Ca
(de), Deca, De Cae, Decae, De Ka(e)y, Kai, Kay
Het
Middelnederlandse cade (in het dialect kaai) betekent gebraden vet,
uitgebakken vetkorst. Het kan dus gaan om een bijnaam (bvb een mager
iemand) of een beroepsnaam (bvb vetsmelter
Cabeke (van), Cabbeke
Naam
uit de plaatsnaam Kabbeek in Tienen (Vlaams-Brabant) of Cabbecq in
Roosdaal (Waals-Brabant).
Cabie, Caby(e), Cabij, Cabit, Cabby
Naam
uit het Waals cabéye: kamille. Naar woonplaats of beroep.
Cabillau, -aud, -iau, Cabliau, Backeljau(w), -iau
Bijnaam uit de huisnaam of beroepsbijnaam van de kabeljauwvisser- of
-verkoper.
De
variant Bakeljauw komt uit het Baskische bacallao, wat uiteindelijk
hetzelfde betekent.
Cabooter (de), De Caboter, De Cabootere
1. Bijnaam voor een kabouter: een klein persoon.
2. Zie ook bij Chabot.
Cabu(s), Cabut, Cab(o)uy, Cabuij, Cabuil
Naam uit het Franse cabus: cabuis(kool).
Beroepsbijnaam van de kolenteler of bijnaam voor iemand met een groot
hoofd.
Cackaert, Cae(c)kaert, Cacquaert, Cakar, Kackert, Kak(k)ert
Patroniem door "anticipatie" van de k ontstaan uit Jacquaert. Zie
verder bij
Jacquard.
Caelen(s), Calens, Ka(e)len, Kalin
1.
Patroniem uit Caerlen, een knuffelvorm van de voornaam Karel.
2.
Misschien ook wel eens een variant van Callens. Zie Callens.
Caenen, Kaanen, Caanen, Kanen
Patroniem uit het Middelnederlandse Canin: een knuffelvorm van
Kerstiaen of Christianus.
Caes, Kaas, Kaes, Quaas, Kees
1. Beroepsnaam van de kaashandelaar of - maker.
2. Patroniem, verkorte vorm van NiCASius.
(de) Caesstecker, (de) Caeste(c)ker, De Caesteeker, (de)
Kaeste(c)ker, Kastekker(e), Kastekerre, Caistiker
1. Beroepsnaam van de beambte die de kaas kwam keuren:
er in steken.
2. Beroepsnaam van de kade-steker.
Hij die kades, cades, cae stak (aanlegde) in het
kustgebied. Met dank aan Philip Caestecker.
Caethoven (van)
Zie bij Quaethoven en bij
Kaethoven.
Afgeleide van Kaai(=
kassei)-make: beroepsnaam voor kaaienmaker,
bestrater, straatmaker.
Caezeele Van, (van) Caeseele, (van) Ca(e)yzeele,
Van Cayzele, -sele, Van Cayezeele, (van) Ca(e)yseele,
Caijseele, Van Cacyzecle, Van de Cayseele, -zeele
Naam uit de plaatsnaam
Kaarzele (Waregem - West-Vlaanderen).
Cafmeyer (de), (de)
Caffmeyer
Beroepsnaam voor een kafboer;
wellicht een dorser.
Cagni(e), Cagn(i)et, -iez,
Caignie, Ca(i)gny, Caignet, -ez, -iet, -ié
1. Naam uit het Oudfranse
ca(i)gnet: hondje. Bijnaam.
2. Zie ook Decagny.
3. Zie ool Coigne.
Caillau(x), -aud, -eau(x),
-i(e)au(x), Chaillaut, Chaliaud, Call(i)au, -iauw,
Caliouw, Caljouw, Kaljouw, Caljon, Caille(e)uw,
Calleeuw, Caillou(x), -iou, Callou(d)
Bijnaam uit het Oudfranse
caillel, calieu: kleine kei.
Of uit caillou: kei, steen.
Eventueel een plaatsnaam ?
Cajot, Clajot, Ducajo, Ducaju, Ducazu,
Ducassou, Ducousso
Cajot en Cageot zijn afgeleiden van cage, dit uit
het Latijnse cavea: kooi.
Beroepsbijnaam van de kooienmaker, de
kooier/kooiker.
Calant, Callan(d)t, -ant,
Klant
Picardisch, Middelnederlands
en Westvlaams calant: klant, kerel, kapoen.
Bijnaam.
Calbrecht, Calbert, Cal(l)ebert,
Calembert, Kalber(t), Kelbaert, Caliber
Patroniem uit de voornaam
Calbrecht.
Calcoen, Calkoen, Callecoen,
Kalkoen
Verschrijving uit Kalkoven:
beroepsbijnaam van de kalkbrander.
Calenberg(e) Van, Van
Calenbergh(e), Van Calemberge, (van) Caelenber(h)(e),
Van Caenenberg, -bergh(e), Van Callenberge, -bergh(e),
Van Calbergh, Calberg, Van Colberg
1. Familienaam uit de
plaatsnaam Ka(a)lberg (onbegroeide berg). Er is
een Kalberg in Oostrozebeke (West-Vlaanderen),
Kaalberg in Moorsele, Kalenberg/Kaaldenberg in
Zarlardinge en St.-Blasius-Boekel
(Oost-Vlaanderen).
2. Er is een Kallenberg in
St.-Pieters-Leeuw (Vlaams-Brabant).
3. En er zijn nog (bijna)
gelijkluidende plaatsnamen op diverse plaatsen
in Nederland en Duitsland.
Callaert(s), -aars,
Kallaert(s), Kallert, Calaerts, -aes, Callar
Naam uit het Middelnederlandse
callen: praten. Bijnaam voor een prater,
babbelaar.
Cal(l)ebout, -baut, Calbeau,
Calibaut, Caillebeau, Caillibaud
Onzeker. Volgend Lind. is het
een Middelnederlandse afleiding van de
meisjesnaam Calle.
Het zou ook een afleiding
kunnen zijn van caillebot: gewrongelde melk. Een
beroepsnaam in dit geval.
Callemein, -eyn, -eijn, -ien,
-in, -ijn, -yn, Calemyn, -ijn, -ein, -eyn,
Camein, -eyn, -yn, -ijn
Naam afgeleid uit het
Picardische calame: riet, schrijfveer, pen.
Beroepsbijnaam voor de schrijver of de
pennenmaker.
Callens, Kallen
Metroniem afgeleid van Calle,
een verkorte vorm van Katelijne.
Caloen Van, Caloen(s),
Calon(ne), Calloens, Calloons, Caloone, De
Cal(l)onne, Calomne, Calomme
Familienaam uit de plaatsnaam
Calonne (Henegouwen en Pas-de-Calais).
Calster Van
1. Familienaam uit de
plaatsnaam Kalster (Vlaams-Brabant).
2. Zie ook Van Caster. Zie
Caster.
3. Zie ook Van Calsteren. Zie
Calsteren.
Calsteren Van, Vercalsteren,
Kolster(en)
1. Familienaam uit de
plaatsnaam Kalsteren (Vlaams-Brabant en
Antwerpen).
2. Varia van Van Calster. Zie
Calster.
Caluwe (de), (de/van)
Caluwé, Calluwé, De Calwé, Callewaert, Calewaert(s),
Caelewaert, Caluwaert(s), Calluwaerts, De Cal(u)waert,
Caluwaers, (de) Callewaert, Colwaert, Colloart,
Canvaer, Calvert
Bijnaam uit het
Middelnederlandse calu: kaal, pover, mager.
In regel bijnaam voor een
kaalhoofdig iemand.
Cambier, -iez, Camby,
Cambie(n), Canbien, Cambeen, Canbein
1. Beroepsnaam uit het
Oudfranse cambier: brouwer.
2. Beroepsnaam voor de
geldwisselaar uit het Latijnse cambium: wissel.
Camelbeke (Van), -beck(e),
(van) Caemelbe(c)ke, Van Cammelbeck, Camelbee(c)k,
- becq, Cammelbeke, -bee(c)k, (van) Caemerbeke,
Camerbeke, Kamerbeek, Van Comelbeke, Van
Comerbeke, -becq, Van Comlebeke, Van Kemmelbeke
Uit de waternaam Kemmel(beek).
Camerman(s), Cammerman(s),
Kamermans, Comme(r)man
Zie bij
Kamer
Van der.
Cammaert(s), -aer, -art, -ers,
-Camart, Caemaert
1. Naam uit kammen:
beroepsnaam van de wolkammer.
2. Of uit het
Middelnederlandse cam: brouwerij. Beroepsnaam
van de brouwer.
Campisi
Italiaanse-Siciliaanse
familienaam uit de gelijknamige plaatsnaam
(tegenhanger van Van de Velde).
Campstein, -steyn, -steijn
Naam uit kantsteen.
Beroepsbijnaam van de metselaar.
Of uit de plaatsnaam Kampstein
(Oostenrijk).
Canard, -art, Kanaar
Bijnaam, naar de stap, uit het
Franse canard: eend.
Canaux, Cannau(x), Cannea(ux)
Naam uit het Oudfranse canel,
het Middelnederlandse caneel: riet, kaneel.
Beroepsbijnaam van de kaneelhandelaar of de
rietsnijder.
Candelaere Van de(n), Van
de Candelaer, Van de(n) Kandelaere, Van de(n)
Kendela(e)re, De Kandelaer, De Candeleer
1. Beroepsnaam voor de maker
van kandelaars.
2. Er is ook een plaatsnaam
Kandelaar in Rotterdam.
Candries, Candrix, Candry
Familienaam uit de plaatsnaam
Kandries in Mark
(Henegouwen), Kamdries in Hofstade
(Vlaams-Brabant) en vooral de Kamdries/Kandries
in Berg (Vlaams-Brabant).
Caniëls, Caniel, Caniau(x),
-ieau
1. Naam uit het volkslatijn
cania, het Picardische cain: hond(je). Bijnaam
of beroepsbijnaam.
2. Variant van Canaux: zie
daar.
Canipel, Ca(e)nepeel
Picardische vorm van canivel,
dit uit canif: mes. Beroepsbijnaam of bijnaam.
Cannaert(s), (de) Cannart,
Kannaerts
1. Familienaam afgeleid van
"Van der Canne". Het Goed ter Kanne op
Kortrijk-Buiten, Marke en Zwevegem heeft lange
tijd aan de familie Cannaert behoord.
2. Zie ook Canard.
Cant (de), De Candt, (de)
Kant, Cans
1. Naam uit het
Middelnederlandse cant: kant, zijde, rand.
Beroepsbijnaam voor de kleermaker.
2. Zie ook
Dechamp(s).
Canter(e) De, Canter(s),
Kanters, Canther, Kantere, (de) Cantre, Conter(s),
Decante, Cantré, Kantor, (de) Kanter, Cahnter,
De Quanter, Quanters, Lecant(r)e, Lechant(r)e,
Luchantre, Lacante
Beroepsnaam voor de
cantor/zanger/voorzanger in de kerk.
De Franse vorm is Lecantre, de
Waalse Lacante.
Cantfort Van, Van Cam(p)fort, Campforts,
Van Kantvoorde
Naam uit de plaatsnaam Kantvoorde (voorde
aan de kant). Er is een Kampfort in Tielen
(Antwerpen).
Cantineau(x), -aux, -iau(x),
-ieau(x), Cantigneau(x), -iau(x), -ieau,
Cantinja(e)u
Metroniem, knuffelvorm van de
voornaam Catin, d.i. een knuffelvorm van
Catharina.
Capel, Cappel, Kapel, Chap(p)el, Capeel,
Cappeele, Capeau, -éau, Capiau(x), Cappiau,
Capieau(x), Chapaux, Chapeau(x)
Naam uit het Oudpicardische capel, het
Oudnederlandse capeel, het Franse chapeau: hoed,
hoofddeksel. Beroepsbijnaam van de hoedenmaker
of bijnaam (bvb voor de drager ervan).
Capmaker De, De Capmae(c)ker
Beroepsbijnaam voor de maker van (mantel)kappen.
Capon, Capone, Caponi(o),
Chap(p)on, Cappon, Kapon, Cap(p)oen, Cap(p)uyns
Uit het Oudfranse chapon:
kapoen, gesneden haan, stakkerd. Bijnaam voor
een deugniet, schurk.
Cappa(e)rt, Capa(e)rt, Caphaert,
Kapper(t)
Bijnaam voor iemand die een kap draagt
of droeg: een monnik/broeder al dan niet
uitgetreden.
Cappe, Kappe, (de)
Cap
Bijnaam voor een kapdrager of
beroepsnaam voor de maker van kappen.
Cappel, ...
Familienaam uit de
plaatsnaam Kappel (kappel).
Carabin, Karabin, Caramin
Beroepsnaam voor een lichte ruiter met een karabijn gewapend.
Cardon, Cardoen(s), Caridon, Chardon, Cherdon, Sardon(s), Serdon(g)s 1. Familienaam afgeleid van het
Frans-Picardische c(h)ardon (nog herkenbaar in de groente kardoen): kardoen, kaarddistel. Beroepsnaam voor de wolkammer of de kaardenmaker. 2. Patroniem, korte vorm van Ric(h)ard, de Germaanse voornaam Rijkaard.
3. Zie ook Serdon.
|
Careel(s), -el(le),
Carre(e)l, Queyrel, Cairel, Carreau(x),
-aud, Caraux, Car(r)iaux, Car(r)io,
Caria(t), Lecareaux, Quaireaux, -iau(x),
-ia(t), Quéreaux, Kero, Kéro, Quer(i)o,
Querriau(x), Quérriaux, Quériat, Queriat,
Caira, Careelman, Coreelman
1. Naam uit het
Oudfranse carrel, het Franse carreau,
het Middelnederlandse quareel: tegel,
gebakken steen. Beroepsbijnaam van de
tegelbakker.
2.Of beroepsnaam uit
het Oudfranse carrel: schoeisel.
Carels: zie
Karel.
Carette
Familienaam uit het Frans-Picardische carette: kar of wagen. Beroepsnaam van de wagenvoerder.
Caris, Karys, Karisse, Kairis,
Keeris, Ker(r)is, Ker(r)es
Patroniem, verkorte vorm van de Griekse heiligennaam
Makarios.
Carlaire, Carle(e)r, Charleer
Patroniem: noordoost-Franse variant van Charlier. Zie
hieronder bij Carlier.
Carlier, -i(ez), -y, Callie(r),
-ié, -ies, -iez, Calier, -ié, -ie(z), Caljé, Calje,
Lecarlier, (le) Charlier, Charlie(rs), Chalier, -i(ez),
Challier, Scharlier, Schallie(r), Sarlie, -y, Serlie(r)
Naam uit het Oudfranse charlier en
het Picardische carlier: wagenmaker of voerman.
Carlu(s)
Familienaam uit de plaatsnaam Carlus (Tarn), Carlux (Dordogne).
Carnawal, Carnewa(e)l, Carnuwal, Carnevale,
Carnevali
1. Veel voorkomende Italiaanse familienaam uit Carnevale.
Ene Vincenzo Carnaval verhuisde in 1592 van Genua naar
Antwerpen. Wellicht een bijnaam voor een fervent
feestvierder met ...
2. Zie ook Cornewal.
Carnoy, -oye, Ducarnois,
Canoy, Cano(o), Carnot(te), Cannot, -oo(d)t, -oo, Canoot
Familienaam uit de plaatsnaam Carnoy (uit het Latijnse
carpinetum: haagbeukenbosje).
Carolus, Carol(i), Caroly,
Carol(l)o
Patroniem uit Carolus, de Latijnse vorm van de Germaanse
voornaam Karel.
Caron: zie Carron.
Carous, Caroes
Variant van de Zuidfranse
familienaam Carroux: wagenmaker.
Car(r)in, -yn, -ijn,
-ein, Carreyn, Quarin(g), Kerryn, -ijn, Carens,
Karen, Cor(r)in, Corain,
Kooring, Corijn(s), -yn(s), -ijnen, -(e)ynen,
Corryn(en), -ijn(en), -eynen,
Creins, Cr(e)yns, Cr(e)ijns, Crine, Crins,
Creyne, Crynen, Crijnen, Kryn(en), Krij(en),
Krijn(s), Kriens, Krins, Kreynen, Creyne, Krein(s), Kreings,
Kring(h)s
Patroniem uit de heiligennaam
Quirinus (Korijn is de Westvlaamse vorm van
Quirinus).
Car(r)on, -oen, Lecaron, Quéron, Cayron, Charron, Charon(t), Charhon, Sar(r)on, Cheron(t),
Chéron, Cherron, Siéron, Cheronneaux Beroepsbijnaam uit het Oudfranse carron of het Franse charron:
wagenmaker, voerman.
Cartier (de), Quartier, Quarteer,
Quert(i)er, Lequertier, Char(e)tier, Carty
Naam
uit het Oudfranse c(h)arretier: voerman. Beroepsnaam.
Carton, Char(re)ton,
Chariton, Querton, Cherton, Sertons
Beroepsnaam
voor de voerman uit het Franse char(re)ton en het
Picardische carton.
Cartuyvels, Cartuijvels
Limburgse familienaam uit het Oudnederfrankisch uvel,
het Midddelnederlandse ovel,euvel, evel, het Nederlandse
euvel.De oudste vorm is Cortuvel: bijnaam voor iemand
met een korte kwaal, ziekte..
Carver(s), Carvels, De Kervel, De Kelver, Kelvert, Deckelver
1.Afgeleide van het Middelnederlandse carven: cerven.
Beroepsnaam voor de kerver, die op de kerfstok kerft, die de boete bepaalt, die de belasting bepaalt. Wellicht ook de beeldsnijder.
2.De familienaam is in de 19 de eeuw verward met Ceurvels (familienaam uit de plaatsnaam Keurvels in Kontich, Lint en Boom).Stamboomonderzoek zal dus moeten uitmaken of Ceurvels evt. van Carvers stamt.
Cas, Cas(s)e, Caese, Kas
Patroniem verkorte vorm van
Nicasius.
Casaer(t),
Casa, Cassaer(t), -ard, -ar(t), Quassa(e)rt, Kassar 1.
Patroniem uit de Griekse heiligennaam NiCAsius. 2.Of
beroepsbijnaam van een bakker uit de oude gebaksnaam:
Kassaerd.
Casert(a), Cassert
Italiaanse familienaam uit de plaatsnaam Caserta in
Campanië.
Casier(s), Kasier(s), Cazier, Casie(z), Casy, Cazy, Cassier(s), Cassir, Chasier, Chazy
Familienaam afgeleid van het Oudfranse casier: kaashandelaar, kaasmaker.
Casseel, Cazeel, Caz(e)aux, -iaux, Casseau, Caussiau(x), Cassauwers, Carsau(w)
1. Patroniem (knuffelvorm) afgeleid van de heiligennaam Nicasius.
2. Mogelijk ook afgeleid van de plaatsnaam 'case' = huis.
Casseman, Cassiman(s), Cassimon(s), Kasman, Casman
Afgeleid van het Middelnederlandse casse = kist, kast, relikwieënkast, geldkist.
Beroepsnaam van de cassenaer : bedelmonnik of marskramer.
Casseyen Van der, Van de Ca(l)seyde, -eijde,
Van de Cass(e)ye, Van de Caseyn, Van de Casevn,
Van der Cassyen, Van de Catseye(n), -eyn(e), -ye(n),
- ije(n), -ijne, -yne, Van de Katsey
Naam uit de plaatsnaam ter Calseide (Picardisch
cauchee, Frans chaussée: plaats waar kasseien
liggen). Varianten van deze naam komen o.a. voor
in Komen, Moorsele, Waasten, Adegem.
Casteele Van de(n), Van de Casteel, Van de Kasteele, Van de Castel(le), Van der Casteelen, Van de Castecle
Familienaam uit de verspreide plaatsnaam Kasteel.
Castel, Castell(e),
Kasteel, Casteel(e), -eels, -iels, (de)
Catel(le), Cattel(l), (de) Cattelle, Casteau,
Casti(e)au(x), Cat(t)iau(x), Catieau,
Cat(t)eau(x), Cattaux, -eauw, Quateau,
Catteeu(w), Catteuw, Kattouw, Chastel, Châtel,
Chattel, Chatelle, Château, Chateau(x)
Bijnaam voor een
kasteelbewoner of voor wie in de buurt ervan
woonde.
Castelain, Castellain, Ca(s)thelain, Castelein, Cast(e)leyn, -eijn, Casselein, Kastelein, -eyn, -eijn, -yn, -ijn, Castel(l)in, Castelyn(s), -ijn(s), Kesteleyn, -eijn, -ijn, -yn, -in, Cesteleyn, Castellan, Catellan, Cateland, Cat(t)elain, Cat(t)elein, Cat(t)elin, -yn(s), Cat(he)lin, Catelijn, Cathelijn(s), -yn(s), Katlin,
Châtelain, -in, Chattlain, Chateleyn, Chatteleyn, -lin
Familienaam uit kastelein, uit het Picardische castelain, het Oudfranse chastelain: kasteelheer, slotvoogd, plaatsvervanger van de heer en later ook herbergier.
Caster (van), Van Ka(e)ster, Van Caester, Castre, Van Casteren, Van Kasteren, Van Calster,
Van Calsteren, Vercalsteren, Kolsteren, Casterman(s), -mane, -mant, Castreman(ne)
1.
Familienaam afgeleid van de plaatsnaam Kaster/Caster (diverse plaatsen).
2. Zie ook
Calster en Calsteren.
Castro
(de), Castri, De Castri, Lo
Castro, Li Castri, Li Castro,
...
Spaans-Portugese-Italiaanse-Joodse
naam uit de veel voorkomende
naam Castro: kasteel,
versterking, burcht,
legerplaats. Naar plaats van
afkomst, bewoning.
Cat (de), De Cadt, (de) Kat, Katte, De Catte, Cats, Kats, Kets, Kadz
1. Bijnaam naar de eigenschap van lenigheid/valsheid. 2. Bijnaam naar de huisnaam 'De Cat' of ' In de Cat'.
Catoir(e), Cattoir(e), Cathoir, Cotoire, Cat(h)oor, Cattoor(s), Cator, Catthoor, Descatoire(s), Decatoire, Van de Cantoore
Uit het Ou
of Kathenstedtdfranse catoire: bijenkorf. Beroepsnaam van de imker.
Catry,
Catt(e)ry, Cathry, Catrie,
Catrix, Chatry, Cartry, Carthery
Familienaam
uit de verkorte vorm het
Oudfranse cocatris: draak
(fabeldier), krokodil. Bijnaam
of naar huisnaam.
Cattebeke (van)
Naam uit de plaatsnaam Kattebeek
in Bellegem (West-Vlaanderen),
Anzegem, Deerlijk
(Oost-Vlaanderen) of Kersbeek
(Vlaams-Brabant).
Cattenstadt, Catenstad,
Cartenstart, -sta(d)t,
Carstenstaat
Naam uit de plaatsnaam
Cattenstedt (Sachten-Anhalt) of
uit Kathenstedt (Sleeswijk-Holstein).
Cauberg(h) (van), Cauberghe, Cauberg(h)s, -bergts, Cauwberg(h)s, Couwberg(h)s, Coubergs, Kaldenberg, Caldeberg, Caudenberg(h),
Van Kaudenberg, Van Caudenberg, Van Cautenberg, Kouwenberg(h), Van Couwenberg, -bergh(e), Couwenberg, -bergh(s), Van Kovenberghe, Van Cowenberghe, -begh, (van) Cauwenberg(h)(e), (van)
Cauwenberg(h)s, Kauwenber(g)hs, Kauwenber(g)hs, -berchs, Van Cauwemberg(h)(e),
Vancauwenberghe, Van Kavemberg, Van Canvenberghe, Van Canverberghe, Co(e)bergh, Koeberge, Kaembergs, Van Camberg, Camberg(u)e,
Caenberghs, Caberg(s), Caberghs, Caeberg(h)s, Kaberg(h)s, Ca(e)yenberg(h)s, Caeybergh(s), -bergts, Cayberghs, -bergts, Kaye(m)berg, Kaye(n)bergh, Kaeyenbergh, Kaijebergh, ...
De plaatsnaam 'Koudenberg' komt op zeer veel plaatsen voor (Brussel, Ninove, Nukerke, Pervijze, Zarren, Schelle, Hoeselt, St.-Blasius-Boekel,
Molenstede, Lanaken, Diepenbeek, Maastricht,...). Vandaar dat de familienaam verspreid over België in veel variaties voorkomt (kaat = koud
of verlaten).
Caudron, -ont, Coudron, Cod(d)ron, Codrons, Chaudron, Calderon(e), Kalderon, Cadron, Ga(u)dron, Gaudront, Godron
Beroepsnaam uit het Picardische caudron: ketel; ketelsmid, ketellapper.
Caulier, -ie(z), Caullier, -iez, Cauwelier,
Couwelier Familienaam uit het Picardische caulier: kalkmaker. Beroepsnaam
Zie ook Cavelier.
Caurette, Coret(t)(e),
Corrette
1. Naam
uit Caure, dit uit het
Oudfranse caure> Latijnse
corylus: plaats waar
hazelaars groeien.
2.
Variant van Carette: zie
daar.
Causbroeck Van, Van
Causbrouck, Van
Causenbroeck, Kousbroeck
en de
Brabantse dialectvariant
Van Caesbroeck
Naam uit
de plaatsnaam Cousbrouck
(wellicht ergens op de grens
Oost-Vlaanderen ...
Vlaams-Brabant). Dit uit
kalwa?
+ broek.
(van) Cauter, Van de Cautere, Van de Kauter, Van
Cauter(en), Van Couter(en), Van Kouter(en),Van Kauter(en), Van Caeter, Verkauter, Verkouter, Vercauter(e),
Vercauteren, Vercautter, Vercouter(e), Vercout(t)eren, Vercoutter(e), Vercou(s)tre
Familienaam uit de plaatsnaam
kouter: akker.
Cauwe, Caauwe, Kauw, Kouwen, Cauwel(s), Couwel(s)
1. Familienaam uit het Middelnederlandse cauwe: kraai. bijnaam (haarkleur, stem?) of huisnaam.
2. Cauwe, cuwe, keuwe komt ook uit het Oudfranse cuve: kuip. Beroepsbijnaam van de kuiper.
Cauwegom
Naam uit cauwe ( = ton, kuip, vat
of
koude, verlaten laar) +
heim.
Naam naar de woonplaats of
beroepsbijnaam van de
kuiper.
Cau(we)laert Van
Familienaam uit de plaatsnaam
Laer: koude, verlaten laar.
Komt op diverse plaatsen voor.
Cauwer (de), De Couwer, Kouwer, De Cauwere, De Cauwert, De Cauwers, Covers, Kauer, Cauwert(s), Kauert(z)
Beroepsnaam voor kuiper afgeleid van het Middelnederlandse cuwe of cauwe = ton, kuip, vat.
Cauwera,
Caura
Bijnaam voor
iemand die
snel kauwt.
Een rappe
eter dus.
Cavelier, -iers, Cauwelier, Couwelier
Familienaam uit het Oudfranse chevelier: keldermeester. Beroepsnaam. Zie ook Caulier.
Cavens, Cavents
1.
Wellicht Brabants
uitspraak van Cauwens.
Zie bij Cauwe.
2.
Mogelijk ook een variant
van Coven(t)s. Zie bij
Conven(t)s.
Cavey(e), Van de
Cavey(e), Vandecaveye,
Van de Caveije, Van de
Cavaye, Van de Cavez,
Van de Cavé
Naam
uit het Picardische
cavée: holle weg.
Er is
o.a. een Cavei/ye in
Onnaing (Nord) en in
Menen.
Andere C-bladzijden C | Ce | Co
A | B | C | D E F | G |
H I J | K | L |
M | N O | P Q | R
| S | T U
| V | W X Y Z
Wil je de betekenis van jouw familienaam kennen ? Stuur een mailtje!
Er zijn slechts drie voorwaarden: - vermeld
in je mailtje waarom je het wil weten, - beperk je tot één of een paar namen.
- vermeld ook even hoe je op mijn site terecht kwam.
Soms moet je even geduld hebben: er zijn nogal wat aanvragen.
Kijk a.u.b. eerst of de gezochte naam er niet opstaat (bv. De Grote bij Groot, Verbeeck bij Beek en bv. Vranckx bij Frank). Zo bespaar je mij heel wat werk.

Literatuur:
De betekenis van toponymische samenstellingen
(J .Van Loon - Onomastica neerlandica 1981)
Etymologisch woordenboek der Nederlandsche Taal (J. Vercoullie - Van Rysselberghe & Rombout 1925)
Huizinga's complete lijst van namen (A.Huizinga
- Tirion 1998)
Middelnederlandsch handwoordenboek (J. Verdam
- Uit. Martinus Nijhoff 1949)
Middelnederlandse spraakkunst ( Dr. A. Van Loey - Wolters-Noordhoff 1980)
Toponymisch Woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (voor 1226)
(Maurits Gysseling - Belg. interuniversitair centrum voor neerlandistiek 1960)
Vondelingen en hun naamgeving (L.De Man - Onomastica neerlandica 1956)
Woordenboek van de familienamen in België en Noord-Frankrijk (grondig herziene en vermeerderde uitgave) (Dr. Frans Debrabandere - L.J. Veen /Het Taalfonds 2003)
|