den Doel hen in de handen viel. De Staatsen beschikten nu over een uitstekend steunpunt om de brug aan te vallen. Op 17 augustus 1585 gaf Antwerpen zich over aan Alexander Farnese. Dit betekende de scheiding van de zuidelijke en noordelijke Nederlanden. Philip II stelde in 1586 een dijkgraaf-generaal aan voor Brabant en Vlaanderen. De Verenigde Provinciën bevolen in 1594 dijkwerken uit te voeren in Doel. Met het "Twaalfjarig Bestand » (1609-1621) was de rust enigszins weergekeerd. De dorpskernen van Doel, Kallo, Kieldrecht en Verrebroek lagen rond 1610 nog steeds afgezonderd. Er was niet eens een pastoor en uiteraard ook geen eredienst. Polders en landerijen stonden nog steeds onder water. In 1613 werd Doelpolder door het water van Kieldrecht afgesneden en de wethouders waren verplicht zich in Doel te vestigen. Een gedeelte van Doelpolder en het eiland Doel viel toen onder het gebied van de Verenigde Nederlanden. Op 23 decenber 1613 starten de grondwerken voor de bouw van het
's Heerenhuys, nu het Hooghuis genoemd. In het jaar 1614 zijn in het Paardeschor 10 grondbezitters, waaronder Jan Brandt, schoonvader van P.P. Rubens. In de verkoopakte wordt een huis en een schuur vermeld. De dijkgraaf was toen Cornelis Janssen. In de oude
oorkonden staat de molen van Doel vermeld als de "korenwindmolen van het
Kerkengat. De eerste vermelding van de molen dateert van 1614. In 1621 was er een bedrijvige handel van Doel naar de Verenigde Provinciën door de inwonende schippers. Er waren meerdere afvaarten per maand naar o.a. Vlissingen, Middelburg, Leiden en Rotterdam, met lijnzaad, vlas en andere landbouwprodukten. De prins van Oranje, Frederik-Hendrik richt te Doel in 1631 de schans "Me Kluis" op, de juiste ligging ervan is niet gekend. Ze diende om de vaargeul van de Perelschans naar het Gat van Saaftinge te beveiligen. Zijn tegenstrever was een katholiek familielid, de vlootvoogd van aarshertogin Isabella, Jan van Nasseau. Tijdens de Erfenisoorlog richten de Fransen twee nieuwe schansen op aan de twee uiteinden van de Verkortingsdijk; aan de westkant "Crevecoeur" en aan de oostkant "Dweers-in-de-weg". De bekende Hollandse veldheer en vestingbouwer Coehoorn veroverde deze vestingen op de Fransen. In 1634 was er sprake van een "Santstrate" in Doel. In 1636
werd de Protestantse kerk op fort Liefkenshoek
geopend. In 1662 was er sprake van een "Schoolstrate". In 1668 woedde de pest te Doel. Meester Jacques werd aangesteld als pestmeester. Dagelijks vielen er slachtoffers. Er werden klachten geuit door de gezinsleden van overledenen en zieken dat meester Jacques meer zat dan nuchter was. Hij werd ook beschuldigd van verschillende mismeesteringen. Dit alles leidde tot zijn ontslag en er werd een chirurg aangesteld uit Antwerpen. De overlijdens verminderden onmiddellijk. De kerk betaalde later een wedde om een heel jaar de arme zieken te behandelen. Voor 1671 bestonden de archieven van Doel hoofdzakelijk in registers van dopen, huwelijken en overlijdens, en ook in de wezen- en erfgoederen. Volgens octrooien van 1677 en 1693 stond het Paardeschor geboekt voor 350 gemeten. Op 26 januari 1682 brak omtrent het "Grote Gat" de dijk door, die de ganse polder onder water zette en een hoeve werd vernield door de vloed. De dijkbreuk was gelukkig van korte duur en op 2 juli van dat zelfde jaar was de dijkbreuk hersteld. Het schuttersgilde St. Sebastiaan werd opgericht. De Doelse boeren hebben vroeger heel veel te kampen gehad tegen de natuur om bij het ontginnen van moerassen en schorren bouwland te maken. Maar ze zijn er in geslaagd dit land op een voorbeeldige wijze vruchtbaar te maken. In de 17de eeuw sprak men hier reeds van de rijkste polders van heel Vlaanderen. In 1683 was de Luispolder praktisch door de zee heroverd. Doel was een heerlijkheid, die lange tijd in het bezit was van Beveren. Onder bestuurlijk opzicht was Doel verenigd met Kieldrecht, die beiden een gelijk aantal schepenen leverden, maar de burgemeester was doorgaans van Doel. In den ouden Doel stond er omtrent het Paardenschor, halfweg van de dijk en de Schelde, een soort van omwald kasteel, het "Herenhuis" genaamd. Hierin was het polderbureel gevestigd. In 1690 werd er ook drank getapt. Als Doel een gemeente geworden was, hielden de wethouders daar hun vergaderingen. In 1701 had weerom een overstroming plaats in Doel. In 1704
had een proces plaats tussen de pachter van het veer Doel-Lillo,
de Weduwe Heyndrickx Bartels van Diepenbeek, en de
pachter van het veer Lillo-Liefkenshoek. Gelukkig
won de weduwe want anders moesten de mensen van Doel en Oude-Doel
te ver gaan langs onbruikbare wegen bij wintertijd. Het polderbestuur doet een aanvraag in 1708 aan de Hollandse Staten-Generaal voor de afbraak van de schansen "Crevecoeur" en "Dweers-in-de-weg". Alleen Crevecoeur verdween en de "Noord" noemde voortaan schans "Saaftinge". De laatste dijkgraven van de Luispolder waren Jan Van Innevelt en Martinus De Bie, begraven te Doel in 1708. Martinus De Bie was ook hoofdman van de St. Sebastiaangilde. Vanaf 1712 betalen de Verenigde Nederlanden aan het polderbestuur jaarlijks 100 gulden voor het onderhoud van de zeekonterschepen en de schansen Dweers-in-de-weg op de scheldedijk en Saaftinge op de zeedijk. De betaling werd stopgezet in 1744. 1715, overstroming te Doel. In Doel stonden toen 347 woningen, er waren drie sluizen en twee molens, een op de zeedijk en een op 't Geslecht. Door een overeenkomst der banieren gesloten op 14 november 1715 werd het dorp en de polder van Doel en ook "St. Anna-Ketenisse" afgestaan aan de Staten van Nederland. Naar het schijnt werd die bepaling nooit uitgevoerd daar er een geschil bestond tot 1792. 1745, overstroming te Doel. In 1754 werd er een bestek gemaakt van 500 gulden voor het maken van een sluis en een spuikom in het Paardeschor. Cornelis Marten Spanoghe werd geboren te Doel op 30 mei 1758. Hij was de oudste van de achttien kinderen van dijkgraaf Jan-Hendrik Spaenhoven en Maria-Anna Stroobant. Zijn jeugdjaren bracht hij door in Doel. Spanoghe begaf zich in de jaren tachtig naarAntwerpen voor staatskunde. Hij studeerde godsgeleerdheid, gaf dichtbundels uit, werd drukker en dagbladschrijver, deed aan politiek, werd ontvanger van de wijnaccijns, was collaborateur bij Napoleon, was in 1800 burgemeester van Kallo, bekleedde nog te Brussel de ambten van Direkteur van de Koninklijke Drukkerij en van de Nationale Loterij en stierf als notaris te St. Gillis-Waas op 19 december 1829. Na zijn huwelijk met Coleta Buys verandert hij zijn naam Spaenhoven in Spanoghe om ongekend redenen. Hij had zeven kinderen. In 1761 besliste het Polderbestuur dat het Paardeschor publiek zou verpacht worden voor een termijn van zes jaar, en er moest maar een jaar wijngelden betaald worden. In 1762 was het nog mogelijk om met paarden en rijtuigen de Schelde over te steken waarbij de talrijke reizigers die zich van Hulst naar Bergen-op-Zoom, Breda en de Moerdijk begaven hun reis verkorten. De pachters mochten 2 stuivers per persoon en 24 stuivers voor een kar en paard vragen. In 1766 vaardigde de stadhouder van Doel een besluit uit betreffende voertuigen. Van begin april tot einde oktober moesten de karren bespannen worden met vier paarden of vier ossen en twee paarden, en van begin november tot einde maart met zes paarden. In 1768 stierf Gilles Nikolaas De Leeuw, stadhouder en Meyer van Kieldrecht en Doel, dijkgraaf van dezelfde polder en hoofdman van het schuttersgilde St. Sebastiaan, hij was 82 jaar. In 1769 maakte de Raad van Zeeland te Middelburg bekend dat de marktschipper van Doel op Antwerpen zich moest reguleren. Daarin stond dat hij over een goed schip moest beschikken, en vier stuivers mocht vragen aan iedere persoon per reis. In 1770 ontving chirurg Verbeckhoven 45 gulden voor een jaar werk. In het jaar 1773 waren er nog zeven vrije schippers buiten de marktschipper, en die moesten zich houden aan een vastgestelde tarief. Een reis naar Biervliet kostte 244 gulden. De mooie delftse tegeltjes die toen de huizen versierden werden meegenomen voor 14 stuivers per 1000. Er kwam een klacht van de chirurg van Liefkenshoek over het gebrek aan regelmaat van de Doelse marktschipper waardoor er regelmatig geen geneesmiddelen voorhanden waren. De veerman verplichtte zich vier zeilschuiten en twee roeiboten ter beschikking te houden, wat zeker een zware last was. De schippers verbonden zich ter beschikking te houden met genoeg vaartuigen. Het was hun verboden om passagiers mee te nemen, alleen twee leden van hun gezin. Alleen beurtschepen mochten passagiers vervoeren. De beurtschepen waren verplicht minstens tweemaal per week personen te laden naar Antwerpen en terug aan de vastgestelde prijs. Vervoer per expres in een gesloten schuit kostte 2 gulden per persoon. Elke passagier varende naar Antwerpen betaalde, op gewone marktdagen, 3 1/2 stuivers, en het dubbel bij storm of ijsgang. Voor elke postbrief betaalde men één stuiver, voor een dagblad een halve stuiver en voor het meebrengen van een stuk geweven katoen óf dergelijke zaken betaalde men twee stuivers. Er was ook vrachtvervoer naar Lier, Leuven, Lokeren, Gent en Brussel. De schippers moesten ook varen, voor passagiers en inwoners van Doel, naar volgende plaatsen in Holland: Middelburg (10 gulden), Zierikzee (10 gulden), Bergen op Zoom (6 gulden), Willemstad (15 gulden), Dordrecht (20 gulden), Rotterdam (24 gulden) en Vlaardingen (28 gulden). Een stuiver is nu meer dan vijf frank, en er gingen 20 stuivers in een gulden. De raad van Zeeland stelde ook schippers aan die in Liefkenshoek moesten aanleggen voor de tolcontrole. Aangezien Doel belastingvrij was op ingevoerde goederen, viel er veel te smokkelen in het nadeel van de Staat en de keizerlijke schatkist. De Meiër, burgemeester en schepenen van Doel stuurden in 1780 een verzoekschrift tot de regering om als onafhankelijke parochie en onder geestelijk opzicht te worden ingericht. Dit geschiede vooral op aandringen van de familie Van Hove uit Antwerpen die destijds hier vele cijnzen bezat. Aan deze vraag werd geen gevolg gegeven, evenmin aan een tweede die gedaan werd in 1784. In 1781 regeerde Jozef II ons land. Hij kwam persoonlijk in Doel om de grenzen te bekijken. Volgens een dekreet van 20 maart 1784 mag geen enkele schipper nog bieren, wijnen enz. vervoeren zonder toelating op gevaar af dat zijn schip en zijn lading door de overheid werd verbeurd verklaard. De keizer kocht van de heren Staten van Zeeland een oud speeljacht en legde het in het midden van de Schelde en kon zo zijn schatkist aanvullen met 400.000 gulden per jaar aan rechten. In 1785 werd het fort Liefkenshoek uitgeleverd aan Jozef II. De gewenste afscheiding van Kieldrecht kwam tot stand op 4 mei 1792, bij besluit door de bisschop van Gent terwijl de burgelijke ontvoogding in de eerste jaren van de 19e eeuw, krachtens een besluit van de regering dat onbekend is gebleven, schijnt tot stand gekomen te zijn. In 1792 werd de gemeente aan de keizer van Oostenrijk toegekend. De tienden werden gevorderd door de abdijen van St. Pieter en van Drongen en ook door de pastoor van Kieldrecht. Dat zij belangrijk waren kan men afleiden door het feit dat Kieldrecht 3000 gulden per jaar ontving.
Het
Franse schrikbewind van 1792 tot 1815 Onder het Frans bewind werd de hele wetgeving veranderd door de Code Napoleon. In 1792 kwamen drie Franse priesters in Doel een onderkomen zoeken. Zij waren op de vlucht voor het Franse schrikbewind. Niet voor lang echter, want op het einde van dat jaar bezette het Franse leger het verlaten fort van Liefkenshoek. In 1793 kwam chirurg Kestré zich in Doel vestigen. Hij ontving 50 gulden voor een jaar dienst, in 1806 bedroeg zijn wedde 70 gulden. De polder van kleine-Doel werd in 1794 onder water gezet en de bevolking moest ongehoorde opeisingen opbrengen. Overlijden van Pieter Van Craenenbroeck, hoofdman van de Keizerlijke gilde van St. Sebastiaan. De boeren van Doel en Kieldrecht werden in 1796 een levering opgelegd van 1500 zakken tarwe, 1000 zakken haver, runderen, paarden en wagens. Zij eisten ook nog 3500 gulden met inkwartiering van troepen. Deze gulden moesten in klinkende munt betaald worden en het opgeëiste werd later vereffend met waardeloze assignaten, die opgekocht werden aan 10% van de sjachelaars in zwart goed, die daarmede aangeslagen goederen mochten kopen en betalen. Begin van de 19de eeuw kende men reeds een eigen school op Oude-Doel, met schoolmeesters, benoemd door rechters van het fort van Liefkenshoek en Lillo. De laatste hervormde schoolmeesters op Oude-Doel waren: Jacob Dronkers, Pieter van Leerdam, Cornelis van Leerdam en Bastiaan Verpoorten. Onderwijzer Elias Van Damme kende een lange loopbaan van 1806 tot 1843. In 1828 genoot hij een bezoldiging van 48 gulden per jaar, maar één jaar later verhoogde de gemeente deze som tot 70 gulden, om de onderwijzer aan te moedigen, dat hij gedurende de zomertijd ook onderricht zou geven. In 1808 kwam de schans Saaftinge terug op de kaart toen de Franse keizer de ''Batterie Napoleon" liet herbouwen uit vrees voor een Engelse vlootaanval. In 1809
had er een beschieting plaats aan de schans Saaftinge In 1811 bij de geboorte van de zoon van Napoleon de Koning van Rome, werden de Doelenaren verplicht de gebeurtenis te vieren. ledere inwoner werd verzocht het feest bij te wonen. 's Avonds moesten ze al hun huizen verlichten. Na de val van Napoleon in 1814, bevestigde Prins van Oranje het Polderbestuur dat zij de wettelijke bezitter is van het Paardeschor. Na de
Franse overheersing (van 1792 tot 1815) behoorde Doel tot 1830 (het jaar
waarin België onafhankelijk werd) tot de Verenigde Nederlanden onder Willem
I. Ondanks de onafhankelijkheid van België duurden de vijandelijkheden tussen België en Nederland rond Antwerpen en de Schelde nog tot december 1832. De Nederlanders waren toen nog steeds heer en meester op de Schelde, de toegangsweg van de zee naar Antwerpen en zowel de citadel van Antwerpen als de forten en schansen langsheen de Schelde waren nog steeds in Nederlands bezit, ondermeer Liefkenshoek en Lillo. In 1822
ontving chirurg Pascal Wouters 84 gulden. In 1822 werd de uitwateringssluis, nu "De Beer" opgetrokken tegen het fort van Liefkenshoek. De Hollanders hadden de bedoeling om hiermee het onder water zetten van de Doelse polders onder hun toezicht te houden. Er werd ook een bomvrije gaanderij gegraven in de kruin van de dijk. In 1825 bezaten ze te Doel zes zeilschepen en zestien zeilhengsten. Alle handel ging toen langs de thuishaven. Elke woensdag en vrijdag was er een bode vanuit Antwerpen die vertrok bij het Zand met hoogwater. Een Oostenrijker schreef in 1827 over de slechte wegen en hoge lonen van de landbouwers van Doel. Petrus Martinus Goossens was hoofdman van de Ridderlijke schuttersgilde St. Sebastiaan in 1830.
In 1838 werden de dijken van Lillo hersteld en kwamen de aannemers grondspecie kopen in het Paardeschor. In 1838 kwam er nog een beurtschip bij dat laadde bij de herberg "DeVisser" op de Jordaenskaai. De eerste
kasseiweg werd gelegd naar Kallo in 1839 met
een breedte van 2,5 meter over een afstand van 9,5 km voor de prijs van
120.000 fr. Voor rijtuigen en wagens moest tol betaald worden aan de bareel
te Kallo en aan De Ploeg, de jaarlijkse opbrengst
hiervan was 2000 fr. De eigenaars van de Luispolder, de heren Manilius en Seydlitz, probeerden in 1842 van het polderbestuur van Doel een vergoeding te krijgen voor de grond die uit dit schor gehaald werd voor zeedijkherstelling. In 1843 werd de Quarantainedienst van Doel opgericht. Deze dienst oefende controle uit op de bemanning van de gemelde binnenkomende zeeschepen naar Antwerpen om vast te stellen of er geen besmettelijke ziekten aan boord waren. De dienst werkte met bootroeiers. In 1844
kasseide men de Boomgaard-, Noord- en Zuidstraat in het dorp, alsmede de kaden, dit tengevolge
van het leggen van de steenweg van Doel naar Kallo. In 1845 werd het onderwijs voor volwassenen gegeven in de Zondagschool, die eigendom was van de parochie. Hiervoor moest aan de pastoor huur betaald worden, en het schepencollege vond dan maar beter het huidige gemeentehuis aan te schaffen mits de som van 7000 fr. te betalen. Vóór deze tijd vergaderde de gemeenteraad "ter herberge van weduwe Sebastiaen Peters". Het aangeschafte huis, waar de bouw met eiken ramen, arduinen raamomlijstingen en vele vensters was voorzien, was ook bestemd voor de gemeenteschool, onderwijswoning, raadshuis en ook als gevang. Er heerste hongersnood in Vlaanderen door het verlies van de ganse aardappeloogst. Het gemeentebestuur voorzag daarom extra werk door straten aan te leggen. De toelage aan het armenbestuur werd op 7 juli verdriedubbeld, en het aantal steuntrekkenden liep op tot 324. Onder het Hollands bewind moest een man uit elk huisgezin ieder jaar een dag werk verrichten aan de banen. Het dorpsplein werd met bomen beplant en met een haag omzoomd. Het deed toen dienst als openbare bleekhof. In 1846 noemde men het huidige parkje Merkveld of schutskooi. Later werd de naam veranderd in De Brink of bleekplein. De meeste huizen van Doel beschikten niet over een tuin om hun wasgoed te bleken. Het bleekpoeder kostte in die tijd 15 centiemen voor een puntzakje, maar voor zes centiemen kon men een hele dag van het gras genieten van een van de tien vakken die daar aangelegd werden. Indijking van de Prosperpolder in 1846 door de hertogen van Arenberg. In 1847
werd een kasseiweg naar Kieldrecht aangelegd.
Hiervoor werd tol geëist tot voor de eerste wereldoorlog 1914-1918. De
"quarantaine"-dienst te Doel werd opgericht. De bezoeken aan boord
geschiedden met een roeiboot, tot dat in 1897 de eerste stoomboot in dienst
kwam, die een jaar later kapseisde.
De fanfare St. Cecilia werd gesticht in oktober 1848 en heeft sedertdien deelgenomen aan vele festivals. Later is daar de muziekmaatschappij St. Franciscus bijgekomen. Deze twee maatschappijen hebben het nooit met mekaar goed kunnen vinden. In 1849 werd Doel geteisterd door de cholera. Het de brik "Medora" had de cholera meegebracht vanuit een oosters land en de bemanningsleden werden door de "quarantaine" of gezondheidsdienst ondergebracht in barakken, staande tussen de Witte Brug en Liefkenshoek. De gemeenteraad besliste bij het uitbreken van de cholera, dat alle bestaande vuilnisgrachten en stilstaande wateren moesten gedempt worden en het drink- of staande water te vervangen door een stenen boorput. Op 22 juli 1849 kwam er een verordening, dat alle lijken binnen de zes uren na het overlijden begraven moesten worden, zonder lijkdienst in de kerk. De toegang en bewoning van besmette huizen was verboden. Om het de huisvrouwen gemakkelijk te maken werd in 1857 aan het bleekplein een arduinen pomp geplaatst. Nadien werd een aanvraag gedaan om een vaste muziekkiosk aldaar te plaatsen, maar de gemeenteraad weigerde, voor het lichtzinnig vermaak in de nabijheid van de vrome bidplaats. De schippersgilde van Doel werd gesticht in 1860 door dokter Sterckx van de "quarantaine" of gezondheidsdienst. Het bestuur was samengesteld uit de Hoofdman en deken, kapitein en vier commissieleden. Doel was in die tijd een vissersdorp. Als het slecht weer was op zee of op de Schelde vonden de schippers werkgelegenheid tijdens de jaarlijkse bietencampagne. De Schippersgilde had als doel elkander bij te staan in moeilijke ogenblikken en de schippers gelegenheid te geven van heinde en ver jaarlijks te Doel bijeen te komen om dit samen te vieren. Wie van de Schippersgilde van Doel spreekt, denkt onmiddellijk aan haar vijfde hoofdman, Frans De Lee, beter gekend onder de naam "Cies" De Lee, een rasecht type van de stoere Vlaamse visser: was ruw maar had een gouden hart en was nooit bang, hij was grof gebouwd en was humorist bij uitstek. Na de dood van Cies de Lee kende de Schippersgilde een periode van verval, maar de redding werd gebracht door Eugeen Vermandel, die lange jaren in het bestuur zetelde, samen met hoofdman Leon Van Craenenbroeck, Deken Van Vlem en kapiteinVan Craenenbroeck J. L. Begin 1866 brak de cholera opnieuw uit. Het besmette Breemse barkschip "Agnes", onder leiding van kapitein H. Semcke, lag voor anker te Doel en de slachtoffers werden rechtstreeks naar het fort gebracht. De gemeenteraad verbood alle gemeenschap en kontakten met Liefkenshoek. Niemand mocht verder gaan dan de 'Steenen Beer". Genezing van die ziekte kende men toen nog niet. Men gaf de raad om de zieke te verwarmen met wollen dekens, heet zand en kruiken met warm water. De apothekers verkochten "Elixer tegen Cholera". De lichamen van de overleden slachtoffers aan cholera werden begraven in de schorren, om besmetting van het Doelse kerkhof te vermijden Een zekere Jan Devos was hiervoor aangesteld en deed zijn werk na het drinken van 1 liter jenever ter ontsmetting. Hij zou de vingers van de lijken afgebeten hebben om de ringen mee te kunnen nemen. Als hij in een herberg zijn eeuwige dorst leste, werd hij woest en maakte hij gebaren voor het vinger bijten. De man bereikte een hoge leeftijd en werkte voor dokter Antoon. De Zusters van het klooster van Doel gingen de zieken verplegen en boden hen hulp aan, samen met de dochter van de Antwerpse gouverneur, Constance Teichman. De eerste plannen omtrent de havenuitbreiding zijn ontstaan in de tijd van Napoleon. Toen zijn er verschillende plannen gemaakt rond havenbouw en uitbreiding op de linker- en rechteroever. Het eerste belangrijke plan is gemaakt in 1872 door de 'Société Générale". Dit plan bestond uit de aanleg van 3 dokken op de rechteroever en een kanaaldok op de linkeroever. Toen is ook het idee ontstaan om een brug te maken tussen de linker- en de rechteroever. Het resultaat van dit jarenlang bestaande voorstel is de Liefkenshoektunnel. In die tijd verwierp de gemeenteraad van Antwerpen deze en de later daarop volgende projecten met als argument: "De grond is moerassig, gevaarlijk en ongeschikt voor om het even welke opbouw. Daarna bleef Doel van verdere onheilen gespaard en ontwikkelde het zich tot een voorspoedig Scheldedorp, met uitgestrekte en vruchtbare landerijen, waar de landbouw, vooral de veeteelt en de teelt van graangewassen, zoals tarwe, gerst, haver en rogge, evenals suikerbieten, de voornaamste bron van inkomen was. Dit duurde tot het uitbreken van de 2 de wereldoorlog in mei 1940. In 1879 moest een bouwvallige ziekenbarak vervangen worden door een stenen lazaret, maar de gemeenteraad van Doel weigerde een bouwvergunning en verwees naar het meer gezonde Zandvliet of Lillo. De gemeente had heel wat verlies geleden t.g.v. de cholera. Niemand wilde landbouwprodukten kopen uit de geteisterde streek en dit was een groot nadeel voor de landbouwers en handelaars. Wegens de schoolstrijd wordt van hogerhand in 1880 de gemeente verplicht een officiële meisjesschool op te richten. Toen in 1884 de liberale regering gevallen was werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om de school te sluiten aangezien het klein aantal leerlingen. De gemeenteschool voor jongens en de vrije school werden samengevoegd om meer leerlingen samen te krijgen in de school. In Lillo werd een stoombootlijn opgericht die voer tussen Lillo, Doel en Antwerpen. Voordien werd de overzet gerealiseerd met handgeroeide boten. Dit bleef nog bestaan tot lange tijd na 1900. Vanaf het ogenblik dat er klanten kwamen opdagen gingen de roeiers aan het werk. Van op de Scheldedijk in Lillo konden zij zien of er in Liefkenshoek klanten stonden te wachten. De waard van het enige café dat zich op de dijk bevond, trok dan een mand de hoogte in aan een mast. Vanaf 1885 werd de weg onder de zeedijk, vanaf Oude Doel tot aan de haven gekasseid en verder ook de Fortstraat. Het was toen verboden om met vee en voertuigen op de paden te komen die voorzien waren voor voetgangers. Bij overtreding kreeg men een boete van drie gulden en dit was ten voordele van de armen. Op 19
februari 1885 kwam een eerste voorstel om een tramlijn aan te leggen
tussen Kieldrecht en Sint-Niklaas. In 1885 werd de stoombootdienst Doel-Lillo-Antwerpen, die door Snacken en Carpentier werd ondernomen, geschorst door gebrek aan belangstelling. De reis heen en weer naar de Scheldestad kostte 1. 25 fr. Anderzijds waren er toen ook twee beurtschippers, Jacob Specht en Petrus Van Vlem. Reeds op het einde van de 19de eeuw kon Vlaanderen bogen op een uitgebreid buurtspoorwegnet. Reeds in 1888 werd in overweging genomen een baanvak te plaatsen tussen St-Niklaas en Kieldrecht. Op 5 september 1890 werd toelating gegeven voor de uitbating van de stoomtram Sint-Niklaas - Kieldrecht, zonder vertakking naar andere gemeenten. De vergunning kon slechts op 17 maart 1892 aangevraagd worden. Onder voorbehoud van goedkeuring door de regering konden de onderhandelingen met de "Compagnie du Chemin de fer de Malines á Terneuzen" beginnen en kon men beginnen met de exploitatie van de lijn Sint-Niklaas-Kieldrecht. In Doel was Hertsens dijkgraaf. Het baanvak kon in gebruik genomen worden op 1 oktober 1893 en de eerste stoomtram legde het trajekt af in een zee van bloemen en dorpsversieringen. De kleinzoon van Hertog Proper, Engelbert-Marie, geboren in 1872, zette zich terug in voor nieuwe uitdijkingen. Hij was lid van de Pruisische Herrenkamer en huwde met Hedwige de Ligne die haar naam aan de nieuw geplande polder zou geven. Op de heroverde grond werden vier hofsteden gebouwd: de Prosperhoeve, de Petrushoeve, Engelbertushoeve en Antoniushoeve. Die werden uitgebaat door kastelijns in eigen beheer, onder toezicht van een rentmeester tot 1898, daarna werden de hoeven verpacht. In 1893 werd met steun van de stad Antwerpen een verzoek aan de regering gericht om een stoomveerdienst in te richten. Op de aanbesteding van 1899 kwam één aanbod mits een toelage van 19.000 fr. waarvan Lillo en Doel elk 1000 fr. voor hun aandeel moesten nemen. Dat vond men teveel. In 1894 werd op Oude-Doel een school geopend voor de kinderen die op Rapenburg woonden, gezien de grote afstand naar de dorpskom. In 1894 werd het Paardeschor uitgedijkt door de Hollandse ondernemer Joannes Haeck die hiervoor 68740 fr. bedongen had, en er een groot verlies aan overhield. Het kwam tot opstootjes wegens looneisen tussen de dijkwerkers van de aannemer en de tewerkgestelden van Doel, die met een zwarte vlag opstapten naar burgemeester Flahou, welke de gemoederen kon bedaren. Het Paardeschor werd uitgebaat tot in 1904 door kastelijns en het bracht toen 438 goudfranken netto op per hektare. Het was een van de beste beleggingen van het Polderbestuur. Op 3
februari 1895 deed de gemeente Doel een voorstel aan de maatschappij van
de Buurtspoorwegen om een stoomtram vanuit Kieldrecht
tot het haventje van Doel te laten rijden. De uitvoering kon een
trekpleister worden voor toeristen die krabben en mosselen kwamen vangen én eten in de eethuizen. De handel in de omliggende
gemeenten zou er wel bij varen. Jaarlijks kwamen er ook ongeveer 4000
bedevaarders naar het scheldedorpje om Sint-Crnelius gunsten af te smeken. Het was vooral
burgemeester dr. Flahaut die alles in het werk
stelde om de realisatie te doen lukken. In 1897 werd op de dijk een nachthuis gebouwd voor de "quarantaine" dienst; vandaar vertrok de eerste telefoonlijn van Doel naar Dr. Antoon en verder naar zijn kollega Dr. Flahou. In mei 1897 nam de Quarantainedienst de eerste stoomboot in dienst. Op 30 mei 1898 werd op de Schelde de quarantaineboot aangevaren door de Engelse stoomboot "Juan". Het schip was geladen met graan en stond onder bevel van Kapitein Fletcher. De quarantaineboot, met aan boord dokter Flahou, stuurman J. Bleyenbergh, machinist F. Van Haver en de matrozen E. De Lee en P. Deckers, kantelde en zonk. Op 3 juni werd het dienstvaartuig bovengehaald met het lijk van dokter Flahou, hij was 35 jaar en tevens burgemeester van Doel. Ook matroos P. Deckers en stuurman J. Bleyenbergh kwamen om. Rond 1899
werden in het dorp alle stilstaande grachten gevuld en vervangen door in
steen gemetselde waterleidingen, voorzien van de nodige vergaarputten om het huishoudelijkafvalwater en het regenwater op te vangen. In 1901 brak de veepest uit. Begin van de 20e eeuw baatte de firma Weemaes uit Doel een postwagendienst uit als openbaar vervoer tussen Doel, Kallo en Beveren. Het vervoer met paarden en koets werd verzekerd op dinsdag zodat marktgangers en verkopers Beveren konden bereiken. Dit was het enige vervoer dat bestond van of naar het poldergebied. Op 27 oktober 1901 werd onder impuls van E.H. pastoor De Boe de "Maatschappij van Onderlinge Bijstand tegen Sterfte onder het Vee, Sint-Antoniusbond" opgericht. Hieruit ontsproot meteen de Boerengilde-werking naar de geest van E.H. Mellaerts en onder een verkozen bestuur met als erevoorzitter Welede Graaf de Bergeyk en voorzitter August Weemaes. Pastoor De Boe, boerenzoon uit Ophasselt, richte in 1902 samen met enkele boeren de Boerengilde op. Het waren rond de eeuwwisseling economisch zeer moeilijke jaren voor de landbouw, ganse hoeven stonden leeg. Bij de
drooglegging van de Hedwigepolder werd het laatste
gat gedicht op 21 juli 1904 onder de leiding van bouwkundige Van Wijkhuizen, die van op zijn jacht de "Zeemeeuw"
de bevelen leidde. Het baanvak Sint-Niklaas-Kieldrecht werd geopend op 15 februari 1905 en de eerste stoomtram werd te Doel op een grootse manier gehuldigd. Het had steeds in de bedoeling gelegen het baanvak door te trekken tot Doel maar allerlei bezwaren en moeilijkheden waren oorzaak dat slechts een vergunning kon aangevraagd worden op 28 december 1902. Een akkoord kwam er op 15 februari 1904. Vanaf dan konden de werkzaamheden beginnen. De
stoomtramlijn Kieldrecht-Doel werd voltooid in 1905
en werd in gebruik genomen op 15 februari. De gemeente Doel moest daarvoor
een aandeel inbrengen van 108.000 fr. en de uitbating werkte steeds met
verlies. Om die reden werd een lijn over Kallo naar
het Vlaams Hoofd te duur bevonden. Op 6 april 1907 werd de parochie Prosperpolder gesticht met een kerkdienst in de malderij L. Vercruyssen. Hierdoor telde de parochie Doel 535 parochianen minder. In 1908 werd voor het eerst de afschaffing van de bareelrechten voorgesteld, die door het Polderbestuur verpacht werden. Vanaf 1911 veranderden de straatnamen. "Zuidvoorstraat" werd "Kerkstraat", "Noordvoorstraat" werd "Pastorijstraat", "Boomgaardstraat" werd "Statiestraat" en daarna "Kloosterstraat". Verder was er ook nog sprake van de "Stinksloot", "Kasteelstraat", "Rijkestraat", "Kruisstraat", "Achterstraat", "Bleekhof", "Merktveld", "Bareel" en "Dorpstraat". "Dorpstraat" werd later "Engelse steenweg". Op 4 augustus 1914 brak de eerste wereldoorlog uit. Massa's vluchtelingen uit Antwerpen zoeken beschutting en intrek in de hoeven. Tijdens de Eerste Wereldoorlog liep een ijzeren gordijn, een afsluiting met prikkeldraad onder stroom, tussen België en Nederland. Door de ligging naast elkaar van het Belgische Kieldrecht en het Nederlandse Nieuw-Namen leverde dat toen hallucinante beelden op. Nederland bleef neutraal tijdens de Eerste Wereldoorlog. Dat betekende dat de grens tussen België en Nederland meteen ook die was tussen bezet en vrij gebied. Dat had heel wat gevolgen. Via Nederland was het gemakkelijk voor Belgische jongeren om zich via GrootBrittannië bij de geallieerden te voegen. Het was ook via Nederland dat brieven clandestien vanuit België naar het front en vice versa circuleerden. Hetzelfde gold voor informatie van spionnen. Verder was het gezien de schaarste aan voedingsmiddelen een ideale weg om te smokkelen. Omdat het niet mogelijk was met controleposten het hele grensgebied afdoend te beschermen, lieten de Duitsers tussen april en augustus 1915 van aan het drielandenpunt tot aan de kust een elektrische draadversperring aanleggen. Die was meer dan symbolisch. Er werd een spanning tussen de vierduizend en de achtduizend volt op gestoken. Wie daarmee in aanraking kwam, kon het niet meer verder vertellen. De Belgen konden aan de andere kant de vrijheid zien. Het hoeft dan ook niet ter verwonderen dat regelmatig pogingen werden ondernomen om de draad te omzeilen, soms met fatale gevolgen. Niet toevallig ook werd de afsluiting tussen Doel en Sluis, een zone met veel passanten en smokkelaars, 's nachts bijna permanent met grote projectoren verlicht. Op 6 januari 1915 werd Doel etappengebied, met strenge Duitse verordeningen. De werking van de Boerengilde werd opgeheven wegens het verbod op verenigingen. Jozef Hertsens, was ‘mulder’ op de molen van Doel. Hij was getrouwd met Josephina Mariman. Op 5 november 1916 werd hij gedeporteerd naar Frankrijk om daar dwangarbeid te verrichten. Hij stierf op 27 jarige leeftijd in Le Quesnoy (bij Valenciennes), doodgevroren, in de verschrikkelijke winter van 1917. Josephina Mariman was in verwachting en bleef met haar twee kinderen, Louise en Albert, achter. Josephina verarmde en moest na enige tijd de molen van de hand doen. 1918, overstroming te Doel. Op 1 juli 1919 werden alle landbouwers opgeropen voor een algemene vergadering voor herneming van het gildeleven en werd een nieuw bestuur gekozen. Na de eerste wereldoorlog in 1919 werden al de bezittingen van Hertog Engelbert onder dwangbeheer van de staat gesteld, zijn fortuin werd geschat op 40 miljoen goudfrank; bovendien stond het ganse bezit van de Leuvense Universiteit op zijn naam. Ofschoon hem niets kon verweten worden, werd hem aangewreven dat hij lid was van de Berchstag en een dubbele nationaliteit bezat, de Belgische en de Duitse en dat vijf neven van de Arenbergh in het Duitse leger van keizer Willem hadden gestreden. Een ervan sneuvelde, een diende bij de Kriegsmarine en drie bij het Huzarenkorps; volgens sommige kranten zou bij een Duitse overwinning hem de koningskroon worden aangeboden. Koning Leopold II was nochtans meermalen te gast op jachtpartijen in Prosperpolder. Het bestuur van de boerengilde zette zich in januari 1920 in voor een openbare en regelmatige overzetdienst Doel, Liefkenshoek, Lillo en terug. Op 8 september 1920 werd de Boerenstandorganisatie opgericht om meer medezeggenschap te krijgen in de politiek. De Flandria. De
school te Prosperpolder. In 1925 werd niet minder dan 20.000 mud turf gestoken door een groot aantal arbeiders. Na een tijdelijk verblijf in de pastorie van Prosperpolder betrokken de zusters der H. Engelen het voltooide klooster op 6 juni 1926. Het schoolgebouw op Oude-Doel werd in 1926 verlaten en de kinderen kregen dan onderricht te Prosperpolder, Kieldrecht of Doel. Op 5 mei 1927 werd het 25 jarig bestaan gevierd van de Veeverzekering en de Boerengilde Doel-Prosperpolder. In 1927 werd ook het achterwerk van de molen, de staart met zwepen, vervangen door een rad dat op een tandband rustte en waaronder een koord liep waarmee hij in de wind kon gekruid worden. De molen was in gebruik tot circa 1928. Toen werd hij verkocht en diende als buitenverblijf. Door een sterfgeval werd hij opnieuw verkocht aan Eugeen Herman en ingericht tot museum. In het schooljaar 1928-29 schreef men in Prosperpolder 152 leerlingen in voor het lager onderwijs en 51 kleuters. De Spaar-
en Leengilde werd gesticht op 29 januari 1929. In 1931 werd de "Boerinnenbond" gesticht met als voorzitster Marie Verbist-Adriaenssens. Later veranderde de naam in KVLV dat staat voor "Katholiek Vormingswerk voor Landelijke Vrouwen". In het schooljaar 1932-33 schreef men in Prosperpolder 170 leerlingen in voor het lager onderwijs. In 1932 werd Edmond Jonckheere burgemeester van Doel. Na
zijn studies aan de Hogere Nijverheidsschool te Gent bestuurde Edmond Jonckheere de vaderlijke textielfabriek te Dendermonde tot deze in 1914 afbrande
bij een inval van de Duitsers. Hij week uit naar Frankrijk en later naar
Engeland. Na de eerste wereldoorlog werd hij Staatssecretaris voor
oorlogsschade tot 1927. In 1926 huwde hij met Rachel Aps, dochter van J. Aps.
In januari 1927 werd hij gemeenteraadslid te Doel. Zijn ambt als burgemeester
werd in de oorlogsjaren onderbroken; in 1941 door de Duitsers afgesteld. In het schooljaar 1936-37 schreef men in Prosperpolder 154 leerlingen in voor het lager onderwijs. In 1939 werden verbouwingswerken uitgevoerd aan de school van Prosperpolder. Er werd ook een klaslokaal bijgebouwd. Op 31
mei 1939 overleed in Doel, dokter Eduardus
Augustinus Versichel. Geboren in Lovendegem op 24 februari 1854.
1940-1945
De Tweede Wereldoorlog
In
september 1944 werden door de Polen tal van Wase
dorpen en steden bevrijd. Niet alleen in onze eigen polder. Ook omliggende
gemeenten zoals Stekene en Sint-Gillis.
De eerste Poolse Pantserdivisie van generaal Stanislas
Maczec speelde daarbij een grote rol. In de Wase polder is die bevrijding zonder noemenswaardige
tegenstand verlopen. Wel eerste er in die septemberdagen een complete chaos
in en rond het haventje van Doel. Het 15e Duitse leger was, totaal
ontredderd, al volop op de vlucht en probeerde massaal troepen over de
Westerschelde te zetten. Alle schippers werden manu
militari ingezet om over en weer te varen ongeacht
vijandelijke beschietingen. In Doel waren het manschappen van de 346e divisie
en van de 17e Luftwaffefelddivision die in Lillo probeerden te geraken.
In 1944 had in Doel ook nog een overstroming plaats. In het schooljaar 1944-45 schreef men in Prosperpolder 81 leerlingen in voor het lager onderwijs en 21 kleuters. In 1945 werd de Quarantainedienst in Doel, die opgericht werd in 1843, opgeheven. De dienst werd overgeplaatst naar Antwerpen. Het wachthuis werd verkocht en het bootje met de gele band rond de schouw verdween uit het havengebied. Na de tweede wereldoorlog werd de fanfare de maatschappij "Kunst en Vreugd". Na de tweede wereldoorlog werden een aantal gronden in de omgeving van Kallo en Melsele onteigend maar van havenuitbreiding was nog geen sprake. Gedurende de laatste wereldoorlog werd het spoormateriaal afgebroken. Rails en dwarsliggers werden in 1948 verkocht. Op 5 november 1946 werd de molen als monument geklasseerd door de Commissie voor Monumenten en Landschappen. Eugeen Herman, eigenaar van de molen, stierf op 66-jarige leeftijd op 27 juni 1947. De grote toeristische dag van 6 juli 1947 heeft hij niet meer kunnen bijwonen. De eigenaar had de molen aantrekkelijk gemaakt en de bezoekers konden van op de uitkijktoren de prachtige omgeving bewonderen. In 1948 werd bij besluit van de Prins Regent de molen als oudheidkundig monument geklasseerd. De molen werd aangekocht door Henri Herman uit Vrasene, de broer van Eugeen. Het Brits
monument. Op 1 februari 1953 ontsnapte het dorp opnieuw aan een grote ramp. De watersnood, die in Nederland meer dan 1800 doden eiste, bedreigde ook Doel. Toen de 8 m hoge dijk op het punt stond van door te breken, zakte het waterpeil plotseling en bleef Doel gespaard. Na de vele onheilen, die Doel door de eeuwen heen heeft overleefd, wordt het dorp nu eens te meer bedreigd en ditmaal door een machtige vijand, namelijk de ongebreidelde en ondoordachte uitbreiding van de industrie en de Antwerpse haven, terwijl er reeds zovele honderden hectaren grond nutteloos werden ingepalmd, die er thans nog steeds ongebruikt bijliggen. Ook de lege dokken in het desolate zandlandschap zijn stille getuigen van de onzin die mens en dier wordt aangedaan door de arrogantie van door hoogmoed gedreven Antwerpse havenbestuurders en sommige Vlaamse politici. De sombere jaren die nu volgen werden, meestal a.d.h.v. krantenartikels, in detail beschreven tot op heden. Regelmatig worden er aanvullingen toegevoegd. KERKELIJKE
GESCHIEDENIS De
Pastoors van Doel sedert het oprichten van de eerste kerk. Voor 1671 zijn er nog 25 pastoors bekend die slechts bij gelegenheid hun ambt waarnamen. 1671 Christ. Van Mensel / 1672
Robert Haeuw / 1694 Bern Van der Gucht / Het tijdstip van de oprichting van een bidplaats te Doel is niet gekend. Het is onwaarschijnlijk dat er op de eilanden "De Doelen" na de uitpoldering in de 13e eeuw reeds een bidplaats zou bestaan hebben; dit moet echter omtrent het einde van de 15de eeuw geweest zijn. In 1614 bij het droog leggen van Doel spreekt men voor het eerst van een kerkhof. Doel had in de 17de eeuw een katholiek en een hervormd kerkhof; vermoedelijk werden die verenigd tot één onder het bewind van Jozef II, die de gelijkheid van de godsdiensten uitvaardigde. In de schuur van de meier van Doel, Andries de Vinalmant op St. Antoniushoek, kwam de deservitorpriester of stationaris de dienst waarnemen tot 1670. De katholieke eigenaars uit Antwerpen steunden de oprichting van een eigen kerk. Samen met de Rooms gezinde boeren uit de polders van Doel en Luys zamelden zij geld in en richtten een bede aan de bisschop van Gent. H. Van Innevelt die in 1671het octrooi met de toelating
tot bouwen meebracht werd bij zijn aankomst de schedel ingeslagen. De kerk van Doel was pas voltooid in 1677. Ze werd voorzien van een klokje dat geleverd werd door Michel de Haze. Na de voltooiing van de bouw van de eerste kerk van Doel werd besloten om ook een pastorij te bouwen. Het was pastoor Robert Haeuw, die zelf die beslissing nam en dit alles zelf met eigen middelen bekostigde. Bij een zware storm in 1682 brak de dijk door aan het Grote Gat, en ook in Kallo. De schade in de polder van Doel was vlug hersteld. De opening in de dijk was in juli van hetzelfde jaar gedicht, en omdat er in het dorp geen mensenlevens te betreuren waren, in tegenstelling met de omliggende polders, waar veel bewoners verdronken en omkwamen door de koude, liet het polderbestuur ieder jaar missen van dank opdragen. In dit zelfde jaar werd onder de scheldedijk uit erkentelijkheid een kapel van 0. L. V. der Polders opgericht. Vroeger zou hier een bidplaats gestaan hebben. In de 16de eeuw zou de naam "Kerckengat" hiermee verband houden. Vroeger was de gemeente Doel onder de dekenij van Hulst, welke ook tot het bisdom van Gent behoorde. Een onderpastoor vinden wij terug in het jaar 1686. Rond die jaren had de pastoor 350 gulden uit de kerkelijke inkomsten, en 30 gulden voor huisplicht. De onderpastoor trok 120 gulden per jaar.
Pastoor
Charles Francois stierf in November 1760. In 1772 werd de kerk van Doel te klein gezien het stijgend aantal inwoners en werd ze, in opdracht van deservitor Sloor, vergroot door de gebroeders Jacob, Frans en Marten Schoonvliet uit Beveren. Het vernieuwde gebouw werd op 12 juli 1775 door de bisschop van Gent, Geeraard van Eersel, plechtig ingewijd. De kerk was fraai en zindelijk, de communiebank was van mahonie met vergulde ijzeren sieraden. Jonkheer Pieter Melis, Heer van Saftinge lag begraven in de voorkerk. Het pannendak werd vervangen door schalies. De kerk was 100 voet lang en 78 breed. In 1784 was de pastorij van Doel onbewoonbaar geworden en moest ze geheel worden herbouwd. Doel telde toen meer inwoners dan Kieldrecht. Er werd betoogd dat Doel onafhankelijk moest worden van Kieldrecht. De deservitor van Kieldrecht zou ontlast worden van de contributie van 400 gulden per jaar tot restauratie van het curenhuys te Doel, onlangs gebouwd maar nog niet volledig afgewerkt. In 1789 werd de pastorij van Doel volledig vernieuwd. Op het einde van de 18e eeuw was de put op het kerkhof van Doel waarin het regenwater van het kerkdak opgevangen werd, verpacht voor een bedrag gaande van 50 tot 104 fr. per jaar. Dit water werd verkocht tegen 1 centiem per emmer van ongeveer 10 liter. De kerkfabriek vroeg in 1826 aan Koning Willem I een toelage om de kerk van Doel te vergroten want de bevolking was aangegroeid tot 1600 zielen. Het dorp zelf telde 915 inwoners, Oude-Doel 260, Rapenburg 216, Kalishoek 106 en 't Geslecht 103. De aanleiding voor de verbouwing was niet alleen de grootte van de kerk maar het wegzakken van de grondvesten. In 1838 slaat de gemeenteraad alarm: het kerkgebouw van Doel bevindt zich in zulke slechte toestand dat het dreigt in te storten. In het jaar 1846 besloot de kerkfabriek een " huysken met picine" te plaatsen aan de kerkmuur aan het kerkhof van Doel. De bevolking bleef aangroeien en in 1850 waren er reeds meer dan 2000 zielen te Doel. De kerk was alweer te klein en er moesten ook talrijke herstellingswerken uitgevoerd worden. In 1852 werd de kerk van Doel volledig afgebroken en er werd een nieuwe en ruime kerk gebouwd onder pastoor De Meulenaere. De bouw van het klooster, door de congregatie van St. Vincentius-a-Paulo, begon op 13 juli 1854 en werd betaald door Maria Catharina Isabella Camerman. Na enkele maanden konden de Zusters Franciskanessen, van de Orde van Crombeen, uit Gent bezit nemen van het klooster. Zij richtten een meisjespensionaat op en gaven godsdienstonderwijs en handenarbeid. De zusters verleenden ook hulp aan de zieken. De nieuwe kerk van Doel, in neoherlevingstijl, werd op 26 mei 1856 plechtig gewijd door Mgr. Delebecque en de bisschoppen van Gent en Breda.
Ter vervanging van de bouwvallige en te kleine kapel "0. L. Vrouw der Polders" daterend van 1682 werd op dezelfde plaats voor 8.300 fr. een nieuwe kapel ter ere van 0. L.Vrouw Onbevlekte Ontvangenis opgetrokken, op initiatief van pastoor L. De Meulenaere en op kosten van de inwoners Isabella Camerman en Jan-Baptist Van Craenenbroeck. De neogotische kapel werd ontworpen door priester-architect Josephus Aloysius De Roubaix (1832-1893), directeur van het jongensweeshuis in St.-Niklaas. De bidplaats werd ingewijd op 16 juli 1862 door bisschop L.J. Delebecque. Jozef Geefs uit Antwerpen, bekend van het standbeeld van Rubens en het ruiterbeeld van Koning Leopold I, leverde het O.L. Vrouwbeeld. Op 17 oktober 1882 gebeurde de inhaling van pastoor De Backer door de E. H. Deken van Hulst, de confrerie St. Cornelis en de St. Sebastiaangilde. Op 25 februari 1892 werd in het klooster een wezenhuis opgericht onder de naam "St. Cornelis-gesticht". Op 23 januari 1893 werd de kloosterkapel ingericht en ingezegend, in april werd een nieuwe school voor meisjes ingezegend, en op 20 september werd een corsettenwerkschool opgericht. Ook de keuken, de wasplaats, de linnenkamer en de slaapzaal werden vergroot. Op 12 februari 1894 werd het wezenhuis "St. Cornelius-gesticht" vergroot. In het
jaar 1900 was Prosperpolder aangegroeid tot
16 hofsteden en in 1901 werd besloten een noodkerk te bouwen om de
aangroei van de bevolking te bevorderen in de polder. Van de Melkerij van de
grootste hofstede (300 ha) werd een pastorie gemaakt, en de machinezaal werd
omgevormd tot een kapel. Hertog Engelbert liet vanuit zijn kasteel te Heverlee, langs het station van de Klinge,
de nodige meubilering brengen. Een kommuniebank
werd in het klooster van Vrasene gekocht voor de
som van 30 fr. Op 1 mei 1904 werd de eerste H. Mis opgedragen en in 1907
ging een deel van de parochie Doel over naar de nieuwe stichting, en de E. H.
Van Haelst uit Kieldrecht
werd als eerste pastoor aangesteld. Ook de zorg voor de 800 tot 900
werklieden die aan de uitdijking van de schorren
werkten werden aan de Pastoor toevertrouwd. De 0. L. Vrouwkapel op het gehucht "De Smis", was gelegen op de grens Kieldrecht-Doel, Nieuw Arenberg en Oude Sluisstraat, ze werd opgericht door de familie De Merode ter herinnering aan een genezing, maar ze diende in 1902 te worden afgebroken omwille van de aanleg van de tramlijn. Dezelfde familie bekostigde het oprichten van een nieuwe bidplaats, aan de overzijde van de weg. Boven het altaar stond: Maria, troosteres der bedrukten, bid voor ons. De bouwvallig geworden kapel werd rond 1985 afgebroken om verkeerstechnische redenen. In 1910 waren er 566 inwoners van Doel en 195 van Kieldrecht parochianen van Prosperpolder. Op 19 maart 1911 neemt E.H. De Boe Desideer afscheid van zijn parochie om rust te vinden in zijn geboortedorp Ophasselt waar hij op 18 april 1918 overleed. Op 25 juni 1911 werd E.H. Jozef De Ruyck ingehuldigd als pastoor te Doel. Hij aanvaarde bij de inhuldiging het proostschap van de Boerengilde. Op 4
september 1911 werd de nieuwe kerk van Prosperpolder,
de Sint-Engelbertuskerk, samen met een klok van 737
kg ingewijd. Dit alles gebeurde met de geldelijke steun van de Arenbergs terwijl de boeren alleen voor het vervoer van
de bouwmaterialen moesten instaan. De gemeente Doel werd van hogerhand
verplicht bij te dragen met de som van 1500 BEF in de onkosten. De kerk werd
gebouwd in neogotische stijl naar en ontwerp van Julius Goethals. De 0. L. Vrouwkapel in de Liefkenshoekstraat (toen Fortstraat) werd opgericht midden jaren 1930 vooraan de hofstede van de familie Van Goey, nabij het Groote Gat. Het geheel werd afgebroken omwille van de industrialisering. De huidige kloosterkapel dateert van 1938. De eerste 0. L. Vrouwkapel op Kalishoek op de hofstede van de familie Mussche dateerde van voor Wereldoorlog II, ze werd vernield door een vrachtwagen. De nieuwe kapel opgericht door metser P. De Jonck en ingezegend in mei 1971, werd afgebroken omwille van de industrialisatie. Gedurende de tweede wereldoorlog 1940-45 heeft de kerk van Doel veel geleden. Kapel St-Antonius van Padua bevindt zich in de Zoetenberm en is nu eigendom van het Ministerie van het Vlaamse Gewest, Brussel. Het kapelletje dateert van 1946-1947 en werd ontworpen door Prosper De Jonghe. Het werd opgericht als belofte na de genezing van mevr. Celine Van De Perre, echtgenote van Jozef Van As. Het kreeg rond 1985 een grondige onderhoudsbeurt. Het is een kleine, diepe muurkapel met uitgespaarde, halfbeglaasde nis met het H. Antoniusbeeld met kind. Onder deze nis lezen we het smeekgebed H.Antonius /van Padua /bid voor ons. Boven deze nis werd een stenen kruis verwerkt. In 1953 en 1954 is de kerk van Doel volledig hersteld en herschilderd. Op 29
september 1956 werd het honderdjarig bestaan van de huidige kerk van Doel
gevierd. De pastoor was toen E.H. De Kinder en de
burgemeester Jonckheere. 0. L. Vrouwkapel bevindt zich te Saftingen tussen nrs. 18 en 20 en is nu eigendom van het Polderbestuur. Godfried Geleyn had tijdens zijn legerdienst af te rekenen met een gesprongen appendicitis. De verwikkelingen hadden drie operaties tot gevolg die uiteindelijk goed afliepen. Uit dankbaarheid richtte zijn vader deze kapel op die door de wijkbewoners met eigen middelen werd gebouwd. Op 27 april 1958 werd de kapel ingewijd. Ter gelegenheid van deze plechtigheid droeg J. Geleyn het beheer over aan de Doelse pastoor. Wijkbewoners onderhouden het kapelletje, dat jaarlijks wordt geschilderd door G. Geleyn zelf. Het betreft een sierlijk muurkapelletje met in de nis het 0. L. Vrouwbeeld met daaronder, op een houten plaat, de smeekbede H. Maria. B. V. Ons. Het kapelletje is omgeven door een metalen omheining. De 0. L. Vrouwkapel in de Hertog Prosperstraat (aan de grens met Kieldrecht) dateerde van 1962 en was ontworpen door architect Ronald Thielman (Meerdonk). De bouw van de kapel, op grond van landbouwer Jules Adriaensens, werd aangevraagd door EH. P. Heyman. De kapel werd evenals de boerderij rond 1990 afgebroken. E.H. César De Cock kwam naar Doel in juli 1967. E.H. Jan Werkers, die in 1946 priester gewijd werd, kwam in 1967 naar Prosperpolder. Mgr. Jozef Eugeen Camerman (1882-1969), als missionaris naar de U.S.A. vertrokken en er in de ouderdom van 86 jaren te Seattle overleden. De in verval geraakte kapel ter ere van 0. L.Vrouw Onbevlekte Ontvangenis, aan het Parkske werd in de zomer van 1971 gerestaureerd door schilder D'Hamers, schrijnwerker Moenssens, metser De Jonck en dakbedekker De Nijs. In 1973
bestond er over en in Doel reeds verscheidene jaren een discussie over de
toekomst van het dorp en zijn omgeving met bouwstop en onteigeningen. Dat kon
een rechtgeaarde Doelenaar niet zomaar laten
gebeuren! In augustus 1975 vond de 1e Scheldewijding plaats en met succes. Het aantal zusters in het klooster ging steeds achteruit en in 1976 vertrokken de drie overgebleven zusters naar het Moederhuis te Gent. Dat waren zuster Anna De Preker, uit Vrasene, zuster Magriet Van Vaerenbergh, uit Aalst, en zuster Clarisse Ottoy, uit Bambrugge (O-VI). De gemeente Beveren kreeg het klooster sinds 1 april 1979 in erfpacht van de orde. Op 4 februari 1987 werd de erfpacht van het klooster omgezet in een cijnspacht van de kerkfabriek voor 50 jaar nadat de orde de gebouwen aan de kerkfabriek schonk. In die hoedanigheid werd een restauratie doorgevoerd door het gemeentebestuur, waardoor het complex een bestemming tot openbaar nut kreegen ingericht werd als "Ontmoetingscentrum". De renovatie kostte 8.6 miljoen fr. Op 31 maart 1979 werd het klokje uit de kapelletoren weggenomen om een bestemming in de missies te krijgen, op 2 april 1979 werd de kapel ontruimd. In 1980
werd de Scheldewijdingsmis rechtstreeks uitgezonden
op TV door de BRT. Het orgel in de Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaartkerk is sedert 1980 een beschermd monument. De
kloosterkapel, eerst uitgebreid als bibliotheekfiliaal, fungeert sinds april
1984 als noodkerk aangezien de parochiekerk 0. L. Vrouw-Hemelvaart
wegens verzakking voor onbepaalde tijd werd gesloten. De harde grondlagen
situeren zich in Doel op een diepte van elf meter maar de houten palen, die
onder de toren werden geplaatst, reiken niet verder dan zeven meter. Tussen
1990 en 1993 deed
de Kerkfabriek inspanningen voor het onderhoud van de kapel ter ere van 0.
L.Vrouw Onbevlekte Ontvangenis, wat o.m.
resulteerde in een vernieuwing van de toegangsdeur en de dakbedekking.
Hoogtepunt was het op 27 juni 1990 opnieuw op de kapel plaatsen van het door
beeldhouwer P. Opsommer uit Schoten herstelde 0. L.
Vrouwbeeld. De kloostergemeenschap van Doel sluit in februari 1993 de deuren E. H. pastoor César De Cock overleed op 11 september 1993 te Sint-Niklaas. Hij werd in Doel begraven, zoals hij het zelf wenste, op 17 september 1993. De restauratie van de kerk van Doel werd op 40 miljoen BEF geschat en zou aanvatten in 1994. Met die kleine groep van mensen, van die eerste vieringen, had pastoor De Cock het dikwijls over zijn devotie tot O.L.Vrouw en over zijn bekommernis om de kapel in het parkske. Daarom werd in 1995 besloten met enkele mensen van dat eerste comité en met de hulp van Georges Van de Vyver en onder de stuwende leiding van Marie-Cécile De Wael, een boekje uit te geven met de titel "Wel en wee aan de Schelde". Het is een werkje van pastoor De Cock met de bedoeling zijn bekommernis voor de kapel in het parkske verder te zetten. De opbrengst van dit boekje was bestemd om herstellingswerken uit te voeren aan de kapel aan het parkje van Doel. "O.L.Vrouw heeft Doel in de oorlog van 1940-1945 gered van
de bommen. In 1953 is Doel gespaard gebleven van de overstroming dankzij O.L.Vrouw. Mogen wij nu ons vertrouwen stellen in O.L.Vrouw van het park opdat zij Doel zou bewaren van de
dreigende wolken die Doel overschaduwen. Dat de grootmachten op de eerste
plaats rekening houden met de mens, niet alleen met eigen belang." Het Scheldewijdingsfeest begint met een openluchtmis. Na de Eucharestieviering begeeft het schepencollége zich samen met de raadsleden naar de gemeerde boot voor de tewaterlating van de bloemenkroon ter nagedachtenis aan de slachtoffers ter zee en op de Scheldestroom. Daarna volgt de bootshow met wijding van de vaartuigen. In de namiddag vertrekt de folklorische stoet in al zijn glorie, met tal van groepen en verenigingen met de reuzen uit de deelgemeenten en verschillende muziekmaatschappijen. Zoals ieder jaar heeft een paradedropping plaats en stijgt een wanne luchtballon op. Er volgt ook nog een vlootshow en de Scheldewijdingsfeesten worden besloten met een fakkeltocht. Sedert 1995 wordt Doel opnieuw bedreigd door de oprukkende industrialisatie en de uitbreiding van de Antwerpse haven op de Linkerscheldeoever. Het plaatselijk actiecomitee Doel 2020, ontstaan in augustus 1997, heeft vanaf 1998 de Scheldewijdingsfeesten ook uitgeropen als actie- en solidariteitsdag voor het behoud van Doel en de polders. De renovatiewerken aan de Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaartkerk startten in februari 1996. De
priesters Pil Bosmans, Karel Van Isacker en Luc versteylen
hebben in januari 1998 een open brief geschreven aan "ons
beleid" over "het geheim akkoord". Drie Antwerpse priesters: Karel Van Isacker, Phil Bosmans en Luc Versteylen, schrijven in februari 1998 in een brief aan Vlaams minister president Van Den Brande "dat het doden van Doel letterlijk mensenlevens kost. Ze vragen de mensdodende beslissing over Doel te herzien. Voor de tweeduizend vaag-beloofde arbeidsplaatsen in een verre toekomst, zijn er nu al twee doden gevallen". E.H. Verstraeten, pastoor van Doel, die zich openlijk uitsprak voor het behoud van Doel, kreeg in maart 1998 spreekverbod van zijn bisschop. Eveneens in maart verklaarden tachtig priesters zich solidair met de actie voor het behoud van Doel. Twintig parochiepriesters uit de regio, waaronder Pastoor Verstraete van Doel, dienden in december 1998 een bezwaarschrift in bij de Oost-Vlaamse provinciegouverneur tegen de geplande wijziging van het gewestplan. Zij oordeelden dat de aanleg van een nieuw containerdok "de toets van ethisch verantwoorde beslissing niet kan doorstaan". De geestelijken hekelen de eenzijdige economische benadering van het dossier - "ten onrechte denken velen dat hiermee alles is opgelost" – en hielden een warm pleidooi voor respect voor de cultuur, de natuur en de inwoners van de streek. Het
regeringsvonnis om Doel te schrappen blijft op verzet stuiten. Kapelletje O.L.Vrouw, 1938, Carolusstraat
1
|