Lebacq(z), Le Bacq, Lebac(k)
1. Verfranste vorm van De Baek(e). Zie bij
Baek(e).
2. Of verfransing van De Back. Zie
Bak.
3. Of Waalse verschrijving van De Backer. Zie bij
Backer(e) (de).
Lebbing, Lebbink, Leppink
Patroniem
uit de voornaam Leppe/Lebbe, een Noordnederlandse, Friese
vorm van een lieb-naam.
- ink is
Saksisch, -ing is Germaans: lieden
van...
Lebecq, Lebec(que), Lebèque, Lebe(s)que,
Le Beck, Lebeck(e), Lebek(e), (van) Labeke, Labbeke, Labik
1.
Bijnaam uit het Franse bec: bek.
2. Verschrijving
van De Becker: zie Backer.
3. Uit de
plaatsnaam Lebbeke.
Leber(t), Lebeer, Le Ber(re)
1. Naam uit
het Oudfranse ber (dit uit het Germaanse
baro).
2.
Verfransing van De Beer.
3.
Verfransing van De Bert: uit baert, bert, zeevis,
beroepsbijnaam.
4.
Verschrijving van Libert (Romaanse vorm van de Germaanse
vorm Liebrecht- liede-brecht).
5. Naam uit
het Bretonse berr: kort, klein.
Leboeuf, Lebuf, Duboeuf, (de) Boeuf,
Lebeuf(fe), Debeuf, De Beuf, De Buf
1. Bijnaam
of huisnaam uit het Oudfranse buef: os.
2. De
varianten met de of du komen mogelijk ook uit een
plaatsnaam: Boeuf in Dottenijs (Henegouwen), Lesboeufs (Somme).
Lebon, Debon, Bon, Libon(g)
Bijnaam uit
het Franse bon: goed. De goede.
Leceuv(r)e, Lecoeuvre, Lecuivre
1.
Familienaam uit het Oudfranse cuevre: pijnkoker. Beroepsnaam
van de maker of de gebruiker.
2. Uit het
Franse cuivre: koper. Beroepsnaam van de kopersmid.
Leclef, Leclée, Leclet, De Cleve,
Declèves, Declef, Clef, Clé(e),
Cle(e)
1.
Familienaam uit het Franse clef, clé: sleutel.
Beroepsnaam
voor de slotenmaker.
2. Zie ook Clé.
Leclerc, Lecler(c)k, Lecler(c)q(ue),
Lecler(c)qz, -cqs, Leclers, Leclère, Lecler((r)e),
Lecleir(e), Leclair(e), Le Clair, Leclair(c)q, Lecleer,
Declère, Decler, Declair, De Cleer, De Kleer, De Cleir(e),
De Cleyr(e), Decleyr(e)
1. Naam uit het Franse clerc, dit uit
het Latijnse clericus:geestelijke die de lagere
wijdingen (en dus een opleiding) ontvangen heeft.
Achteraf kreeg het ook de betekenis van geleerde,
schoolmeester, geletterde, griffier, secretaris...
Een beroepsnaam dus.
2. Zie ook bij
Cleer De.
Lecointe, Lacointe, Lecoint(e)re, Cointe, Cointé,
Cointre, -tré, Coindre
1. Naam uit het Oudfranse cointe: wijs, ervaren, aardig.
Bijnaam.
2. Soms variant van Lecomte. Zie bij
Comte.
Lecomartin, Le Comartin,
Lecomarteyn
Verdwenen familienaam uit de buurt
van Mons die mogelijk teruggaat op Lecot (uit het latijn
cocus: kok) en Marteyn (een oude variant van de voornaam
Martinus). Zoiets als Martijn de kok. Beroepsbijnaam,
kruising van beroepsnaam en patroniem,...
Lecot
1. Spellingvariant van het Waalse
Lecoustre (zie Lekeu(x))
of van Lescot (zie bij
Lescot).
2. Volksvertaling van De Coot. Zie
bij Koot.
Lecour(t), Court, Lacour(t)
Bijnaam voor iemand met een kleine
gestalte.
Lecoutre
Beroepsnaam
uit het Oudfranse costre: koster, bewaarder.
Ledain, Ledin, Ladeyn, Dain,
Ledaine, Ledeine, Ledène, Lede(e)ne
1. Bijnaam uit daim: damhert (jager,
kledingstuk ?).
2. Zie ook Laden.
Ledoux, Ladou, Ladoe
Bijnaam gegeven aan iemand
met een zacht, ... karakter. Van het Franse doux=zacht,
zoet.
Lee Van der, Van der Leede, Vanderlée, Van Dirlé, Verlee,
Verlé(e), Verlez, Virlee, Virlée, Virlet, Virlez,
Verleden(s)
1.Familienaam uit de verspreide
plaatsnaam Lede: gegraven waterloop of kanaal.
2.Familienaam uit de plaatsnaam
Lede: helling.
Leebeeck(e) De, De Leebeek, -beke
Naam uit de veelvuldig voorkomende plaatsnaam:
Leebeek, Leebeke (o.a. in Ouwegem,
Denderhoutem, Outer, ...).
Leeck De, Deleeck, De Leek,
Sleecks, Sleeckx
Bijnaam voor een leek, een niet-geestelijke, een
ongeletterde.
Leeman(s) (de), Leenman, Leman(s),
Leijman, Leyman, Leeu(w)man, Lieman(s), Liémans,
Liémance, Liman, Liman(n)e
Beroepsbijnaam uit leenman: iemand die van de Heer
gronden in leen kreeg.
Leempoel(s) (van), Leempoel
Familienaam uit de plaatsnaam
Leempoel: poel in leemgrond.
Leemput (van den), Van
Leemput(te(n))
Familienaam uit de heel verspreide
plaatsnaam Leemput.
Leene(n), Lenen, Leen, Leën,
Leen(e)s, Lehnen, Lhenen, Leine(n), Leinne, Lienen,
Lienne
Metroniem uit de verkorte vorm van
Magdalena.
Leenheer De, (de) Leeneer, De
Leenhe(i)r, De Leenaire, -er, Leenheere, Leenherre,
Leneer
Dezelfde achtergrond als
Leeman(s).
Zie daar.
Leenhouts
Patroniem uit de Germaanse voornaam
leud-naud.
Leenhove Van
Naam uit de plaatsnaam Leenhof:
leenhof, gerechtshof in leenzaken, hofstede.
Leenknecht, Leenkneg(h)t
Naam uit het Middelnederlandse leencnecht: leenman
(iemand die een goed/grond in leen kreeg/had),
tolbeambte.
Leers, Leirs, Leder(er)
1. Beroepsnaam afgeleid van leers/laars: schoenmaker.
Of de bijnaam voor een laarzendrager
(en niet arm dus).
2. Leder en Leers kunnen ook de beroepsnaam zijn van een
leersnijder/-bewerker.
3.Leder(er) is ook de Duitse
beroepsnaam voor leerlooier.
Leerbyls, Lederbyl, Leerbels,
Lerebels
Familienaam uit het Nederduitse leer
(leer/schede) en het Middelnederlandse/Oudsaksische
bijl/bil/byl (g. bijl/zwaard). Wellicht beroepsnaam.
Leersnijder (de), (de) Leersnyder, De Leerfnyder, De
Lesneyder, (de) Lissnijder, (de) Lissnyder
Beroepsnaam van de leer-, de
riemensnijder.
Leeters
Patroniem uit de Germaanse voornaam
leudi-hari.
Leeuw (de), (de) Leu(w), (de)
Leeuwe, Leeuw(s)
Bijnaam naar de eigenschappen die
worden toegedicht aan de leeuw: kracht, trots, ... of
naar de gelijknamige huisnaam.
Leeuw Van, Van Leeuwe(n)
Familienaam uit de plaatsnaam Leeuw
en Leeuwen (Nederlands-Limburg), St.-Pietersleeuw
en Zoutleeuw (Vlaams-Brabant) of
Denderleeuw
(Oost-Vlaanderen).
Leeuwenkamp Van, Leeuwenkamp
Familienaam uit de plaatsnaam
Leeuwenkamp (Germaanse voornaam leuba
en kamp). Mogelijk lag
Leeuwenkamp ergens op de grens van Noord- en
Zuid-Holland.
Lefau(l)x, Lafaut, Fau(l)x, Faut
Bijnaam afkomstig uit het Franse Fau,
vals: een vals iemand dus.
Lefer(e), Lefert, La Faire, La
Fère, Lafere, Lafaire
Familienaam uit het Franse lefer.
Bijnaam voor een levenskrachtig of hardvochtig iemand.
Lefort, Lafort(e), Lafourt(e), Lafour, Lefour, (de)
Fort, (de) Foort, De Foordt, De Fo(i)rdt, De Foor, De
Foer(e), Defoer, Defoër
Het Franse Lefort betekent een sterk
iemand. Bijnaam voor een sterke, krachtige man.
Lefranc(q), Lefrant, Defranck, Defranck, Defran(c)q,
De Frangh, Frangh, Defranc, De Franc
Bijnaam uit het Oudfranse franc, het Germaanse
frank.
Legai, Le Gai(t), Gai(e), Gaij,
Legaie, -ais, -ait, -aix, Le Gay(e), Lagay(e), Legaey,
Leghai(t), Le Guay, Leguaie, Legué, (de) Gay(e), (de)
Ghaye, De Gey(e), De Ghey, De Gheij, Lagay(e), Lagaey,
Delagaije, Delagay(e), Lagey, Lageij, La Gije, La Gye,
Delagey
Naam uit het Oudfranse gay, gai, dit
uit het Middelnederlandse gay: vrolijk, levendig,
opgewekt. Bijnaam.
Legon(d), Legan(d)
1. Beroepsbijnaam uit het Oudfranse
gond: hengsel (voor de maker ervan).
2. De Brugse familie Legon stamt af
van de Spaanse familie Leon (dit uit de Spaanse
plaatsnaam Leon). Het zijn afstammelingen van een
Spaanse militair die hier eind 17 de eeuw terecht kwam.
Legrain, Lagrain, Lagrin(g),
Dugrain, Grin, Greyn, Greijn, Grein(s)
Bijnaam uit het Oudfranse graim,
grain: bedrukt, bedroefd, kwaad.
Legran(d), Legrang, Lagrand, (de)
Grand(e), Degraen, Grant, Grang, Schrans, Schrant(z)
Bijnaam naar de grote gestalte, uit
het Franse grand: groot.
Legros,
Degros, Legrou(x), Legroe, Lagrou, Groux, Degrou(x),
Degrox, De Grox, De Groe, Degroe, De Groo, Gros, Cros
Bijnaam uit het Franse gros: groot, flink, zwaar, dik.
Lehamaoui, El-Hamaoui, Hamaoui
Naam uit de plaatsnaam
(Bordj) Hamaoui (kustplaats in Algerije).
Leithaeuser, Leithuyser
Familienaam uit
de plaatsnaam Leitenhausen (Beieren).
Lejonc(q), Lejon(g), Lejond,
Lejoncque
Bijnaam, verfransing van de Vlaamse naam De Jonge.
Lekeu(x), Laque(u)x, -ueu(e), -ueut,
-ueut, Lekue, Leceux, Lecot
Beroepsnaam uit het Oudfranse cou(s),
coeu, queu: kok.
Leken(s), Leeken(s)
1. Patroniem uit een Germaanse
liud-naam.
2. Of soms variant via Leukens van
Lodewick(x).
Lelièvre, Lièvre, Leli(eu)vre, De
Lièvre, Deliever
1. Bijnaam uit het Franse lièvre:
haas. Naar de eigenschappen van de persoon: snelheid,
schichtigheid.
2. Familienaam naar de
huis(café)naam.
Lelon(g), Lo(o)ng, Lelan, Lilongh,
Long(h)e, Longue
Bijnaam voor een lang iemand.
Le Lorrain, Lelorain, Lelaurain,
Lor(r)ain(e), Lauraine, Lorein(g), -eyn, Lorreyn, -eyne(n)
Volksnaam voor een Lotharinger.
Leloup, Loup, Leloux, Leleu(p),
Leleux, Deleu(x)
Familienaam uit het Oudfranse leu, lou: wolf.
Bijnaam zoals bij het Nederlandse De
Wolf.
Lemair(e), Lemeir(e), Lemeer,
Lemerre, Lemer(e), Lamair(e), Lamère, Lameere, Lameir(e),
La Meir, Lameijer, Lamer, Limère, Limere, Demeer(e),
Demerre, Demaire, Demeire, Meire, Meer(e), Merre
Naam uit het Franse maire: meier,
burgemeester.
Lemal, Lema(ux), Lemalle, Lemiau(x)
Bijnaam uit het Franse mal: kwaad.
Lembergen Van, Van Lemberghe,
Lemberg(h)e, Leimbergen, Leinbergen, Van Limberg(h)en,
Van Linberghe, Van Lomberg(h)en
Familienaam uit de plaatsnaam
Lemberge (Oost-Vlaanderen).
Lemmen(s), Lemmes, Lemens(e)
1. Patroniem, Brabantse vorm van
Lammens: knuffelvorm van de Germaanse voornaam Lambrecht
(: land-berht).
2. Patroniem, knuffelvorm van de
Germaanse voornaam Adelhelm.
|
Lenain, Nain, De N(e)yn, Denyn, De Nijn, Denijn
Naam uit het Middelnederlandse naen: dwerg,
kabouter. Bijnaam voor een klein iemand.
Lenclus, Lenclu(d), Lanclus, Lanclu(d)
Bijnaam uit het Franse enclus: teruggetrokken.
Lende(c)ker De, De Len(d)tdecker, De
Lentdekker, De Lintdecker, (de) Lentacker, Lintacker
Beroepsnaam uit het Middelnederlandse lêmdecker,
leemdekker, lemer (ook leemplacker genoemd).
Lenière, Leniere
Variant van Lanier (de).
Zie daar verder.
Lens, Lensen, Lenssen(s), Lenz(e), Lentz,
Lensch, Leyns(e), Leijnse, Lins, Lins(s)e(ns), Lins(s)en, Lince(ns),
Len(t)zen, Linsing(h), Lensink
Samentrekking van de voornaam Laure(i)ns.
Lens(e)claes Dubbele Patroniem uit
Lens +
Claes.
Leo, Léon, Leong, Leyon, Layon, Leoen, Leone, Leoni(s), Lion(i),
Leons, Lyon(s), Lioen, Lyoen 1. Patroniem
uit de Latijnse naam
Leo. 2. Bijnaam naar het
karakter: leeuw. 3. Huisnaam naar: "in de Leeuw".
Leonard, Leonardi, -y, -o, Leonhard(t),
Lienhard, Lionnard, Lienardy, Leonaer(s), Leonnaer, Leenaards, -aarts,
-aert(s), -aers, -ard(s),-ar(t)s, Lenart, -aar(t)s, -aer(s), -ars, -aert(s),
-aertz, -ard(t), -art(z), -ers, -ertz, Lehnert(s), -er(t)z, -artz,
Lehenerz, Lenhard(t), Leynaert, -a(e)rts, Le(e)ner, Leiner(s), -ert,
-arts, -ardi, Leender(s), -ert(se), Leinders, Lenders, -ertz, Lenner(t)s,
-ertz, -a(e)rts, -a(e)rtz, -artson, Lannaert, Linhart, -ard, Linnert,
-er(t)z, Liner(s), -ert, Linder(s), -ert, Lienhard, Liennard,
Lienard, -art(s), Liénard, -art, -aert, Liesnard, Lenoerts, Lenorst,
Loenhard, Lunhardi, Luna
Patroniem uit het Latijn (Leo: leeuw) en Germaans
(hard: sterk).
Lepeleer(e) De, De Lepeleire, De Lepelaere, -aire,
Lepelaers
Beroepsnaam van de lepelmaker, de lepelgieter.
Lepère, Lepére, Lepere, Leper(re), Lepers,
Lepert, Lepair(e), Lepaire, Lepeer, Lapère, Laper(r)e, Laper(s), La
Perre, Lappère, Lapperre, Lapeer(e), Lapeir(r)e, Lapeyre, La Peyr,
Lapeere, Lapaire
1. Van het Franse Le Père, de vader.
Verwantschapsnaam om bv. het verschil in afkomst met een
gelijkgenoemde zoon aan te duiden.
2. Uit Lepair. Het Middelfrans pair, betekent:
pair, hoge vazal, paladijn, edelman.
Lepez, Lepee
Familienaam uit het Oudfranse peiz: borst.
Bijnaam naar het lichaamsdeel.
Lépinois, Lepinoy, Lepinois, Lepinoo, Lippenois, Lippinois,
Lippenoo Franstalige tegenhanger van Van
Dooren. Uit épinaie: plaats waar doornstruiken groeien.
Leplat, Plat, Lepla(e), Leplas, Duplat,
Douplat, Desplat, Desplas, De Pla(e), Depla
Bijnaam naar de platte buik voor een mager
iemand.
Lepoutre, Lepoutt(e)re, Lepouter(e), -ère, eré,
Lepoetere, Lepoutte, Lepoudre, -ère, Lapouter, Lipouter, De Poutre,
Depôtre, Poutre, Poutte
Naam uit het Oudfranse poutre: merrie.
Beroepsnaam.
Leppens
1. Patroniem uit de Germaanse voornaam Lieboud (lied-boud)
of Liebrecht(lied-brecht).
2. Misschien ook een variant van Lippens. Zie
daar.
Lerberg(h)e (van), Van Lerenberghe, Van
Lerberge(r), (van) Leerberghe, La(e)renbergh, Van Leerbergen, Van
Lerbeirghe, Van Leersberghe, Van Leir(s)berghe, (van) Lersberg(h)e,
Van Lesbergh(e), -gen
Familienaam uit de plaatsnaam Laarberg in
Kortrijk en Marke.
Lernou(l)d, -oul(d)t, -ou(s), -out, -oux,
-ourd, Lhernould, Larnould, -ou(t), -oe, -o
1. Patroniem, uit de Franse vorm (Arnould) van de
Germaanse voornaam Arnolf.
2.
Familienaam uit de plaatsnaam Lierneux (Luik).
Leroi(e), Le Roi, Leroy(e), Loroy, Leroerye, Lerooy, Lero(o)ij,
Laroy(e), Le Ray, Lerey, Larey, Lerho, Lerhô, Leroo, Lerot, Lerro,
Lereu, Laroo, Laros
Bijnaam afgeleid van het Franse roi, het Oudfranse rei, ... = koning
(hoofd van een gilde of boogschuttersgilde).
Lerou(x), Liroux, La Rou, Roux, Rous
Bijnaam naar de rode haarkleur.
Lersch(en), Leerschen, Lersmacher
Beroepsbijnaam en beroepsnaam voor de
laarzenmaker.
Lesaf(f)re, Lesaffre, Lesaffer,
Lesafer, Saffre, Saffer(s), De Saffel, De Sa(e)ver, De Seffer, ...
1. Het Oudfranse 'safre' betekent
gulzigaard, slokop.
2. In Moeskroen werd Sabbe
geïnterpreteerd als Saffre. Dus zie ook Sabbe.
Lesage, Lesaege, Lessage, De Sage, Desage,
Lesaige
Franstalige familienaam uit de bijnaam sage:
wijs, verstandig.
Lescot, Lesceu(x), Lecot, Lecho, L'Echo
Afkomstbenaming voor een Schot.
Lescouhier
Naam uit het Franse Couillet (Noordfranse (Sommegebied) vorm
voor heuveltje). Tegenhanger van het Nederlandse Van den
Heuvel.
Lescroart, Lecroart, Ecrohart,
Lescrauwae(r)t, Lescrouwaet, Le Scrauwaut, Lescrooat,
Ascrawat
Beroepsnaam voor een klerk. Afgeleid van het
Oudfranse escroer (inschrijven), via het Middelnederlandse
schrode (strook perkament) (Debr.).
Lesdanon
Familienaam die wellicht afgeleid is van
Daniel. Zie daar.
Lesec, Deseck, Lesècq(ue), Lesèque,
Leseck
Bijnaam uit het Franse sec: droog.Dit voor
een droog, saai, onvriendelijk of niet spraakzaam iemand.
Leser, Lezer
1. Beroepsnaam van een voorlezer, een
wijnlezer.
2. In de Joodse gemeenschap misschien
verkorting van Aleazar.
Leseur(e), Leseure, Lezeure, Lesur(e), Lesseur(s), -eux,
Lesceu(x), Leceux, Leseux, Laseur(e), Lazeur(e), Laceur,
Laseux, Lasure, Lazoore
Beroepsnaam uit het Oudfranse seurre, sure: naaier,
schoenmaker.
Leskens
Patroniem uit een Germaanse Lezzo-naam.
Deze is dan weer afgeleid van het Germaanse
leudi.
Lestarquis, -uit, -uy, Lesterquy
Bijnaam uit het Oudfranse estargi, het
Picardische éterqui: stram, stijf.
Leten(s), Letten(s), Leeten
Patroniem, knuffelvorm van een Germaanse
leudi-naam.
Letist(e), Lethis(t), Tist(e), Lothis(t),
Tis
Beroepsnamen, Waalse vormen van het
Oudfranse tistre: wever.
Letroye, Letrouit, La Truie
Naam uit het Waalse trôye: zeug, katapult.
Vermoedelijk beroepsbijnaam voor de bedienaar van een
katapult.
Lettani(e)
Wellicht een familienaam afgeleid van
Lettonia: Letland (naar plaats van afkomst).
Letten Van der, Verlet
Naam uit de plaatsnaam Lette bij Detmold en bij Munster
(Noordrijn-Westfalen) en Lete in Snellegem.
Letter De, De Lettre, Letters
1. Bijnaam uit het Middelnederlandse luttel,
littel, lettel. Iemand die klein van gestalte is.
2. Zie ook Delestre.
Leur Van de(r), Verleure
Familienaam uit de plaatsnaam (Etten-)Leur
(Noord-Brabant).
Leurs, Leus
1. Patroniem uit Loders, een vorm van de
Germaanse voornaam hluth-hari:
beroemd-leger. Hlotarius.
2. Zie ook Lauwers.
Leue, Leu
Bijnaam of huisnaam uit het Middelhoogduitse
leu: leeuw.
Leurmans, Lo(e)rmans
Patroniem uit de Germaanse voornaam
Loderik/Lorik (leude-rîk) of uit de
heiligennaam Laurentius.
Leutenez
Spellingvariant van Le Thenet, dit is een
afgeleide van de voornaam Etienne.
Leuvenaar De, -aer, Lovenaer, Leuwener
Leuvenaar, inwoner van
Leuven (Vlaams-Brabant).
Lever(t), Leverd, Levers, Devert(h),
Dever(s), Deverd, Deverre, Deveer
1. Bijnaam uit het Franse vert: groen, fris.
2. Of uit het Franse ver: worm.
Levrau, Levreau(lt), Levraut, Lavreau,
Lavrauw, -ouw, Levrouw, Li(e)vrouw, Li(e)vrauw, Lyvrouw,
Lievevrouw, -vrauw
Uit het Franse levraut: haasje. Een bijnaam
dus naar één of andere eigenschap (snel bv.).
Lewille, Lewylle
Bijnaam uit het Franse aiguille, het
Picardische aiwille: naald.
Beroepsbijnaam van de naaldenmaker of van
iemand die beroepshalve met naalden werkte.
Ley(e) De, De Leij, De Lei, Delej
Bijnaam uit het Middelnederlandse lei: lui.
Leyden(s), Leyde, Leydinck, Leiding(er)
Patroniem uit de Germaanse voornaam
Laitho.
Leyder, Leijder, De Leyer, De Leijer,
Leyers, Leijers
Bijnaam uit het Middelnederlandse leider:
geleider, gids.
Leyemberg, Leyenberg(er)
Familienaam uit de plaatsnaam Leienberg
(Zeeland en Zuid-Holland) of Leyenberch (Zuid-Holland).
Leye(n) Van der,
Van der Leyden, Verley(en)), Verleij(n), Verlijen, Verlye(n)
Familienaam uit de plaatsnaam
Leie: aan de Leie
(West-Vlaanderen).
Ook uit de zeer verspreide beeknaam.
Leyen(s)
1. Vorm van Loyen. Zie Loy(e).
2. Of van Leydens.
3. Verschrijving van Leyns. Zie Lens.
4. Verschrijving van Leyers: Zie Leyder.
Leyne(n), Leijnen
1. Metroniem uit de voornaam
Geleine of
Madeleine.
2. Verschrijving van Lynen.
Leynseele Van, Van Leijnseele, Van
Leynseels, Leyse(e)le, Leyzeele, Valynseele, Linseele
Familienaam uit de plaatsnaam Linzele (het
Franse Linselles - Nord) of Leisele (West-Vlaanderen).
Leys, Leijs, Leyss, Leis(s), Lys
1. Patroniem afgeleid van de voornaam
Laurei(n)s.
2. Patroniem, genitief Lei van St.-Elooi.
3. Patroniem, genitief van Leyn (Gislenius).
4. Metroniem uit Lijs: Elijsabeth.
5. Patroniem afgeleid uit Nicolaus. Dit via
Calleys.
Leysen(s), Leijsen(s),
Leise(n), Leyse, Leijzen, Leyzen, Leyssen(s),
Leijssen(s), Leisse(n), Verl(e)ysen, Verleyzen,
Verlijsen, Verlies
Metroniem uit
Elisabeth of
Alice/Aleidis. Ver
Leysen = vrouw Lijse.
Lhoest, L'hoest, L'Hoest,
Lhoëst, Lhouest, Lhoez, Loës, Loes, Loest,
Loust(h), L(h)oist, L(h)oost, L'Hoost(e), Lhoas,
L'Hoyst, L'Host(e), Loste, Lhost(e), Lhostte,
Lhôte, Lhoth, Lhot(t)e, Loth(e), Lot(t)e,
Lhoute, Lout(t)e, Louthe, Hôte, Hote, Lohest,
L'Hoiest, L'Hoyès, L'Hoyes(t), Louye(s)t,
Louïet, Louillet, Louesse, Louisse, Louïes,
Louies, Lowis(t), Louïst, Louist
Naam uit het Franse hôte:
gastheer, waard. Beroepsnaam.
|