Imkerverhalen.

 

Deze cursiefjes zijn gebaseerd op waar gebeurde verhalen die de auteur verzamelde gedurende zijn jarenlange passie voor de imkerij.
Het zijn uittreksels uit zijn boek “Zoemen” en worden hier gepubliceerd met zijn uitdrukkelijke toestemming.
Auteur C. Behets.

 

Honingpoes

Wanneer je in een imkersgezelfschap zegt: “Ik heb als beginner uit mijn eerste kast 34kg honing geoogst”, dan wordt het plots stil.

Ze zeggen niets maar denken: “Wat krijgt die man nu?” Ze kijken een beetje medelijdend naar je.

Je had kunnen zeggen: “Ik heb 15kg afgenomen” of “dit jaar is het niks” of “Het loont de moeite niet, maar volgend jaar…”

Dit kan allemaal ongestraft, maar die 34kg mocht je niet zeggen. Dat geeft een rare indruk. Je bent van de hiërarchische weg
afgeweken. Het klinkt een beetje verwaand, alsof je vanaf het eerste jaar bij de veteranen behoort.

Het beroerde is dat er wel 34kg honing in zat. En dat dit eerste volk zich van zwermen niet bewust was.
De anti-zwermvoorzorgsmaatregelen uit de cursus heb je gewoon genegeerd. De eenvoudige raad van een vriend - imker die bijen houdt
voor de bijen, niet voor de honing, zoals vijftig jaar geleden, kwam eenvoudiger over, dus: drie hoogsels bovenop, waarom niet?

Maar de rest van het eerste gouden honingavontuur verzweeg hij. Een massa honing uitslingeren bij een vriend die minder oogst had,
dat gaat zo maar niet. Die vraagt zich ook heimelijk af waar je dat gehaald hebt.

’s Nachts lig je wakker, je denkt aan een honingslinger en een glanzende inox honingrijper, dat hoort er toch ook bij. Daarbij,
met de volgende oogst haal ik beslist het dubbele.

Zorgvuldig wordt deze gouden honingschat bewaard. In een hoek van de living, naast de vensterbank, afgedekt met een hagelwitte
doen, zonder deksel, de honing moet rijpen. Buiten het dagelijks verkeerd van de huisgenoten staat hij veilig. Een plastiek zeil
beschermt het vol tapijt. Spelen is verboden, roken ook, deuren blijven dicht. ’s Avonds staat de T.V minder luid.

Niemand denkt aan de kat. Het slaapuurtje op de vensterbank, na een zwoel nachtbeleven, is een ritueel zoals elke dagelijkse
bezigheid.

En dan is het gebeurd. ’s Middags, we eten in de keuken een lichte lunch, kwestie van het avondmaal iets uitgebreider te nemen,
gebeurt het onverwachte drama. Een klagelijke miauw en de afgrijselijke krijs van de jongste, die tezelfdertijd haar tas omgooit,
vergeet je nooit. Als versteend staat in de deuropening een klein afschuwelijk monstertje met een meelijwekkende kattenkop.
De rest is een druipend, slijmerig, glad wezen, het uitzicht van een mini-zeehond. Een druipend staartje geeft het vijfde spoor
aan dat, dwars door de living, over het vol tapijt, de oorsprong van het gebeuren aangeeft.

Dagenlang kan het poesje niet buiten. Ondanks een grondige douche in de spoelbak, een dure shampoo van dochterlief en de warme h
aardroger, blijft de honinggeur het poesje parten spelen. In de zon koesteren hoort er niet meer bij. Een dagelijkse toch bij de
buren is niet meer mogelijk. Na enkele passen wordt het katje geplaagd door de zoekende speurbijen. Zelfs wespen nemen haar als een
dwalende bron van energie.

Doezelen op de vensterbank? Nooit meer. Onze poes slaapt nu netjes in haar eigen kattenbed.
“Volgende keer bewaren we de honing op de slaapkamer”

“Dat nooit! Daar heeft mijn vriend Frans een ervaring mee opgedaan die hij aan niemand wil vertellen”.

Honingpoes

Ecotaks

Toen was de tijde aangekomen dat de Belgische Vlamingen het alleen aandurfden. Ze besloten afzonderlijk hun eigen wereld te beheren
met nieuwe vooruitzichten, nieuwe beloften en natuurlijk andere wetten en vorderingen. In één van deze wetten op het milieubeleid
werd besloten om de bijen, samen met petroleumopslagplaatsen, kippenslachterijen en varkenskwekerijen als milieuvervuilende
inrichting “klasse één” te beschouwen. Iedere imker moest dan ook, zoals in de middeleeuwen, aangifte doen, kwestie om de God van
de bureaucratie genegen te zijn.

“Wilt U misschien eerst die bijen buiten zetten? “ Vroeg de ontvanger der belastingen aan de oude imker die met onwennige schreden,
een bijenkorf onder de arm, tot bij het loket was gekomen.

Dat deed de imker gewillig.

Het was een oude versleten korf, onderaan uitgerafeld en of er bijen in zaten kom men slechts vermoeden. Maar de ambtenaar stond er
op. Misschien had die man buiten nog meer korven staan!

De nog jonge bediende van het ontvangkantoor keek even achter zich voor eventuele hulp, doch er zaten enkel twee juffrouwen op hun
machine te typen.

“Waarmee kan ik U van dienst zijn?”

“Ik kom mijn bijen aangeven “, zei de man. “Naar het schijnt moet dat”.

“Heeft U die bijen al lang?” Wou de ambtenaar weten.

“Tja! Sommigen zijn van deze week, er zijn er van het begin van dit jaar, enkelen van verleden jaar, ik weet dat niet zo goed.
Maar de koninginnen die zijn van verleden jaar en één enkele is drie jaar oud, dat weet ik zeker. Maar de bijen???”

“Dat bedoel ik niet. Ik vraag: sinds wanneer houdt U bijen?” verduidelijkt de ontvanger.

“O! Is ’t dat. Hoe zal ik dat uitleggen?
Onze vader had die bijen al van in den oorlog. De Duitsers, die zijn ze eens komen tellen, de korven natuurlijk. Maar ze moesten
gaan lopen, tot in Duitsland. We hebben ze pas in veertig teruggezien”.

Er kwam een begrijpende glimlach om de monde van de ambtenaar die een vage glimp van medelijden weerspiegelde, of was het een
gevoel van superioriteit?

Hij wijzigde zijn tactiek en gooide het over een andere boeg. Hij begaf zich naar een metalen opbergkast en toverde er blindelings
een meerledig formulier uit: “Vlaams reglement voor de milieuvergunning – MELDINGSFORMULIER."

Onze oude man was de eerste imker uit het dorp die zich aanmeldde. Die twee anderen zou hij wel vinden.

Hij zette zich schrap achter het loket, wetende dat de man aan de andere zijde een moeilijke kluif zou worden. Maar ja, in de
huidige administratie moet je geduldig en meegaand zijn.

“Ben je aan natuurlijk persoon of een rechtspersoon”? luidde de eerste vraag.

“Wel, mijn moeder was wel ongetrouwd toen ik geboren werd. Maar onze vader, waar ze later mee trouwde en die ‘t leger was, beweerde
altijd dat hij mijn vader was. En dat ik op mijn leeftijd nog goed recht loop en zonder stok, dat kan je zo zien.
Dus meneer: ik ben een natuurlijke en tevens een rechte persoon”.

“Waar bevindt zich uw maatschappelijke zetel in de hoedanigheid van rechtspersoon?” was de tweede vraag.

“Wel meneer, wanneer je thuis binnenkomt, naast de Leuvense stoof staat de zetel. Maar je moet wel rap zijn; onze Bruno, dat is den
hond, is er niet uit te krijgen, alleen ’s avonds, dan is dat mijn plaats”.

“Is de exploitant eigenaar van de inrichting?” (ja/neen)

“Eigenaar? Eigenaar? Wel meneer, als ons Marie niet thuis is ben ik den baas”.

Juridische grondslag op basis waarvan de exploitant de beschikking heeft over de bedoelde inrichting, alsmede het eigendomsstatuut
van de percelen waarop de exploitatie gebeurt of gepland is, (deze vraag zal de ambtenaar stiekem ontwijken door ze niet in discussie
te stellen).

Maximum aantal tewerk te stellen of te werkgestelde werknemers!

“Mijnheer, werk je met gasten”? Vereenvoudigt onze vlijtige ontvanger.

“Onze Gust komt al eens helpen bij het slingeren. Maar honing afnemen? Neen, bij ieder bijensteek zwelt hij soms bijna het dubbele
op. En de Frans, die mag niet meer komen, die drinkt te veel”.

AARD EN TECHNISCHE KENMERKEN VAN DE VERVUILENDE INRICHTING. Dat is een hamvraag. De ambtenaar zal hier nauwkeurige gegevens moeten vermelden.

“Mijnheer”! “Zeg maar Lewie”, verbroedert de oude imker. “Ge weet nu al bijna alles over mij”.

“Mijnheer Lowie”, repliceert de zichtbaar zenuwachtig geworden man achter het loket: “Wat is nu feitelijk het milieuvervuilende
gedrag van uw inrichting?”

“Wel meneer! Ik heb al duizendmaal aan mijn bijtjes uitgelegd dat ze zich moeten ontlasten voor ze uitvliegen en niet onderweg in
volle vlucht. Ons Marie weet dat. Die bruine vlekjes op het drogend linnen, och kom, dat loont de moeite niet. Mijn buurvrouw die
haar was nog op het grasplein bleekt, die denkt er anders over. Die kijkt verontwaardigd omhoog en mort over die smerige vliegtuigen.
Kunnen ze nu die uitlaat van hun toiletten niet gesloten houden tot na de landing? Ik laat ze maar in haar wijsheid. Al bij al is
het toch niet zo vervuilend, hé meneer? We mogen al tevreden zijn dat er geen koeien vliegen. Dat zou erger zijn. Dan moesten de
boeren ook die “nieuwe taks” betalen”.

Een na een poosje: “Is ’t nie waar, meneer”?

“ ’T is goed mijnheer Lowie; , ge moogt gaan”.
“Allé! Moet ik niet tekenen?”
“Neen, deze keer niet”.

Lewie druipt af, glimlachend. Hij knipoogt tegen de lege bijenkorf buiten tegen de gevel.
“Wat wil je”, meesmuilt hij, “nen bieënboer is ook maar nen boer”.

Binnen, aan zijn bureau gezeten, scheurt de belastingsontvanger het Vlarem-meldingsformulier in stukjes en klasseert het
horizontaal in de vuilnismand. De andere imkers zou hij maar in vrede laten.

Ecotaks

Zoemen

“Waarom knijp je altijd je neus dicht voor je een hap honing neemt? Betekent dat soms dat je het niet lekker vindt?”
“Integendeel. Als ik honing ruik, loopt het water mij in de mond en ik heb er een hekel aan om honing gemengd met water te eten”.

Leraar: “Als bewijs dat stuifmeel voedzaam is, zal ik een voorbeeld geven. Ik doe een worm in een potje stuifmeel en ook een worm
in een potje water. De worm in het potje water gaat dood, de worm in het stuifmeel zal nog dagen lang leven. Welk bewijs is hiermee
geleverd?”
Leerling : “Dat je geen stuifmeel mag eten als je last van wormen hebt”.

Imker aan de ontbijttafel: “Lieveling, na een bezoek aan mijn bijenhal voel ik me altijd 10 jaar jonger”.
Anne: “Waarom doe je dat bezoek niet voor we naar bed gaan?”

Een imker wordt van bedrog beschuldigd. Op de vergadering verdedigt hij zichzelf.
“Voorzitter, het is geheel buiten mijn schuld gebeurd. Mijn zoontje heeft op een ogenblik suiker bij de honing gemengd”.
Het zoontje van de imker wordt ondervraagd: “Heb jij suiker bij de honing gedaan, Jantje”? “Ja, terwijl we aan spelen waren”.
“En wat speelden jullie dan wel”?
“Imkertje”.

Leraar: “Jantje maak eens een zin waar het woord “honing” in voorkomt”.
Jantje: “Verleden week hebben we pannenkoeken gegeten”.
Leraar: “Maar waar is nu het woord honing”?
Jantje: “Op de pannenkoeken mijnheer”.

Telefoon aan de voorzitter:
“Allo mijnheer! Ik heb het inzicht om imker te worden”.
“Proficiat, dan gaan we zorgen dat u een zwerm bijen bekomt”.
“Niet nodig, mijnheer de voorzitter. Ik heb vanochtend al mijn eerste bijtje gevangen”.

Een man komt een apotheek binnen gelopen en roept “Geef me snel een middeltje tegen een bijensteek”.
De apotheker aarzelt geen ogenblik, denkt aan een allergie, komt van achter zijn toog en geeft de man zonder aarzelen een flinke
inspuiting.
“Ziezo”, zegt hij. “Dit is het radikaalste middel dat ik heb”.
“Ja maar”, zegt de man, “ik kom voor mijn vrouw. Die is door een bij gestoken”