Het alledaagse leven
Interactief overzicht omtrent "Het Alledaagse Leven".
.
interactieve verwijzingen
.
Dr. Henri Vannoppen
![]() |
||
De vier kinderen Kakelberghs uit het Schuttershuisje te Erps vóór 1914. |
1. Vijf soorten gezinnen in de 18de en 19de eeuw
In de 18de
en 19de eeuw onderscheidde men in West-Europa 5 soorten gezinnen:
1.
Het kerngezin: de ouders met hun kinderen
2.
Het uitgebreide gezin: een gezin waar een grootvader of een grootmoeder
bij inwoont.
3.
Een samengesteld gezin: in feite twee gezinnen.
De ouders waar een jong
koppel (b.v. zoon en schoondochter) bij 'introuwde'.
4. Huishoudens zonder gezinsstructuur: ongehuwde broers en zusters samen of
een kloostergemeenschap.
5.
Alleenstaanden.
2. De gezinnen in Erps in 1749
De ontleding
van de status animarum of zielenlijst van Erps van 1749 gaf het volgende beeld
wat betreft de soorten gezinnen:
·
kerngezinnen: 80, 45 %
·
uitgebreide gezinnen: 13,53 %
·
samengestelde gezinnen: 6, 01 %.
In de 19de
eeuw kwam daar weinig verandering in. Het kerngezin was het model bij uitstek.
.
Wezen kwamen soms terecht in de weeshuizen in de steden. Men herkende ze aan hun speciale kledij. De weesjongens droegen in Leuven een kepie. Vondelingen kwamen in de stedelijke vondelingen tehuizen terecht en werd uitbesteed bij de minst vragende, meestal op het platteland. Er werden in de 19de eeuw heel wat vondelingen uitbesteed op het gehucht Balkestraat onder Erps-Kwerps.
In 2004
onderscheidde men de volgende gezinsvormen in Vlaanderen:
1.
Het traditionele gezin: vader, moeder en kinderen
2. Het grote gezin: de ouders en meer dan vier kinderen
3. Het nieuw samengestelde gezin: een echtpaar is gescheiden. De dochter woont bij de moeder. De vriend van de moeder woont ook bij hen. De jongste zoon van de vriend woont ook enkele dagen per week bij hen.
4. Het co-ouderschap: De kinderen wonen afwisselend een week bij hun vader, en vervolgens bij hun moeder. Vader woont alleen. Moeder heeft een vriend, die bij haar woont.
5. Het éénoudergezin: Moeder woont samen met haar drie kinderen Deze kinderen gaan om de twee weken een weekend bij hun vader.
6. De living apart together gezinsvorm: Beide partners hebben elk een eigen huis. Ze wonen apart. Soms gaan beide partners bij elkaar logeren.
7. Kinderen en kleinkinderen inwonend bij de grootouders: De grootouders vangen hun dochter die gescheiden is met haar kind thuis op.
8. De single: Jongeren verlaten het ouderlijke huis en gaan alleen wonen.
9. Het holebi-gezin: Een moeder met twee kinderen woont samen met een vriendin.
10. De woongroep: De commune is hier een vorm van.
11. Een adoptiegezin: een echtpaar adopteert kinderen, die door hun moeders afgestaan werden of kinderen uit het buitenland.
12. Een pleeggezin: een echtpaar neemt jongeren in hun woning op, die door de rechter geplaatst worden.
Vroeger gaf alleen het huwelijk rechten. De Wet van 23 november 1998 regelde de wettelijke samenwoning als alternatief. Vanaf 1 januari 2000 kunnen samenwonende koppels ongeacht hun geslacht, bloed- en aanverwantschap van deze regeling gebruik maken. De wet op het samenwonen biedt mensen die met elkaar het huis delen, zowel homo- als heterokoppels, maar ook personen, die geen stel zijn zoals broers en zusters, hun samenwonen officieel te laten registreren. Het wettelijk samenwonen is populairder in Vlaanderen dan in Brussel en Wallonië.
6. Het statisch beeld van de families in 1880 en 1970
Men kan een familie statisch en dynamisch onderzoeken. Een statisch beeld van de gezinnen krijgen we aan de hand van een volkstelling van een bepaald jaar. Het statisch onderzoek is interessant voor het voorkomen van de verschillende gezinstypes. We vergelijken de bevolking van Erps-Kwerps in 1880 met deze van 1970 qua gezinssamenstelling:
1880 1970
Alleenstaanden: 2,63 % 9,34 %
Huishoudens zonder
Gezinsstructuur: 4,74 % 2,16 %
Kerngezinnen: 71,76% 77, 31 %
Uitgebreide gezinnen: 13,98 % 7, 95 %
Samengestelde gezinnen: 6,86 % 5, 28 %
7. Een dynamisch beeld van een familie: Verheylewegen te Kwerps
Een individu leeft niet levenslang in een zelfde gezinstype. Het gezin moet dan ook dynamisch onderzocht worden. We volgen een individu van de wieg tot het graf in het kleine landbouwbedrijf Verheylewegen. 10 generaties in rechte lijn van Bernardus Saen (+ 1692) tot Jules Verheylewegen in 1973 woonden op dezelfde plaats. We volgen één persoon in detail nl. Ludovicus Verheylewegen, de vader van ‘Moals’ in de Vissegatstraat te Kwerps. Hij werd geboren in Kwerps in 1816 in een samengesteld gezin nl. dat van zijn grootouders langs moederszijde Franciscus Rongé en Joanna Smets en dat van zijn ouders Franciscus Verheylewegen en Joanna Maria Rongé, die ingetrouwd waren. In 1830 was het een uitgebreid gezin, want de grootmoeder Joanna Smets was toen al overleden. De grootvader stierf en men kwam tot een kerngezin. In 1843 overleden beide ouders. Men kwam tot een huishouden zonder gezinsstructuur (ongetrouwde broers en zusters ). De broers en zusters trouwden uit. Ludovicus Verheylewegen zelf huwde in 1853 Anna Maria-Theresia Van Poeyer. In 1846 vinden we hen in een kerngezin: de jonge ouders met 2 kinderen. De vrouw des huizes stierf in 1853. Ludovicus Verheylewegen hertrouwde na enkele maanden in 1853 met Anna Catharina Hendrickx. In 1866 vonden we een kerngezin. De tweede vrouw stierf en in 1880 vonden we een uitgebreid gezin. Louis Verheylewegen als weduwnaar met het gezin van zijn zoon Theodoor Verheylewegen en zijn schoondochter Charlotte Pacquai. Ludovicus Verheylewegen stierf in 1892, 75 jaar oud in een uitgebreid gezin in het huis waar hij geboren was. De ongehuwde man leefde achtereenvolgens in een samengesteld gezin, in een uitgebreid gezin, in een kerngezin en in een huishouden zonder gezinsstructuur. Als gehuwde man behoorde hij tot een kerngezin. Als weduwnaar stierf hij in een uitgebreid gezin .
8. De aartsbroederschap van de H.-Familie
Kerkelijk wordt de gezinsverdediging waargenomen door de H. Familie. Maria, Jozef en het Kindje Jezus werden voorgesteld als het ideale gezin of de Heilige Familie van Nazareth. In 1844 werd te Luik de Aartsbroederschap van de H. –Familie gesticht door de Nederlander H. Belletable. Het doel was de heiliging van het gezin en de verdieping van het geloofsleven in het gezin. De Paters Redemptoristen namen de leiding van dit Aartsbroederschap.In heel wat parochies had men in de 19de eeuw de Broederschap van de H.-Familie. Zo richtte deken Van Roy op 8 september 1895 de Broederschap van de H.-Familie op. 138 gezinnen werden lid van deze broederschap.
Het familierecht kende ook heel wat veranderingen. De Merovingisch en Karolingische samenlevingen kenden de verdeling van de erfenis onder de zonen. Denk maar aan de verdeling van het rijk van Clovis en dat van Lodewijk de Vrome. De dochters kregen geen deel van het grondbezit. In de middeleeuwse samenleving kende men nog het feodale principe van de primogenituur. De oudste zoon erfde het familiebezit van zijn vader (8). In Midden-Brabant werd tijdens het Ancien-Régime de erfenis volgens de meeste Costuymen (het opgetekende gewoonterecht) reeds gelijkmatig verdeeld onder alle wettelijke zonen en dochters. Het gelijkheidsprincipe van de Franse Revolutie bracht dus in onze streek weinig verandering wat het erfrecht betreft. De Code Civil van Napoleon I bracht een duidelijk overzicht van het familierecht en van het gelijkheidsprincipe onder de kinderen inzake erfenissen. De Franse codificatie werd de basis van het burgerlijke wetboek in België. Het familiepatrimonium is verbonden met het familierecht en zeker met het erfrecht. Langs de ene zijde was er de wetgeving en langs de andere zijde was er de praktijk van het erven.In Midden-Brabant bleef dikwijls de jongste zoon of dochter op de hoeve. Dat was belangrijk voor de oude boer. Die kon daardoor zo lang mogelijk de meester van het pachthof blijven. De opvolging verliep laat. Het was een soort laatstgeboorterecht geworden. Dikwijls kreeg diegene, die de hoeve erfde nog heel wat gronden toegestopt zogezegd ‘gekocht met gesloten beurs’. Op papier kocht hij die gronden van de oude boer, maar hij betaalde er niet voor. Het leven op het platteland was immers niet altijd zo romantisch. Het was steeds een strijd om grond. Met de wetswijzigingen van de laatste jaren kunnen ook natuurlijke kinderen erven van hun vader. Het DNA kan soms een heel ander beeld brengen in de verdeling van de erfenis van het gezin. In 2000 dreigde men in België met een lijkopgraving omwille van een miljoenen erfenis. Volgens de Belgische wet van 7 juni 1987 kan een rechtbank een kind wettelijk erkennen op basis van bloedonderzoek volgens aanvaarde wetenschappelijke technieken zoals bijvoorbeeld een DNA-test. Dan kan ook de vermeende vader reeds begraven zijn. Er is echter een beperking in tijd: tot 30 jaar na het openvallen van de nalatenschap. Via DNA-onderzoek kan men bewijzen wie de biologisch echte ouders zijn.
10.De bekende families: Van Hamme en Van Beethoven
Bekende families in de genealogie zijn de families Van Hamme en Van Beethoven. De familie Van Hamme dankt haar naam aan het dorpje Hamme bij Asse. Jan II van Hamme de Goede kocht in 1353 Steenokkerzeel van Elisabeth van Leefdaal. Zo werden ze heren van Steenokkerzeel. Vesalius huwde Anna van Hamme. Franciscus de Roye, martelaar van Gorcum (+1572) is de kleinzoon van Apollonia van Hamme. De Brusselse burgemeester Willem van Hamme werd in 1686 baron. Barones Honorine van Hamme huwde Filips-Jozef–Lodewijk van der Noot, graaf van Duras. Ze bewoonden het kasteel van Bleydenberg onder Wilsele. Het wapenschild vander Noot - van Hamme werd het gemeentewapenschild van Wilsele. De meeste naamdragers Van Hamme in de 21ste eeuw in Midden-Brabant zijn bastaarden van het kasteel van Steenokkerzeel. Men vindt ze in de meeste Midden-Brabantse stambomen en kwartierstaten terug . De bekende componist Lodewijk Van Beethoven ligt aan de basis van het Europese volkslied met zijn ‘Ode aan de Vreugde’ uit de 9de Symfonie. Sedert 1985 is dit de Europese hymne. Weinigen weten dat Lodewijk Van Beethoven uit Midden-Brabant stamt. Zijn roots liggen in Boortmeerbeek, Haacht, Kampenhout en Bertem. De familie trok naar Mechelen om zo in het Duitse Bonn terecht te komen. De familie Van Beethoven vinden we nu nog terug met naamdragers in Nossegem. Van beroemde families gesproken. Ook in Kortenberg, Erps-Kwerps, Everberg en Meerbeek treffen we afstammelingen van de familie Van Beethoven aan.
11. De gezinsverdediging via organisaties
De gezinsverdediging vinden we via de Bond van Kroostrijke gezinnen, later de Bond van Grote en Jonge Gezinnen en nu de Gezinsbond. De drie namen verwijzen naar de evolutie binnen één enkele organisatie. De Bond van Kroostrijke Gezinnen werd in 1921 opgericht door Kolonel later Generaal Louis Lemerchier, de Jezuïetenpater Valerius Fallon en de socialistische senator Vincent Volckaert. Eén van de eerste eisen was de invoering van gezinsvergoedingen of het kindergeld.Dat gebeurde in 1930 voor alle loontrekkenden, in 1937 voor de zelfstandigen. De Bond streed ook voor een Woningfonds en voor een Studiefonds. Zo ontstond in 1921 het Fonds der Meestbegaafden, later het Nationaal Studiefonds.Deze fondsen zorgden voor studieleningen en later voor studiebeurzen. Het aantal afdelingen van de Bond nam snel toe: 750 in 1925, 1750 in 1928 en 3000 in 1939. De afdeling had ofwel een afgevaardigde –secretaris ofwel een plaatselijk bestuur. De Bond was Belgisch en kwam dan zowel voor in Vlaanderen als in Brussel als in Wallonië en kreeg dan ook concurrentie van het Vlaams-Nationalisme en van het Rexisme. In 1935 kwam er concurrentie van Vlaamsche Kinderzegen, dat in Aalst ontstond en Vlaams-nationalistisch was. Langs de Rexistische zijde ontstond L’Action familiale. Met het einde van WOII verdwenen deze twee concurrenten. De taalproblematiek in de Bond werd gedeeltelijk opgelost in 1937 door twee comités: het Vlaamsch Centraal Comité en het Waalsch Centraal Comité. De Bond bleef vooral populair bij de gezinnen door de kortingzegels in de winkels. Er werden vanaf 1949 Moederhuldes voorzien voor moeders met 10 kinderen en meer. Er werden ook reizen georganiseerd. De afdeling Zaventem ging in 1937 met 5 volgeladen camions met 200 ouders en kinderen naar het Park van Mechelen. In de jaren ’30 was er een actie voor gezinsstemrecht bij de West-Vlaamse afdeling van de Bond met o.a. C.V.P.-senator Emiel Allewaert, burgemeester van Izegem en vrederechter Luc Van Louwe. Ook C.V.P.-senator Octaaf Verboven, burgemeester van Westerlo zou in het kader van de grondwetsherziening van 1970 nog eens met deze idee naar voor komen. Men wou een extrastem per gezin ofwel meerdere extrastemmen per groep van twee, drie of meerdere kinderen. Maar deze idee was voorbijgestreefd omdat de gezinnen veel kleiner waren geworden. De Bond propageerde ook de dienst Gezinshulp, die rond 1930 ontstond en die voor grote gezinnen belangrijk was. In 1954 werden grote gezinnen omschreven als gezinnen met tenminste drie kinderen Vanaf 1955 kwamen er ook de jonge gezinnen bij. De Bond der Kroostrijke Gezinnen splitste in 1961 in de Bond van Grote en Jonge Gezinnen, gevestigd in de Troonstraat nr. 125 en in de Ligue des Familles Nombreuses et des Jeunes Foyers, gevestigd in de Troonstraat nr. 127. De Bond van Grote en Jonge Gezinnen werd jarenlang geleid door Professor Frans Van Mechelen, die in 1968 C.V.P.-minister van Nederlandse Cultuur werd. Ook de dienst Kinderoppas, die voor de babysitting zorgde, kwam tot stand. In 1980 verschenen de eerste Brieven aan Jonge Ouders. Ondertussen staat de Bond open voor alle gezinnen en werd het de Gezinsbond.
We vinden Gezinsbonden in de vier deelgemeenten van de fusie Kortenberg: in Erps-Kwerps ( °1926), in Kortenberg (° 1927 met onderpastoor Biermans) , in Meerbeek (° 1928) en in Everberg.
H. VANNOPPEN. Demografie, gezinsgeschiedenis, volkskunde en genealogie als interdisciplinaire wetenschappen binnen de heemkunde - Vlaamse Stam, jg. 31, nr. 10, oktober 1995, p. 485.
H. VANNOPPEN. Dynamische gezinsstructuren sociaal bekeken in Erps-Kwerps (Midden-Brabant) (1700-1990) -Vlaamse Stam, jg. 29, nr. 10, oktober 1993, p. 517-521.
H. VANNOPPEN. De stamboom en geschiedenis van uw familie. Aartselaar, 2001.
H. VANNOPPEN. De Brusselse tak van de familie Van hamme of de leefwereld van Vesalius, van de heilige Franciscus de Roye, martelaar van Gorcum, en van de Brusselse burgemeester Guillaume van Hamme - Vlaamse Stam, jg. 36, nr. 5, mei 2000, p. 208-216.
A. MALCORPS. Duizend Van Beethovens -Eigen Schoon en De Brabander, 1959, p. 2-15, p. 195-211, p. 370-396.
J. COOLS. De Haachtse familie Van Beethoven - Hogt, 1993, p. 101-111, p. 216-223.
E.DE MAESSCHALCK. Een Bond voor alle gezinnen. Geschiedenis van de gezinsbeweging in Vlaanderen. Brussel, 1996.
.
Dr. Henri Vannoppen
|
||
Marie Pinte uit de Achterenberg, de ‘goeivrouw’ of vroedvrouw van Kortenberg. |
1.De kinderen kwamen uit de kool of met de boot
Een kind is een zegen in het gezin. In de volksmond drong men aan op jonge moeders, denk maar aan de uitdrukking ’Een slimme meid koopt haar kind op tijd’. Wanneer de vrouw in verwachting is, moest ook de nodige uitleg gegeven worden aan oudere broertjes of zusje op de vraag ’Van waar komen de kinderen? In Midden-Brabant vertelde men dat de kinderen uit de kolen kwamen. In de meeste tuinen vond men witte, rode en groenen kolen. Gusta Denon - Vanderhulst uit het gehucht Diestbrug onder Erps-Kwerps vond rond 1930 als kind haar gezin groot genoeg. Ze had de oplossing gevonden. Ze sneed alle kolen in de tuin af omdat er geen zusters of broers meer zouden komen. Dorpen, die bij een rivier of een kanaal gelegen zijn, geven een gemakkelijke verklaring. De kinderen komen aan met de boot. Dat was een aanvaardbare verklaring zeker te Vilvoorde waar ‘het moederhuis’ (de kraaminrichting) bij de vaart lag. Ook de ooievaar kon voor een verklaring zorgen.
2. Het ‘verzien’ of het ‘miszien’
De vrouw in verwachting mocht geen lelijke dingen zien. Dat kon nadelig zijn voor het kind. Twee voorbeelden van het zogenaamde ‘verzien’. Een brand was de oorzaak van een rosse zoon. In Brussel werd een doofstom kind geboren omdat de moeder tijdens haar zwangerschap een gesprek had met een doofstomme.
De echografie gaf een beeld van het ongeboren leven.Vanaf 1970 werd echografie een courante techniek in de gynaecologie. Men werkte met Polaroid, dat sedert 1959 bekend was. Met de echo wist men of er een tweeling op komst was. Men kon het geslacht en het gewicht van de baby bepalen. Men kon een selectie maken tussen gezonde en ongezonde baby’s. De echofoto’s werden meegegeven aan de aanstaande ouders. Ze werden bewaard in het fotoalbum.
4. Thuisbevalling of ‘het moederhuis
Voor W.O.II werd het kind op het platteland thuis geboren met de hulp van een ‘goeivrouw’ (ongediplomeerde vroedvrouw). In Kortenberg was dat Marie Pinte. Voor 1940 daagden de eerste gediplomeerde vroedvrouwen op het platteland op. Na WO II werden de meeste kinderen in de kraamklinieken of ‘moederhuizen’ geboren. In de jaren 1990 ontstond er opnieuw een actie om thuis te bevallen met behulp van gediplomeerde vroedvrouwen.
5. Een kind met de helm geboren
Sommige kinderen worden ‘met de helm’ geboren. Het kind, dat gaat geboren worden, bevindt zich in het met vruchtwater gevulde vruchtvlies in de baarmoeder. Bij de geboorte komt in normale omstandigheden het hoofd van het kind als eerst te voorschijn. Wanneer het vruchtvlies breekt - de moeder verliest dan het vruchtwater - spreekt men in de volksmond van ’het water is gebroken’. Wanneer het vruchtvlies scheurt ter hoogte van de voeten van het ongeboren kind, dan zal de baby geboren worden met het vruchtvlies rond het lichaam of alleen over het hoofd. Men spreekt dan van ‘met de helm geboren worden’. Een kind dat met de helm geboren werd, zag men als een gelukskind of een slim kind. Sommigen bewaarden de helm zorgvuldig als een krachtige talisman. Wie hem meedroeg was zeker van een gunstige uitslag bij loting, proces of operatie.
Het kind moest ook een voornaam krijgen. Daarmee zitten we bij de voornaamgeving. Eeuwenlang kreeg het kind de naam van de peter of van de meter.Soms nam men de heilige van de dag. Vorstennamen waren ook zeer populair denk maar aan Albert en Isabella en Maria-Theresia. Tussen 1765 en 1775 waren in de parochie Erps Jan-Baptist, Petrus en Guilielmus de populairste jongensnamen en Elisabeth, Joanna, Maria-Anna en Catharina de populairste meisjesnamen. De Wet van 1 april 1803 bepaalde dat men voornamen moest kiezen uit de bijbelse namen, heiligennamen en namen van personen uit de klassieke oudheid. Deze wetgeving bleef bestaan tot 1984. In Everberg vonden we de speciale voornaam Amaury in de 19de eeuw Amaury was een populaire voornaam omdat een vorst van een Oostgotisch koningsgeslacht die naam droeg. Amelrik betekende machtig in de strijd. In het Italiaans werd het Amerigo, denk maar aan Amerika, genoemd naar Amerigo Vespucci. In het Frans werd het Amaury. De naam was in Everberg populair omwille van Graaf Amaury de Merode. In de kerk van Everberg is er zelfs een glasraam voor de H. Americus. Het volk nam de voornaam van de Graaf over en zo kregen we ‘Amerieke’ Vanhoegaerden in de Kruisstraat te Everberg. Er is een periode van Franse voornamen geweest. Deze werd gevolgd door een Anglo-Amerikaanse reeks na W.O. II. Filmhelden, zangers en toerisme zorgden o.a. voor Zuid-Europese en Scandinavische namen op het einde van de 20ste eeuw.
7. Geboortekaartjes of een ooievaar voor de deur
Geboortekaartjes vonden we reeds in de stad in 1878. In Rond den Heerd van 1878 meende men dat naast de aankondiging van de geboorte, best ook de doop en de naam van het kind vermeld werden. Op het platteland worden geboortekaartjes eerst populair na W.O.II. De laatste jaren worden ook grote geschilderde ooievaars voor de deur geplaatst. Ze worden meestal ter beschikking gesteld door de winkels, die doopsuiker verkopen. De ooievaar draagt het kindje in een doek in zijn snavel. Soms hangt ook de foto van de baby tegen het raam met de voornaam erbij.
8. Een zevende zoon of dochter
Een jongen en
een meisje is een koningswens. Een zevende zoon of een zevende dochter zorgde
voor heel wat briefwisseling tussen de gemeente en het Hof te Brussel. Deze
traditie ging terug tot het Ancien Régime. In Leuven noemde men in de 17de
eeuw een 7de zoon een ridder. Neven en nichten spraken over ‘nonkel
ridder’. De burgemeester van de Geslachten trad dan in Leuven als peter op. De
stad schonk dan een ‘zilveren kroes’. Soms kreeg de 7de zoon ook
het gratis poortersgeld, als zijn ouders geen poorters van de stad waren.
Ook in het
Nieuwe Regime ging deze traditie niet verloren.Het is een gewoonte dat de koning
en de koningin dan optreden of als peter of als meter. Het kind krijgt dan ook
de voornaam van de koning. In 1913 werd er een zevende zoon geboren bij Jan -
Frans Stroobants - Poels. De burgemeester van Erps-Kwerps vroeg koning Albert I
als peter. Het Secretariaat van de Koning antwoordde op 22 april 1913 dat de
koning het peterschap aannam en dat burgemeester Theodoor Van Hove hem in die
functie zou vertegenwoordigen. Sidonie Vleerachter (‘Wets’), echtgenote van
Karel Van Doren werd de meter. Het was de pachteres uit het Hof ter Netelen te
Erps-Kwerps De koning schonk een geschenk van 150 BEF in geld aan de familie
Stroobants - Poels. We vonden heel wat 7de zonen met de namen Leopold,
Albert en Boudewijn, de namen van onze vorsten. Ook heel wat kinderen geboren in
1914 kregen de naam Albert of Elisabeth mee, afgeleid van ons populair
vorstenpaar. Op de expo ‘Koninklijk zilver voor volk en vorst 1830-2000’ in
het Provinciaal Museum Sterckxhof van de provincie Antwerpen in 2001 vonden we
geschenken voor petekinderen van de koning. Koning Leopold II had meer dan 3000
petekinderen. In 1907 kregen ze van de koning een zilveren lepel. Koning Albert
II schonk in 1997 een zilveren schaal aan zijn petekinderen.
De foto’s van de 4 of 5 geslachten in mannelijke of in vrouwelijke lijn zijn ook belangrijk. Ze komen in de krant en men vindt ze terug in de fotoalbums.
![]() |
![]() |
Bakkersfamilie Salens: webmaster Gustaaf Salens met zoon Dirk, omgeven door zijn vader bakker Ferdinand Salens en grootvader Gustaaf Salens |
De echtgenote van webmaster Gustaaf Salens, Lut Peeters met de oudste dochter Heidi, tesamen met haar moeder Bertha Gijpers en grootmoeder Maria Schoevaerts. |
10. Zelf zogen of een min, katoenen luiers of pampers
Rijkere families hadden voor 1914 een min in dienst om het kind te zogen. De vrouwen op het platteland zoogden hun kinderen zelf. De katoenen luiers werden vervangen door pampers. In 2001 werden opnieuw in het kader van de afvalpreventiecampagne acties gevoerd om de katoenen luiers te promoten. Er kwamen zelfs subsidies om katoenen luiers te gebruiken.
Het kindje moest zo snel mogelijk gedoopt worden. Men kende zelf de doopspuit, die diende voor de nooddoop, want ongedoopte kinderen gingen niet naar de hemel. In het volksgeloof sprak men van dwaallichten. Op het kerkhof van Everberg zag men dwaallichten of zielen van ongedoopte kinderen ’s nachts rondspoken. De doop gebeurde niet tijdens de mis. Het was eerder een beperkt ceremonieel. Ondertussen gebeurt de doop niet meer onmiddellijk na de geboorte. Sommige families gaan prat op het doopkleed of op de doopmantel, die generaties meegaan. Het doopsel wordt ingeschreven in het doopregister. Vroeger werd het kind in de volksmond zelfs tweemaal gedoopt: eerst in de kerk en daarna in de herberg, want de familie deed dan de herbergen af.
Doopkind Roger Salens: peter René Vranckx , meter Lisette Salens, tesamen met bakker en vader Ferdinand Salens bij de doopvont met de 10-jarige oudste zoon, nu webmaster Gustaaf Salens |
---|
![]() |
.
Peter en meter betaalden meestal de suikerbonen en de kinderkoets. Suikerbonen zijn amandelvormige suikerbonbons met een vulling bestaande uit een amandel of chocolade. Ze worden traditioneel verpakt in een kartonnen doosje, een zakje of een ander recipiënt. De kleur van de suikerbonen in Midden-Brabant was traditioneel roos voor de jongens en blauw voor de meisjes. De laatste jaren is het omgekeerd. Diegenen, die de baby komen bezoeken krijgen suikerbonen. In Meerbeek (Vlaams-Brabant) stonden de suikerbonen in een grote bokaal voor het venster van de winkel Vandenschrieck aan de kerk. Men kocht in WOI 250 g suikerbonen voor een doop. In Kwerps beviel Marie Van Dam, echtgenote van Sus Verbelen in de Haaggatstraat te Kwerps in WOI van een kindje. Volgens de volkstraditie kwamen de suikerbonen uit de doeken als het kindje gedoopt was. Het kindje had de suikerbonen gekakt..
13. Geboortegeschenken en geboortelijsten
Typische geboortegeschenken in de 19de eeuw in Midden-Brabant waren tinnen schotels.Men noemde dit in Oost-Vlaanderen ‘pillegiften’. Het waren geschenken van peter en meter aan hun petekind. Rond 1950 waren een zilveren lepel en een zilveren vork in de mode. Ook zilveren eierendopjes met een lepeltje kwamen veel voor. Ondertussen kwamen er ook geboortelijsten, die gedeponeerd werden in een winkel van kinderartikels. Gulle schenkers kunnen dan kiezen met de zekerheid dat de ouders het cadeau ook zullen appreciëren.
14. De kerkgang en het schapulier
De kerkgang behoort ook tot de traditie. De moeder werd als onrein beschouwd. Veertig dagen na de geboorte van een zoon, moesten de Joodse moeders gereinigd worden. Was het hun eerstgeborene, dan moest hij aan god worden opgedragen. Ook Maria deed dit met haar zoon Jezus in de bijbel. Katholieke moeders mocht na de geboorte niet naar buiten alvorens haar kerkgang te hebben gedaan De kerkgang was het eerste bezoek van de moeder aan de kerk na de geboorte. De priester in het wit gekleed, gaf een brandende kaars in de linkerhand van de moeder. Het kindje rustte in haar rechterhand. In deze hand hield ze ook de stool van de priester. De priester leidde de moeder naar het zijaltaar. Hij bad er de voorgeschreven gebeden. De kloosterzuster in de kapel van de materniteit of de koster in de kerk hing een blanke sluier over de moeder. De moeder is nu gezuiverd. Het kindje kreeg dan een schapulier omgehangen. Deze ceremonie verdween na Vaticaan II. E.H. Raymond Van Doren deed het niet meer in Everberg, waar hij pastoor benoemd werd. De H. -Familie beschermde het gezin en in verschillende parochies was er een Broederschap van de H.-Familie.
15. ‘Een haagweef’ en ‘de bef jagen’
Sommige meisjes werden door hun lief bedrogen. De vader kon zowel de pastoor zijn zoals in Kwerps in de 16de eeuw of een rijke boer zoals in Erps in de 19de eeuw of een ongehuwde knecht, die de dochter van het pachthof bedroog, zoals in Everberg in het begin van de 20ste eeuw. Charivari was het antwoord van de dorpsgemeenschap wanneer het om de doorsnee burgers ging. Frans of ‘Fakke’ Salu uit Erps-Kwerps vertelde over ‘de bef jagen’. Wanneer een meisje bedrogen was dan stak men een bezem uit het dak. Daar hing men de ‘makke’ of de pop aan, die de vader moest voorstellen. Men durfde ook een wieg in de boom omhoog hangen, wanneer het ging om een bedrogen moeder.. Een bedrogen jonge dochter zonder man was een ‘haagweef ‘ (haagweduwe). Bij de rijkeren van het dorp volgde er geen charivari.
16. De rijke boerin kon wel eens beroep doen op de boerenknecht
Bedrogen dochters was niet het enige probleem. De geestelijkheid preekte ook tegen de rijke boerinnen of pachteressen, die een verhouding hadden met hun boerenknecht, uit genot of om hem minder te moeten betalen. Dit zorgde soms voor grote verschuivingen van erfenissen. Ook herenboeren, die hun meiden bedrogen zochten soms naar officiële vaders om hun natuurlijke kroost een wettelijk statuut te geven. Een voorbeeld uit Midden-Brabant.:” De boerenknecht werkte bij een echtpaar herenboeren – in Midden-Brabant pachters - en hij sliep met de pachteres en met de meid van een naburig pachthof. Ondertussen had de pachter zijn meid bedrogen. Hij vroeg aan zijn knecht om met deze meid te trouwen zodat zijn kind ook een vader zou hebben. De pachteres, met wie de knecht naar bed ging, kon geen kinderen krijgen. De pachter was bereid om zijn materiële goederen en zijn pachthof ter beschikking te stellen van de boerenknecht, maar hij moest met de door de pachter bedrogen meid huwen. De boerenknecht deed dit, maar bleef ook slapen bij de pachteres en bij de meid van het naburige pachthof. Een man met drie vrouwen en een rijke erfenis en dat voor 1900”. Een boswachter vertelde mij: “In een naburig Midden-Brabants dorp bleef een rijke weduwe over op een grotere hoeve. Ze stelde verschillende boerenknechten voor om met haar naar bed te gaan. Er waren ook getrouwde boerenknechten bij, die in de omgeving woonden zoals mijn vader. Hij weigerde. Eén boerenknecht aanvaardde en erfde ook haar hoeve. De familie van haar man, van wie het pachthof voortkwam en haar eigen familie vlogen naast de erfenis” De seksuele band was belangrijker dan deze van aan - en bloedverwantschap.
Dr. Henri Vannoppen
![]() |
||
De zesde klas van de gemeentelijke
jongensschool van Erps-Kwerps uit 1960. |
Er waren ook de wiegeliedjes. In Sterrebeek zong men:
‘Do do kinneke
Sloapt en dut a oegskes toe
En as gij goe gesloapen het
Dan zerre gai papke kraaigen’
Of
‘Do do kinneke
’t Papke staat in ’t spinneke’.
2. Het meubilair rond de kinderkamer
De schommelwieg, de loopmand of het looprek, de kinderstoel of ‘kakkestoel’, het park en de kinderkoets wezen erop dat er baby’s in huis waren. Alles was afgestemd op de bescherming van het kind.
Bij een pasgeboren baby zitten de beenplaten van de schedel of de fontanellen nog niet goed vast. Daarom beschermde men in vorige eeuwen het hoofdje met een hoedje, een soort van valhelm. Dit valhoedje moest het kind beschermen tegen vallen. Het kwam op heel wat schilderijen voor.
De kinderkledij evolueerde ook sterk. In de 17de-18de eeuw begon men interesse te krijgen voor de kinderen. De kinderkledij ontstond dan ook. Lange tijd droegen de jongetjes nog rokjes ook nog tijdens W.O.I in Erps-Kwerps.
Het eerste paar schoentjes van de kleuter hebben een grote waarde.Ze worden na gebruik met een laagje koper, brons of zilver.
Kleine kinderen werden dikwijls gefotografeerd op een schapenvel. Lange tijd waren kinderfoto’s vrij stijf. De eerste foto’s van lachende kinderen waren een revolutie in de fotografie.
Wanneer het kindje onrustig werd gebruikte men in Erps-Kwerps een papje van heultoppen of papaverbollen. Tegen wenende kinderen ging men vanuit Meerbeek tijdens het interbellum op bedevaart naar de kapel van ‘Menneke de Grijzer’ in de Naamse straat te Leuven. In de kapel van ‘Juzeke op de Koude Steen’ werd ook Sint-Jan of ‘Janneke de Grijzer’ vereerd. ‘Grijzen’ is het dialectwoord voor wenen. Men kende gestalten tegen de voor kinderen verboden zaken zoals de tenensnijder, kludde en de loekebeer. De tenensnijder moest verhinderen dat de kinderen in het oogstrijpe graan liepen. Het was de tijd dat kinderen nog in spoken geloofden.
Het kind moest ook beschermd worden tegen kwalen: mazelen, kinderverlamming… In Diegem ging men op bedevaart bij Sint-Cornelius tegen de stuipen of ‘het in de gave vallen’ van kinderen. In Haren riep men Sint-Elisabeth aan tegen haarworm.
De jonge moeders gingen met het kindje naar de ‘Weeg’ of het Kinderheil, later het Nationaal Werk van Kinderwelzijn, nu Kind en Gezin. Het Kinderheil ontstond na W.O.I uit ‘La Goutte du Lait’ of de Melkdruppel, een onderafdeling van het Comiteit in W.O.I.. Het kindje speelde met de rammelaar. Er waren ook de zuigfles en de fopspeen of de ‘tut’. In Kortenberg was het Kinderheil sterk uitgebouwd.
10. De poppen, beren en ander speelgoed
De poppen en de teddybeer behoorden ook tot het kinderspeelgoed. De beer werd genoemd naar de Amerikaanse president Teddy Roosevelt uit het begin van de 20ste eeuw. Deze was een verwoede jager. Hij joeg op beren. Hij kwam tegen een kleine beer te staan en wou hem niet doodschieten. Daar kwam een karikatuur van en zo werd de Teddybeer zelf een successpeelgoed. Kinderspeelgoed evolueerde ook zeer snel: hoepels, draaitollen, stokpaarden, hobbelpaarden, kinderfietsen, poppenwagens…
Kinderspelen vonden we in A. DE COCK en I. TEIRLINCK. Kinderspel en Kinderlust in Zuid-Nederland. Heruitgave Borgerhout, 1994-1995. Kinderen kenden heel wat volksspelen. Zo vonden we in Meerbeek: ‘koning’, ‘vagevuur’, ‘leus’, ‘zuggen’, ‘afkappen’ of ‘landkappen’ en ‘boerke schoep’. ‘Boerke schoep’ was een kinderspel dat voor 1914 in Meerbeek gespeeld werd door de jongens.Het verliep als volgt:’Boerke Schoep werd gewoonlijk gespeeld op de Dorpsstraat, de hoofdstraat van Meerbeek. Men legde een dikke zware witte steen midden op de straat en men plaatste hierop een kassei. Die kassei was het doelwit voor de jongens. Elke medespeler behalve één had een halve baksteen. De jongen zonder steen hield de wacht. De andere spelers wierpen van op een afstand van 5-6 m naar de kasseisteen. Wanneer de kassei afgeworpen was, namen de jongens hun steen op en liepen naar het kamp. De jongen, die geen steen had, moest eerst de kassei op de grote steen leggen en mocht dan de anderen een ‘kaikke’ geven of vatten. Diegene die gevat was, moest zijn steen afgeven en werd ‘wachter ‘en het spel kon opnieuw beginnen’.
De mutualiteiten organiseerden kindervakanties in binnen- en buitenland. Men was dan op vakantie ‘met de ziekenkas’. De jeugdverenigingen zoals de Scouts en de Chiro hadden hun kampen.
Er zijn ook de kinderfeesten zoals de Greef van Halfvasten, Sint-Maarten en Sint-Niklaas. Greef had de overhand voor 1930 in Kortenberg en Erps-Kwerps. Greef was voor de arme kinderen, Sint-Niklaas voor de rijke. Sint-Niklaas werd de grote concurrent voor Greef en kreeg het overwicht na W.O.II.. Hij trad in de jaren ’60 vooral op in de grootwarenhuizen. Met Pasen gingen de kinderen paaseieren rapen.
Schoolkinderen noemt men in Kwerps ‘jaks’. Het tijdschrift van de Jeugdraad van Kortenberg heette dan ook ‘Jaks’. Het onderwijs was belangrijk. Het kende ook zijn gewoonten en zijn feesten. De kinderen gingen naar de kleuterschool of de marmittekesschool. Vervolgens kwam de lagere school. Het slimste meisje van de klas kreeg een kroontje op het hoofd bij de prijsuitdeling. Sinds 1914 was er schoolplicht tot 14 jaar, waardoor er een 7de en 8ste studiejaar kwam. De lessen snit en naad en de kooklessen ging snel achteruit. Er waren andere noden in de samenleving. Er waren ook schoolfeesten zoals Sint-Thomas of buitensluiterkesdag. Er waren ook de grappen van 1 april. Ook de houten schooltas evolueerde tot de boekentas op de rug. De kleine kinderen droegen een schoolschortje in zwarte organza.
H. VANNOPPEN. Meerbeekse kinderspelen rond 1910-1920 -Tussen Brussel en Leuven, nr. 4, juli 1988.
De gebruiken rond de puberteit
Dr. Henri Vannoppen
![]() |
||
De vormelingen met Prins Amaury de Merode uit Everberg als peter. |
1. De gebruiken, afhankelijk van de levensovertuiging
Voor de katholieken was er de plechtige communie en het vormsel. Vanaf 1910 was er ook de eerste communie. De vrijzinnigen kennen het lentefeest en het feest van de vrijzinnige gemeenschap. Voor de protestanten is er de aanneming. Voor de Joden is er de Bar Mitzwa.
2. De eerste communie of Prima Communio
De eerste communie of Prima Communio op de leeftijd van 7 jaar is vrij recent. Paus Pius X voerde de kindercommunie in op 8 augustus 1910 door het decreet: ‘Quam singulari’. De eerste communie op 7 jaar werd voor 1960 met weinig ceremonieel gevierd.
Het Lentefeest werd georganiseerd voor de 6-jarigen door de Oudervereniging voor Moraal Soms droegen de 6-jarigen een bloemenkrans op het hoofd.
4.De plechtige communie of Communio Solemnis
De plechtige communie of Communio Solemnis op de leeftijd van 12 jaar noemde men voor 1910 de eerste communie. De plechtige communie werd voorafgegaan door de catechismus. In de 16de eeuw werd de plechtige communie vastgesteld op 12 à 14 jaar. De daling van de communieleeftijd wees op de beperking van de jeugd. Wanneer deze 15 à 16 jaar bereikte, dan betekende dit dat de economische toestand beter was en dat de jeugd langer mocht duren.
Voor velen was de plechtige communie op 12 jaar voor 1914 in Erps-Kwerps ook het begin van de werktijd.
5.De plaats van de plechtige communicanten
In de meeste Vlaamse parochies namen de plechtige communicanten plaats in het hoogkoor op de dag van de plechtige communie. Traditioneel mocht de eerste van de catechismus de eerste plaats hebben, de 2de de 2de plaats… Maar de plaatsen waren ook statussymbolen. Marie Ginis was een arm meisje uit Everberg. Ze behaalde de eerste prijs bij de catechismus rond 1860-70. Ze gaf deze af aan een rijke pachterdochter onder zachte druk van de pastoor. De familie Ginis kreeg in ruil een geitje en zo kwam er daar ook vlees op tafel en kon men feest vieren. En de eer van de pachters of herenboeren was gered.
6. De plechtige communiekledij
De plechtige communiekledij evolueerde ook snel. Zo waren er het plechtige communiekleed in het wit, een kroontje, een voile of sluier en het witte communietasje. De arme kinderen werden in Erps-Kwerps gekleed door het bureel van weldadigheid of door het Sint-Jozefsgesticht te Erps-Kwerps. Ze vielen op, want ze liepen er gekleurd bij. Voor hen was er geen wit kleed. Sommige jongens droegen de ‘brassard’ of de witte strik, die om de mouw geknoopt werd. De ‘brassard’ was algemeen in de stad, op het platteland droegen enkel de notabelen een ‘brassard’. Rond 1930 droegen de jongens dikwijls een matrozenpakje of ‘col marin’. Na Vaticaan II werden gehuurde monnikspijen ingevoerd om de sociale verschillen weg te werken.
7. De plechtige communiegeschenken
De plechtige communiegeschenken waren belangrijk.De plechtige communiehorloges werden gekocht bij Boulanger te Leuven. Dit huis verkocht ook ‘regulateurs’. In Meerbeek was Meuris pastoor. Hij was de zoon van een horlogemaker. Hij verkocht en herstelde horloges in de pastorie. Hij verkocht veel horloges voor de plechtige communie.
8.De plechtige communiefoto, de plechtige communieprentjes, de herinneringsdiploma’s en de plechtige communiemenu’s
De plechtige communiefoto mogen we ook niet vergeten.Plechtige communicanten werden alleen of in groep gefotografeerd. Er zijn ook de plechtige communieprentjes en de herinneringsdiploma’s aan de plechtige communie. Meestal vermeldde men hier het uur van de gedurige aanbidding op. Met de plechtige communie was er feest en waren er ook plechtig communiemenu’s. Na de plechtige communie behoorde men tot de groten. Sommigen volgden tot hun 14 jaar de catechismus van volharding.
9.Het paren van de plechtige communicanten
Het paren was één van de tradities. De plechtig communicanten werden verdeeld in twee groepen: diegenen die dicht bij de kerk woonden en diegenen die veraf woonden. Met de plechtige communie vierde men bij de plechtige communicant, die het dichtst bij de kerk woonde. Met tweede paasdag vierde men bij de veraf wonende.
10. Het feest van de vrijzinnige jeugd
In 1884 organiseerde men voor het eerst
het feest van de Vrijzinnige Jeugd te
Antwerpen.
In 1990 werd er op 50 plaatsen in
Vlaanderen het Feest van de Vrijzinnige Jeugd voor 12 jarigen georganiseerd door
de Oudervereniging voor Moraal. In 1922 werden te Vilvoorde herinneringsprenten
aan de jeugd van De Vrijmaking uitgereikt.
Het vormsel omvatte de handoplegging van de bisschop, de zalving met het H. Chrisma en de bekruising van het voorhoofd en de kaakslag. In de meeste parochies werd om de drie jaar gevormd. De bisschop diende het vormsel toe aan de vormelingen van een drietal parochies samen. De vormheer was eerst de aartsbisschop, later één van de hulpbisschoppen of een missiebisschop en de laatste jaren één van de dekens. De dorpsnotabelen waren peter en meter van de vormelingen. In Everberg waren Prins en Prinses de Merode traditioneel peter en meter van de vormelingen. Nu zijn meestal de ouders peter en meter van hun kind, dat gevormd wordt.
Kinderarbeid kwam in de 18de en de 19de eeuw nog veel voor. In de 18de eeuw werkten jongens van 12 jaar als varkenshoeder op pachthoven in Bertem. Armand Vandenhoeck uit Meerbeek vertelde dat hij op 8-jarige leeftijd de koeien moest weiden aan de graskant. Zijn familie had toen een weide gehuurd tussen de Dorpsstraat, de Hoge Weg en de Vossestraat. De meesten gingen vanaf 14 jaar werken. Ze kregen dan zakgeld, leerden roken, trokken ‘s zondags naar de herberg en droomden van de liefde.
13. Middelbaar en universitair onderwijs
Diegenen die algemeen secundair onderwijs (atheneum, lyceum of college) volgden, vierden chrysostomos in het katholiek onderwijs of de laatste 100 of 50 dagen in het rijksonderwijs. In het rijksonderwijs kreeg de 1ste van de retorica de regeringsmedaille. Ook het aantal prijsboeken was belangrijk. Er waren de recepties voor de laatstejaars en de schoolfuiven na de prijsuitdeling. Sommigen trokken naar het technisch of het beroepsonderwijs. Enkelen hadden de kans om naar de universiteiten te gaan. Ze maakten kennis met de studentendopen in Leuven en in Brussel. Te Brussel vierden de studenten ook Sint-Verhaghen.
14. De volksspelen voor jongvolwassenen
Er waren ook de volksspelen zoals zakkenlopen, mastklimmen, ringsteken, eierenkoers, koordjes knabbelen, in een met siroop bestreken appel bijten, waterbaksteken. Ze kwamen voor tijdens de Belle Epoque en tijdens het Interbellum op de verschillende gehuchtenkermissen in de fusie Kortenberg. Jongvolwassenen waren vooral actief bij deze volksspelen.
15. Elementen van jongerenemancipatie: 16 jaar en 18 jaar
16 jaar was een revolutie voor de jongeren. Ze mogen alleen met de bromfiets rijden en alleen op café of naar de disco gaan. 16 jaar is officieel ook de leeftijd, waarop jongeren seks mogen beginnen hebben. 18 jaar betekent meerderjarigheid voor de jongeren. Ze krijgen dan stemrecht, kunnen trouwen en met de auto rijden, mits een rijbewijs te behalen.
H.VANNOPPEN. Overgangsrituelen bij sociale puberteit in Midden-Brabant -Eigen Schoon
en De Brabander, LXXX jg, 1998, p. 47-96.
De gebruiken rond soldaat worden
Dr. Henri Vannoppen
Collectie Erfgoedhuis Kortenberg |
![]() |
Soldaat Maurits August Vannoppen (eerste links) uit het gehucht Schoonaarde onder Erps rond 1940. Hij nam deel aan de Leieveldtocht en was 9 maanden krijgsgevangen in Duitsland. Hij dook onder als werkweigeraar. In 1940 kocht hij De Koning van Spanje waar hij de schrijnwerkerij Vannoppen begon. In Schoonaarde kende men hem als Gust de Schrijnwerker. |
De dienstplicht steunde van 1798 tot 1909 op loting. Men was ingeloot of uitgeloot. Het boek ‘De loteling’ van Hendrik Conscience verwijst naar de loting. Wie uitgeloot was kon zich verkopen en in plaats van een rijke ingelotene dienst doen. De rijken konden zich vrijkopen. De ‘zielhonden’ of makelaars zoals deze van Kampenhout zorgden voor de contracten. Men deed beroep op magische middelen om een goed nummer te trekken. Enkele voorbeelden: het zwart ventje, het Sint-Jansevangelie of zelfs het vlies van een kind dat met de helm geboren was. De nummers van de soldaten, die uitgeloot waren, werden ingekaderd en in de huiskamer opgehangen. De loting bleef in elk geval een opvallend gegeven in het leven van een jonge man. Hubert Verboomen, zelfs een loteling in 1902, beschreef de loting als volgt: “Tot bij de afschaffing in 1909 was België onderverdeeld in militiekantons. Erps-Kwerps was met Kortenberg, Everberg, Meerbeek, Veltem-Beisem, Wilsele, Herent zelf, Kessel-Lo en Wilsele aangesloten bij het militiekanton Herent. Aan het hoofd van het militiekanton stond een militieraad, in 1902 voorgezeten dor de heer Alfons De Coster, burgemeester van Erps-Kwerps. De dag der loting was elke gemeente van het kanton door een officieel afgevaardigde vertegenwoordigd. Voor Erps-Kwerps was dit schepen Isidore Van Tricht. De loting had plaats op het gemeentehuis van Herent, waar elke gemeente van het militiekanton in alfabetische volgorde werd afgeroepen, dus beginnende met Cortenberg (oude spelling), Erps-Kwerps volgde en zo de ene gemeente na de andere. Erps-Kwerps had 19 lotelingen waarvan een vijftal uit Erps en 4 of 5 uit Schoonaarde. Toen Arthur Boon als eerste der gemeente Erps-Kwerps binnentrad, zei hij nog:”Doe ik het niet goed, ge moet mij niet volgen”. Hij trok het slechte nummer 86, want 61 was nummer 1 en 349 het hoogste nummer. Er waren in totaal 289 lotelingen. Ook Frans Stevens trok een slecht nummer. Wat de vier laatsten betrof, die trokken vervolgens: Alfons Verbelen 222, Hubert Verboomen 345, Vercammen, die reeds getrouwd was 264 en Frans Verheugen 77. Twee mesthaken, riep deze laatste uit. Ik geloof dat de anderen van Schoonaarde het beter deden: Alfons Salu, Henri Vannoppen en Vanderhulst. Voor Arthur Boon was het erg. Hij stond op trouwen met een meisje van Bertem. Gelukkig werd hij uitgetrokken voor de piotten te Leuven, zodat hij toch kort bij zijn lief bleef. Wat Frans verheugen betrof, die verkeerde met de dochter van de statiechef. Zijn ouders wilden hem uitkopen op voorwaarde dat hij zijn lief liet. Na wat aarzelen stond hij toe, maar trouwde later toch met het meisje. Voor hen die een goed nummer trokken zoals Henri Vannoppen was alles theoretisch voorbij. Maar voor die erin waren was het anders. Enige tijd na de loting moesten zij naar de keuring op het stadhuis van Leuven om er te vernemen of ze goed waren voor de dienst, of uitgesteld werden voor een jaar of totaal afgekeurd werden. De uitgestelden bleven drie jaar in bedwang en riskeerden op het einde toch nog te moeten marcheren. Dit was het geval enige jaren vroeger met Louis Peeters, zoon van Henri Peeters, pachter in de Kammestraat. Het eerste jaar was hij uitgesteld wegens lichaamszwakte. Het tweede jaar idem, maar het derde jaar goedgekeurd en aangewezen voor de 1ste gidsen. Hij was 28 jaar toen hij gedaan had. Bij de ruiterij was de dienst toen 4 jaar. Dit was immer een keurkorps. De bepaling van de wet, die de ouders toeliet mits storting van 1600 BEF hun zoon, die er zich ingeloot had vrij te kopen, was zeer ondemocratisch, daar slechts de rijken ervan profiteerden? Bijgevolg waren het slechts de armen die naar het leger moesten? Integendeel waren er vrijgestelden die zich verkochten voor de premie. Ze konden zich wenden tot makelaar. Hun agentschappen vond men in de ‘gazetten’. De makelaars werden door het volk ‘zielhonden’ genoemd. Zij ronselden niet alleen manschappen voor het Belgische leger, maar ook voor ‘Den oost’ (het Nederlands Indische leger voor een duur van 6 à 8 jaar) en zelfs voor het Vreemdelingenlegioen in Frankrijk. Wat de lotingsdagen van 1902 betreft, toen Henri Vannoppen en ikzelf naar de loting gingen, kan ik zeggen dat het in de meeste gemeenten verlofdagen met woeste tonelen, dronkenschap en losbandigheid waren. Gelukkig bleef Erps-Kwerps hiervan bevrijd en moest burgemeester Alfons De Coster om 9 uur de herbergen niet doen sluiten zoals het vroeger hier en daar in de streek gebeurde. Het bleef in Erps-Kwerps bij dansen, springen en met hoed of bebloemde muts zwaaien. Inderdaad toen de lotelingen met hun nummer buitenkwamen, werden ze voor het gemeentehuis van Herent bestormd door leurders, die tegen betaling, hun hoofddeksels met papieren bloemen en strikken versierden. Hoe gebeurde de loting op het gemeentehuis van Herent. De loteling moest uit een trommel, die telkens enige malen rondgedraaid werd, een nummer nemen dat vast opgerold zat in een klein houten sigaarvormige koker. Het nummer werd er door de voorzitter afgelezen en aan de loteling overhandigd. Dat was al. Sommigen hadden een duif meegenomen om ze thuis spoedig in te lichten over de uitslag. En dan al zingend naar huis, naar Erps, want “Den troep is goed, hij kan niet beter wezen. Alle dagen vlees en soep zonder werken bij den troep” of “Een (of geen ) piotten zullen we wezen en piotten zullen we zijn “ en ook wel “Veel liever drie jaar soldaat te zijn dan te leven met de tweeën in de huwelijken staat”. Zo verliep de loting van 1902. Voor velen bracht die een radicale verandering in hun leven”Henri Vannoppen was uitgeloot, maar verkocht zich voor 1600 BEF. Koning Leopold II schafte de loting af.
In 1909 moest 1 zoon per gezin legerdienst doen, in 1913 moest iedere man soldaat worden. Dat was de algemene dienstplicht. Na W.O.II kon men soldaat worden in België of bij de bezettingstroepen in Duitsland. De doodsbrieven als afscheid van het soldatenleven behoren tot de folklore van de dienstplicht evenals de koperen asbakken met de dom van Keulen, die de miliciens voor hun familieleden meebrachten. Ondertussen werd de legerdienst in 1993 in België op non-actief gezet Voortaan heeft België een beroepsleger.
H. VERBOOMEN. Bijdrage tot de geschiedenis van de lotelingen. De loting van 1902-Fuik
en Faas, 1975, nrs. 5-6, p. 1-2.
Dr. Henri Vannoppen
![]() |
||
Het huwelijk van Marie Bonnast uit
Meerbeek en |
1.‘Niet voor zaad blijven staan’
Vrijen of ‘verkeren zoals men dat in Vlaams-Brabant zegt is ‘stil spreken en hard liegen’.Men moet van de markt geraken. ‘Jonge vrouwen mochten niet voor zaad blijven staan’, vertelde men in Erps-Kwerps. ‘Huwbare dochters en verse vis bewaren niet lang’, zegt de volkswijsheid. Een kousenband hangen aan de kapel van O.L.Vrouw van Welriekende te Hoeilaart was een oplossing. De ouders keken uit naar een goede partner voor zoonlief of dochterlief. Men zou hier kunnen spreken van sociale endogamie of trouwen in de eigen stand. De schatting van de rijkdom van bruid en bruidegom werd uitgedrukt in druivenserres en ‘koten’ witloof, naar gelang van de streek (witloofstreek rond Kortenberg en Kampenhout, druivenstreek rond Overijse en Hoeilaart). Liefdesbrieven en liefdeskaarten vinden we soms terug op zolders. Ze geven een beeld van de sentimentele geschiedenis van een dorp. Sint-Valentijn (14 februari) is rond 2000 in Kortenberg de patroon van de geliefden.
2. De mogelijkheden om een lief te vinden
Voor 1914
werden huwelijken eerst toegestaan wanneer de soldaat zijn militaire dienst
gedaan had. Heel wat bedrogen moeders wachtten dan ook op de komst van hun
soldaat.
Men vond in de
20ste eeuw meestal een lief in de danszaal of in de dancing b.v.
Pallieter te Erps-Kwerps. In Midden-Brabant waren er heel wat fanfares, die soms
toch vijandig tegenover elkaar stonden. Gemengde huwelijken kwamen niet teveel
voor. Later werden de fuifzalen en de jeugdclubs, plaatsen waren de jongeren
elkaar ontmoetten. Of men had een Chirolief of een lief uit de volksdansgroep.
Het vrijen mag niet te lang duren. ‘Een lange vrijage is zelden mariage’
schreef Renaat Van der Linden.
3. Het huwelijk volgens Germaanse en Romeins recht
Voor het Germaans recht was het huwelijk niet zo belangrijk. Er was in dit recht geen wezenlijk verschil tussen wettige en onwettige kinderen. Het Romeins recht kende een wettige huwelijkssluiting en dit systeem werd door de katholieke kerk in de middeleeuwen overgenomen. In de vroege middeleeuwen bestond een wettelijk huwelijk volgens de kerk uit: de huwelijkstoezegging of desponsatio, de afspraken over de dos of bruidschat en de vleselijke verbintenis tussen de echtelieden of de consummatio. Het huwelijk bleef een kwestie van de beide families van bruid en bruidegom. Zij arrangeerden alles. De vrije toestemming van bruid en bruidegom waren niet noodzakelijk. In de volle middeleeuwen was de actieve instemming van bruid en bruidegom bij het huwelijk het enige element dat niet mocht ontbreken om van een wettelijk huwelijk te spreken. Dit werd gecompleteerd door de copula carnalis of de bijslaap. De vroegmiddeleeuwse kerk legde heel wat regels op wat betreft de ‘vereniging des vlezes’. Ze legde in de vroege middeleeuwen werkelijk de seksualiteit aan banden. Volgens de boeteboeken mocht de vrouw met wie men naar bed wou, niet menstrueren, niet zwanger zijn en geen kind zogen. Het mocht geen vastentijd zijn, geen advent, Kerstmis, Pasen, Pinksteren, zondag, nog een feestdag van een heilige. Het doel moest zijn een kind te verwekken, en alleen de zogeheten ’missionarissenhouding’; waarbij de vrouw op haar rug lag, was geoorloofd. Huwelijken van onvrijen op een middeleeuws domein vereiste een toelating van de heer. Het vertrek van mensen uit de domeinen door huwelijk, betekende voor de heer immers een verlies van arbeidskrachten. Er werd nauwkeurig geruild tussen de domeinheren. Vertrekkende arbeiders werden gecompenseerd door nieuwkomers. Het beruchte ‘recht van de heer’ of ‘le droit de cuissage’(het recht van de eerste nacht) of de ‘culletage’ is een legende. Het was gewoon een belasting, die geïnd werd door de heer voor een horige, die zijn toestemming moest krijgen om te trouwen.
4. De dispensaties bij het huwelijk
De bisschop of
de paus gaven dispensaties i.v.m. bloed- en aanverwantschap. Deze dispensaties
voor huwelijken tussen neef en nicht vinden we terug in het parochiearchief.
In de huwelijksakte bij de burgerlijke
stand vond men ook de dispensatie voor een tweede huwelijk met een schoonzuster.
Bakker Ferdinand Salens huwde nog te Erps-Kwerps een tweede maal met de zuster
van zijn overleden echtgenote na de koninklijk dispensatie verkregen te hebben.
Wanneer een weduwnaar met zijn schoonzuster huwde moest hij tot 1920 dispensatie
vragen aan de koning volgens artikel 162 van het burgerlijk wetboek. De wet van
11 november 1920 schafte deze verplichting af.
5. Het huwelijkscontract, het samenlevingscontract en de akte van eerbied
Het huwelijkscontract werd opgesteld bij de notaris. Het huwelijkscontract moet ingeschreven zijn in de burgerlijke huwelijksakte wil het rechtsgeldig zijn. In de burgerlijke stand vindt men dan de notaris en de datum van het opstellen van het huwelijkscontract in de huwelijksakte. Wie geen huwelijkscontact heeft valt onder het wettelijke stelsel. Alles wat ze inbrengen in het huwelijk blijft hun persoonlijke eigendom. Alles wat ze in het huwelijk samen verwerven, wordt gemeenschappelijke eigendom. Het samenlevingscontract is een nieuwigheid voor personen, die ongehuwd samenwonen. Wettelijke samenwoning is geregeld met ingang van 1 januari 2000 als gevolg van de wet van 23 november 1998. De akte van eerbied werd opgesteld door de notaris, wanneer de ouders niet akkoord gingen met het huwelijk. Ze konden bezwaar indienen tegen het huwelijk van hun kind, totdat dit kind de leeftijd van 25 jaar bereikt had. De akte van eerbied werd afgeschaft door de wet van 15 januari 1983.
6. Endogamie eerder dan exogamie
Endogamie of huwen in de onmiddellijke omgeving en exogamie of huwen op verre afstand zijn typische elementen van partnerkeuze. Socioloog Bart Van de Putte werd in 2003 doctor in de sociale wetenschappen aan de KUL met een doctoraat ’Het belang van de toegeschreven positie in een moderniserende wereld. Partnerkeuze in 19de eeuwse Vlaamse steden (Leuven, Aalst en Gent)’. Hij onderzocht of mannen, die op het platteland geboren waren, huwden met stadsvrouwen. Hij leidde de sociale positie van de gehuwden af aan de beroepenclassificatie. De beroepstitel in de huwelijksakten zoals dagloner of majoor, dienden als basis voor het historische demografisch onderzoek. Rurale migranten b.v. uit Melle, die in de 19de eeuw naar Gent trokken, waren allesbehalve favoriete partners voor geboren Gentenaars. Er was dus helemaal geen integratie op de huwelijksmarkt tussen platteland en stad. Er was een duidelijke scheiding tussen de arbeidersklasse en de middenklasse. Er was geen scheiding tussen de geschoolden, de laaggeschoolden en de ongeschoolden. De grote leeftijdsverschillen tussen de partners verdwenen en in de late 19de eeuw kreeg men in de steden meestal huwelijken tussen leeftijdsgenoten. Jongeren zoeken zelf hun partner, de familie kiest niet langer de partner. Een romantische periode breekt aan. Er was niet alleen de tegenstelling stad - platteland, maar er waren ook tegenstellingen tussen de dorpen. Vrijers van andere dorpen waren dikwijls niet welkom. In Zoersel bestonden drijvers. Ze verdreven vreemde vrijers uit het dorp. Geografische endogamie kwam voor. Men moest zijn lief in zijn eigen dorp vinden. Het was gevaarlijk om vanuit Erps-Kwerps te gaan vrijen in het Lemmeke te Berg voor 1914.
7. Het trouwen met de handschoen
Bij rijkere families kwamen soms trouwen met de handschoen voor. Toen de latere koning Leopold II te Wenen zou trouwen op 10 augustus 1853 met Marie - Henriëtte had hij roodvonk. Aartshertog Karel, de broer van de keizer van Oostenrijk verving hem. Dat was trouwen met de handschoen. Dit gebeurde ook in de twee wereldoorlogen.
In 2001 was de gemiddelde huwelijksleeftijd in België voor de mannen 27 jaar en 9 maanden en voor de vrouwen 25 jaar en 7 maanden. Karel V bepaalde de minimumhuwelijksleeftijd op 20 jaar, Filips IV dreef hem op tot 25 jaar.
9. Het burgerlijk huwelijk moet het kerkelijk huwelijk voorafgaan
Het burgerlijk huwelijk moet in België het kerkelijk huwelijk voorafgaan. Dat is zo vastgelegd in de Belgische grondwet van 1831.De kerkelijke huwelijken gaan sterk achteruit. In 1967 trouwde nog 86 % voor de kerk in België, in 2000 is dat wat Vlaanderen betreft nog slechts 51 %. Het huwelijksboekje gaat terug tot het begin van de 19de eeuw. Het wordt afgeleverd door de burgemeester of de schepen van burgerlijke stand bij het huwelijk. De pastoor schreef er later op de dag nog de datum van het kerkelijke huwelijk in. Begin 1900 waren er 24 lijntjes voorzien om de namen en de geboortedata van de kinderen te noteren. Dit is in 2004 niet meer nodig.
10. Het ‘van de preekstoel vallen’ en het ‘ in het kaske hangen’
De ondertrouw
is bekend. Sedert het Vierde concilie van Lateranen van 1215 moest het huwelijk
driemaal openbaar afgekondigd worden om te zien of er geen beletselen waren.
Het
jonge paar viel van de preekstoel en hing in het kasjes op het gemeentehuis.
Beide tradities zijn verdwenen. Vanaf 1 januari 2000 werden de huwelijken niet
meer in het kastje van het gemeentehuis gehangen.
11. De kanonnetjes kondigen het huwelijk aan
Met huwelijken – de avond ervoor of de dag zelf- werd er geschoten met kanonnetjes. Hiervoor gebruikte men ‘carbure’. In Erps was dit voor 1914 was het werk van ‘Poelleke’ De Kay en van Ferdinand Smets (‘Ferdinand van Penderes’). Ze schoten ook met de kanonnetjes in de processie wanneer de deken van Erps met het H. Sacrament voorbijkwam. Enkele dagen voor het huwelijk werd afscheid genomen van het jongelingschap: de broek verbranden. Dit is een recente traditie. Schieten met kanonnetjes gebeurt nog in Erps-Kwerps in 2004.
De huwelijkskledij evolueerde snel. Rond 1860 droegen de mannen een blauwe kiel bij hun huwelijk. Rond 1900 droegen de mannen een bolhoed en een zwart kostuum. De bruiden waren ook dikwijls in het zwart, maar er was b.v. een versiering met een witte strik. Wit was typisch voor de dames uit de rijke burgerij, dus de rijkere klasse. Na 1945 was wit voor bruiden, die maagdelijk trouwden en dus niet in verwachting waren toen ze huwden. Bij het witte kleed paste ook een sleep. In praktijk werd deze regel al niet meer gevolgd in de jaren ’70.
Het bruidsboeket bestond vroeger uit oranjebloesem. De ‘fleur d’orangé’ was afkomstig uit Bretagne en werd vandaar uit over West-Europa verspreid.. De oranjebloesem soms ook ingekaderd. Zo vonden we in het Huis van Alijn, het Museum voor Volkskunde te Gent de oranjebloesem van Alphonse Goossens en van Wivina Sedyns, die op 10 januari 1885 huwden. Er was ook een oranjebloesem van Michel en Virginie, die op 14 mei 1890 huwden. De oranjebloesem, die als bruidsboeket dienst deed, kwam onder een speciale globe terecht. Het geheel is versierd met spiegeltjes. Tijdens het interbellum was oranjebloesem nog populair in Midden-Brabant.
De trouwringen zijn het symbool van de eeuwige trouw. Meestal waren het trouwringen van 14 of 18 karaat goud. Het bruidsmeisje of de bruidsjonker draagt het hartvormige kussentje, dat speciaal voor de trouwringen gemaakt is. Met de lintjes boven op het kussentje worden de trouwringen goed vastgemaakt. Het kan ook een rechthoekig kussen zijn versierd met de wapenschilden van de gemeenten van bruid en bruidegom.De trouwring werd oorspronkelijk alleen door de vrouw gedragen. Na 1918 begonnen ook de mannen langzamerhand een trouwring te dragen. In West- en Oost-Vlaanderen werd de trouwring links gedragen. In Antwerpen en Vlaams-Brabant werd de trouwring rechts gedragen. In 1958 werd algemeen voorgeschreven in de Belgische bisdommen de ring links te dragen. Zo zien we een duidelijke verandering optreden in Antwerpen en Vlaams-Brabant (aartsbisdom Mechelen) sinds 1965.Weduwen droegen vroeger in Vlaams-Brabant de trouwring aan de linkerhand. Sommige weduwen dragen ook de twee trouwringen boven elkaar. Dit gebruik vonden we in 1975 in Veltem-Beisem, Tildonk, Kortenberg en Meerbeek.
De suite is belangrijk.Er is een strikte rangorde wanneer men het gemeentehuis of de kerk betreedt.De vader leidt zijn dochter naar het altaar, de moeder haar zoon. Dan volgen de moeder van de bruid met de vader van de bruidegom. Dan komen de broers, zusters, ooms en tantes, neven en nichten. Wanneer het huwelijk in de kerk gesloten is dan komt eerst het bruidspaar, dan de vader van de bruid met de moeder van de bruidegom, dan de moeder van de bruid met de vader van de bruidegom en dan de rest van de familie.
16. De uitzet, de huwelijksgeschenken en de huwelijkslijsten
Ook de uitzet
en de geschenken waren belangrijk bij het huwelijk.Voor zoon en dochter van een
pachthof in Midden-Brabant was er een grote uitzet van kleding, onderkleding,
lakens en tafellakens. Op de grote pachthoven zoals bij Hendrickx te Bertem
waste men slechts eenmaal per jaar. Voor W.O.I waren 6 Kampenhoutse stoelen en
een Kruislieveheer normale huwelijksgeschenken in Midden-Brabant. Typische
huwelijksgeschenken voor WO I waren een glazen vaas met een Christus erin. Men
kreeg soms ook als huwelijksgeschenk toen één of twee vazen. De geschenken
kenden een grote revolutie na WOII. De huwelijkslijsten waren een vernieuwing.
In Leuven verschenen ze reeds voor 1960. In 1955-1965 verschenen ze in
Kortenberg en in Veltem-Beisem, in 1965-1978 in Tildonk. Men legde de
huwelijkslijsten op het platteland in de jaren 1970 dikwijls in ijzer- en
elektriciteitswinkels.
Huwelijkstelegrammen
van 1945 zijn vervangen door huwelijkspostogrammen in 2004.
De bruidstaart of de ‘pièce montée’ met het bruidspaar in keramiek of in kunststof bovenop afgebeeld is ook typisch voor de huwelijken De traditionele bruidstaart is wit van kleur. Wit wijst op zuiverheid, zegen en voorspoed. De bruidstaart is traditioneel versierd met marsepeinen roosjes en versieringen van suikergoed. De bruidstaart telt een aantal lagen afhankelijk van het aantal gasten. De vulling van de bruidstaart bestaat meestal uit een cake, op smaak gebracht met een heerlijke likeur of een zoete gelei. De buitenkant is voorzien van een laagje marsepein of spierwitte fondant.
Kerkelijk huwelijk gevolgd door het bruidsmaal met de 2 pièces-montée gemaakt door de eigen bakkersfamilie Salens (foto genomen op 5/4/1978 in het Veilighof te Kampenhout) |
---|
![]() |
18.De schoenen vegen en met de koord staan
De schoenen van het bruidspaar werden geveegd aan de kerk of aan de herberg. Men stond aan de kerk met de bareel of met de koord en de familie gooide met klein geld. In Everberg gooide men 5 cent à 10 cent met trouwfeesten aan de kerk voor 1914. In Veltem-Beisem bestond het gebruik nog in 1957. Beide gebruiken vonden we nog in Kortenberg in 1980. Boompjes werden geplant te Kampenhout en te Perk voor het huis van het bruidspaar. In de fusie Kortenberg is dit onbekend.
19. Het huwelijk bij de Hollen Blok
Bij volksdansgroepen zoals De Hollen Blok te Erps-Kwerps werd rond 1976 de rozenwals uitgevoerd rond het bruidspaar en daarna werd een paar beschilderde klompen overhandigd met de reus Pie Blok en de witloofreuzin Trieneke en de namen van het bruidspaar opgeschilderd.
20. Het landbouwmateriaal buiten zetten bij de witloofboer
Bij witloofboeren in Erps-Kwerps bestond de gewoonte om alle landbouwmateriaal uit de hoeve te halen en op straat te zetten. Het bruidspaar had dan meer dan werk genoeg, de dag na het huwelijk. Dit gebeurde nog in 1978 in Erps-Kwerps.
Men poogde het bruidspaar te verhinderen om het huwelijksbed te bereiken. De zogenaamde Tobiasnachten lagen aan de basis ervan. Het overhoop zetten mag men ook niet vergeten. Dat kan zowel gaan over de auto, als de huisgevel, als binnenshuis, als de slaapkamer of via advertenties. Het inbreken en het blauwselen passen hierbij. De streng katholieken brachten de eerste of eerder de eerste drie nachten in kuisheid door.
Soms was de dorpsgemeenschap ook uit op charivari, in Midden-Brabant ‘de bef jagen’. In Haren verliep het als volgt: “Als een jongen op het laatste ogenblik zijn meisje liet zitten en met een ander trouwde, werd er 'geblauwseld'. Voor het huis strooide men blauwsel, item voor het gemeentehuis en soms op de trappen van de kerk. Bij aangebrande gevallen hing men in de buurt aan een boom ‘ne makke’. Soms reed een betaalde grappenmaker met de ‘makke’ in een karreke of kruiwagen het dorp rond. De ‘makke ‘was een stropop, genre vogelschrik”. Ook in Erps-Kwerps waren er heel wat gevallen van charivari voor 1914.
Homohuwelijken werden in België goedgekeurd door de wet van 13 februari 2003. Het eerste homohuwelijk had plaats op 6 juni 2003. In Kortenberg had op 29 augustus 2003 het eerste homohuwelijk plaats. De homobeweging wil dit combineren met het recht op de binnenlandse adoptie van kinderen door homoparen. Twee voorstellen werden in die zin ingediend bij het parlement in 2003. Tot nu toe konden alleen heterokoppels kinderen adopteren.
Wanneer er zware moeilijkheden in het gezin waren, dan durfde de dorpsgemeenschap in de 19de eeuw ook wel eens de bef jagen. Echtscheidingen kwamen in de 19de eeuw weinig voor. In Erps-Kwerps vond de eerste echtscheiding plaats in 1878. De echtscheiding werd ingeschreven langs de zijkant van de huwelijksakte.
Sommigen huwden niet, vooral in periodes van economische crisis. Broers en zusters bleven ongehuwd samenwonen. Sommige mannen traden toe tot de geestelijke stand: seculieren (priesters van het bisdom) of regulieren (paters en broeders). Sommige vrouwen traden in het klooster als zusters. De 1ste mis van een pas gewijde priester in zijn parochiekerk ging samen met grote plechtigheden. Zusters, die 50 jaar in het klooster waren kregen een kroontje op het hoofd.
J. VERBESSELT. Gebruiken bij trouwfeesten te Kampenhout -Eigen Schoon en De Brabander, jg. 46, 1963, p. 358-360.
H. VANNOPPEN. ‘Verkeren’ en trouwen in Midden-Brabant - Eigen Schoon en De Brabander, 1974,p. 410-435.
J. COPIN. Délicieux Brabant. Louvain-Bruxelles- Folklore Brabançon, 1957, p. 397-401.
H. VANNOPPEN.Befjagen: de charivari van Midden-Brabant - Ons Heem, 1987, p. 204-216.
M. JACOBS. Charivari en volksgerichten. Een heemkundig gerichte verkenning - Ons Heem, 1987, p. 190-204.
De gebruiken rond superactief
Dr. Henri Vannoppen
![]() |
||
Een familiefeest in Leval bij Binche met o.a. in het midden burgemeester Alfons De Coster (v.l.n.r. staan; de achtste) van Erps-Kwerps (rond de jaren 1890). |
1.
De drie criteria voor een gezin voor 1880
Voor 1880 steunde een huishouden op drie
criteria:
-
het lokale: de leden van een huishouden
sliepen onder één dak
- het functionele: een aantal activiteiten waren gezamenlijk zoals de productie, de consumptie en de opvoeding van de kinderen
- het verwantschapscriterium: de meeste leden van het huishouden waren verbonden door bloedverwantschap of door huwelijk.
Een gezin was dus duidelijk een werkende gemeenschap.
2. De landbouw was doorslaggevend voor Midden-Brabant voor 1914
De plannen van de hoeve of van de woning met de evolutie daarvan zijn belangrijk om een beeld te krijgen van het leven binnen het gezin en om de gezinscriteria te onderzoeken. Het woongedeelte was gewoonlijk beperkt. Tot 1880 was de graanteelt belangrijk. Met de landbouwcrisis van 1870-1890 veranderde dit. Men schakelde dan over naar de veeteelt. Het was de tijd van de opkomst van de hand- en stoommelkerijen. De witloofteelt brak vooral in het interbellum door in Erps-Kwerps, Meerbeek, Everberg en Kortenberg. Smeden hadden meestal een erfelijk beroep. De familie Verdeyen te Erps telde ongeveer 200 jaar lang smeden in Kampenhout, Nederokkerzeel, Veltem-Beisem en Erps-Kwerps.
3. De industrie drong langzamerhand door tijdens het interbellum
Sommigen trokken naar de fabrieken van Zaventem, Diegem en Haren. Ze waren er meestal werkzaam in de papier- en in de lederindustrie. Vooral uit de wijk de Kruisstraat in Everberg trok men naar de fabrieken van Zaventem. Er waren ook gebruiken op het werk: de viering van St-Elooi bij de metaalbewerkers, de viering van St.-Barbara bij de gevaarlijke beroepen. De socialisten vierden 1 mei, de katholieken Rerum Novarum.
4. De tertiaire sector drong door na 1945
Na 1945 verving de bediende langzamerhand de arbeider. De industrie werd in Midden-Brabant vervangen door handel en diensten. De huisvrouwen of moeders bij de haard gingen werken. Rond 2000 vinden we ook huismannen, die voor het gezin zorgen. Er kwam dus een geheel ander rollenpatroon. Voor 1960 was de zondag heilig. Het was de familiedag bij uitstek.
De jaarkrans werd in de familie gevolgd: Pasen, Moederdag, Vaderdag, Allerheiligen, Kerstmis. Koken was een familieaangelegenheid. Sommige families hebben hun eigen familierecepten, die angstvallig werden bewaard. Voor 1914 was vooral de pensenkermis belangrijk. Deze werd gehouden, wanneer het varken geslacht was. Kermissen waren hoogdagen. De processie ging uit. Een goed diner volgde. In de namiddag ging men naar de ‘foor’ of naar de ‘kremer’ en ’s avonds naar het bal. Viering van verjaardagen zijn eerder recente verschijnselen. Viering van naamdagen kwam weinig voor behalve voor de Maria’s.
De gebruiken rond gouden, diamanten en briljanten bruiloften
Dr. Henri Vannoppen
![]() |
||
De gouden
bruiloft van het echtpaar Teugels te Kortenberg tijdens het interbellum |
25 jaar gehuwd is een zilveren bruiloft, 50 jaar gehuwd een gouden bruiloft, 60 jaar gehuwd een diamanten bruiloft, 65 jaar gehuwd een briljanten bruiloft en 70 jaar gehuwd een platina bruiloft. Gouden bruiloften werden al gevierd in de loop van de 17de eeuw. Het waren grote uitzonderingen. Nu is het wekelijkse kost.
2.De geschenken van de gemeente en van de familie
Het traditionele geschenk voor een gouden bruiloft tijdens het interbellum waren één of twee ‘voltaires’, hoge zetels. De mandjes met bloemen met gouden blaadjes waren zeer populair na W.O.II. De feestvierders droegen ook een gouden blaadje.
3. Stoeten en gelegenheidsliederen
Bij gouden bruiloften voor 1960 werden dikwijls praalstoeten ingericht door een lokaal feestcomité. Dit gebeurde in Schoonaarde - Erps in 1959 bij de diamanten bruiloft van Frans Salu en Julie Vannoppen. De kafmolen mocht niet ontbreken in de stoet. Er werden gelegenheidsliederen gemaakt. De gouden paren werden op het gemeentehuis ontvangen. De burgemeester ontving met de gemeenteraad de jubilarissen en hun familie.. De erewijn werd gedronken en de geschenken werden uitgedeeld. Wanneer de jubilarissen katholiek waren volgde er een bedankenismis in de kerk. De gouden en diamanten bruiloften kwamen in de krant. De buren versierden het huis van de jubilarissen met spreuken en bloemen. In 2004 gebeurt dit op een zelfde manier, maar zonder praalstoeten.
In 1992 zorgde het Kabinet van de Koning (Dienst bruiloften) voor de volgende geschenken: een brevet voor 50 en 60 jaar huwelijk, een medaille voor 65 jaar huwelijk, een kristallen vaas voor 70 jaar huwelijk en een korf fruit en bloemen voor 75 jaar huwelijk.
.
De gebruiken rond de ouderdom en rond de honderdjarigen
Dr. Henri Vannoppen
![]() |
||
Marie - Lucie Moesen, de eerste Erps-Kwerpse honderdjarige (+1966). |
1. Open en gesloten verzorging
De bekende volkskundige Albert Marinus zag een duidelijk verschil tussen vroeger en nu wat betreft de opvang van oudere mensen. Vroeger werden ze opgevangen door hun familie. Ze hadden geen pensioen en kregen dus onderstand bij hun kinderen. Nu is dat meestal niet meer het geval. De senioren verkiezen in 2004 zolang mogelijk zelfstandig thuis te blijven wonen. Poetsdiensten, warme maaltijden en gezinszorg zijn daarbij belangrijke diensten georganiseerd door het O.C.M.W.en door andere diensten. Dit zijn vormen van open opvang Serviceflats zijn een volgende stap. Wanneer het moeilijker gaat, dan brengen de bejaardenhuizen of rust- en verzorgingstehuizen het R.V.T. de oplossing. Dat is dan de gesloten verzorging.
2. De veroudering van de bevolking en de bejaardentehuizen
De meeste bejaarden stierven in de 19de eeuw thuis. Er waren weinig bejaardentehuizen. Meestal was er in de 19de eeuw in de bejaardentehuizen een strikte scheiding tussen mannen en vrouwen. Het klooster van Everberg had een bejaardentehuis voor dames. Het was gesticht in 1842 door gravin Werner de Merode. Het verdween in 1972. De C.O.O. van Kampenhout had ook een bejaardentehuis. Door de veroudering van de bevolking kwam er een grote nood aan bejaardentehuizen. In 1959 werd het rusthuis O.L.Vrouw van Lourdes opgericht te Erps. Kortenberg telde na 1960 een 5-tal kleinere bejaardentehuizen, die alle verdwenen zijn.
3. De viering van de eerste honderdjarige in Erps-Kwerps in 1966
Honderdjarigen kwamen weinig voor in de
19de en in de 1ste helft van de 20ste eeuw.
In 1966 werd Marie Kucie Moesen te
Erps-Kwerps gevierd. Dat was de eerste Erps-Kwerpse honderdjarige. Ze was
geboren te Achel op 17 november 1866 als dochter van Arnoldus Moesen en van
Maria Hubertina Brouwers. Haar vader was jarenlang hoofdonderwijzer van Wezemaal
en hij bleef dit ook onder de Schoolstrijd van 1879-1884. De honderdjarige
woonde sedert 1931 in de Meerbeekstraat op het gehucht Schoonaarde onder
Erps-Kwerps. Haar man Lièvin Kumpen (‘Den Baard’) was jarenlang bakker in
Brussel geweest. Men besloot een feestcomité op te richten in de herberg bij
Wannes Elsen. Voorzitter werd Jean Bollion, kassier Louis Gielis en secretaris
Felicien Poels. Men haalde 31.062 BEF rond met een geldomhaling om de kosten van
de feestelijkheden te dekken. Op woensdag 16 november 1966 werd een bloemenkorf
van 800 BEF en een ingekaderde foto van 150BEF aan de honderdjarige overhandigd.
Op donderdag 17 november 1966 kreeg de honderdjarige het bezoek van het
gemeentebestuur en van de Oud-strijders Op zaterdag 19 november 1966 was er de
mis en het Te Deum in de Sint-Amanduskerk van Erps in aanwezigheid van de
100-jarige met een serenade van de twee muziekverenigingen. Op zondag 20
november 1966 was er een folkloristische stoet met passende niet-gehuurde kledij
van 1866 tot heden. Er waren prijzen voor de groepen voorzien. De jury bestond
uit de honderdjarige, de burgemeester en de Heer Gelaesen, privé-secretaris van
de minister van gezin Mevrouw De Riemaeker. De eerste prijs van de stoet ging
naar de bakker en de bakkerin, de 2de naar de houthakker, de 3de
naar de visser. Er was ook het gedicht van de schoolkinderen van 1874, dat door
de achtjarige Nicole Poels voorgelezen werd namens alle kindjes van Erps-Kwerps.
“Honderd jaar geleden werd er gefeest.
Iedereen vierde om ter meest
Marie Lucie noemde men de kleine
boreling.
Meneer Pastoor van Achel zorgde voor de kerstening.
In Wezemaal onderwees vader Arnold de
kindjes
En Marie Lucie kreeg er vele vriendjes.
In Sint-Joost werd er getrouwd.
Nooit heeft het haar berouwd.
In de bakkerij hielp zij steeds dapper
mee.
Eenieder was over haar werk tevree.
Vaak zong of speelde Lucie een lied.
Steeds troostte zij eenieders verdriet.
Toen kwamen ze wonen in Schoonaarde,
’t Scheen dat de lucht er goed
bewaarde.
Ze werd er dra vermaard
Als Madameke van den Baard.
Iedereen vond haar zo sympathiek
Ze was immers zo’n goede katholiek.
Toen dan Lievin plots overleed,
Wist iedereen hoe ze leed.
Vol wilskracht is Lucie over dat groot
verlies heengekomen.
Dochter Marie en schoonzoon Eugène
kwamen bij haar inwonen.
Door beiden werd ze goed vertroeteld en
verwend,
Daardoor komt het dat ze nu nog een
goede oude dag kent.
Erps-Kwerps telt dus nu haar eerste
eeuwelinge.
Allen willen dansen, zingen en springen.
Het ganse dorp is op de been
En spoedt zich naar Lucie heen.
Niemand wil ontbreken,
Ieder uw lof spreken.
In naam van al de Erps-Kwerpse kindjes,
Ze waren- en zijn nog steeds- uw beste
vriendjes.
Marie Lucie, wij wensen U nog heel veel
vreugd.
En dat God U nog vele jaren
In ons midden moge bewaren.
Er volgde een dansfeest in de danstent en ‘s avonds een prachtig vuurwerk. De straat was prachtig verlicht en versierd.
In 1966 schonk de gemeente Erps-Kwerps aan de 100 jarige Marie - Lucie Moesen een tinnen presenteerbord uit Hoei en een karaf met 6 glazen van Val-Saint-Lambert. De bevolking schonk een T.V. van 13.950 BEF. Het geschenk van de koning was een zilveren bonbonnière met de initialen van koning Boudewijn. Kort daarop overleed Lucie Moesen te Erps-Kwerps op 6 december 1966.
4. Het aantal honderdjarigen neemt sterk toe
Het aantal 100-jarigen nam sterk toe door de betere gezondheidszorg. In 2002 telde België volgens het N.I.S. niet minder dan 1.154 personen ouder dan 100 jaar. 88 % van de 100 plussers zijn vrouwen. De fusie Kortenberg telde doorheen haar geschiedenis tot 2003 niet minder dan 24 honderdjarigen.
De geschenken van het Hof werden door het groter aantal honderdjarigen ook democratischer. In 1992 zorgde het Kabinet van de Koning voor de volgende geschenken: voor 100 jaar een foto van de vorsten, voor 101 jaar een korf bloemen(1000 BEF), voor 102 jaar een korf fruit (1000 BEF) voor 103 jaar koekjes (1000 BEF), voor 104 jaar een plant (2000 BEF) en vanaf 105 jaar een korf bloemen (2000BEF). De burgemeester wordt gelast om dit geschenk aan de jubilaris te overhandigen.
6. Twee Midden-Brabantse records
Sommige Vlamingen werden zelfs meer dan 110 jaar. Catharina Virginia Kestens, beter bekend als ‘Nie Kest’(Wespelaar 27 oktober 1888-24 januari 1999) was de oudste inwoner van België. Ze was vooral bekend als lid van de Koninklijke Sint-Sebastiaansgilde van Wespelaar. Joanna - Catharina Turcksin of ‘Woinke Turck’(Machelen 3 juni 1890-6 december 2002) uit Machelen werd zelfs 112 jaar en dat was het Belgisch record. De eerste Turcksin was een vondeling, die zijn naam ontleende aan de vindplaats ‘op het Teurfsin’ of de plaats waar turf gestoken werd. Ze had in Machelen een landbouwbedrijf.
De gebruiken rond het overlijden
Dr. Henri Vannoppen
![]() |
||
Begrafenis met corbillard met paard in 1961 te Kortenberg. |
Sterven is volgens Van Gennep een ‘rite de passage’. Men gaat van zijn naar niet-zijn over. Dat gaat gepaard met heel wat rituelen. Sterven roept de problematiek op van de doodsoorzaken. Dit waren in de 19de eeuw eerder epidemies zoals cholera (in 1866 te Erps), tyfus en TBC. Longtuberculose of TBC of tering kwam op het einde van de 19de en in het begin van de 20ste eeuw veel voor.
Hierbij de cijfers voor België:
- 1895: 7,8 %
- 1905: 6,7 %
- 1928: 5 %
Op het einde van de 20ste eeuw waren de belangrijkste doodsoorzaken hart- en vaatziekten, kanker, auto-ongevallen en zelfdoding. Ook aids is één van de nieuwe doodsoorzaken.
Euthanasie wordt in België toegestaan door de wet van 2002.
Wanneer er in Schoonaarde - Erps iemand op sterven lag, dan moesten de kinderen de volgende dag naar de grot van Nederokkerzeel gaan ‘beewegen’. Meestal zonder resultaat. August Vannoppen (‘Gust de Schrijnwerker’) reageerde daarop: “Meestal was het mens, de dag daarna toch dood’. Wanneer het einde naderde was het tijd om te bedienen. Men ging de pastoor roepen. De pastoor diende het H. Oliesel toe en bracht de H. Teerspijs. Hij ging te voet in wit koorkleed met stool en zwarte rok naar het sterfhuis met de koster en de misdienaar. De bel en de brandende lamp hoorden erbij. De bel riep de mensen op om te knielen voor ‘Ons Heer ‘(het H. Sacrament. Rond 1960 gebeurde dit nog te Nederokkerzeel. De grote verandering kwam er wanneer de pastoor een auto kocht. Vanaf dan verdwenen de beelden die we in Nederokkerzeel zagen rond 1960. In Kortenberg was deze modernisering reeds doorgevoerd in 1953. Kort na W.O.I gaf men de stervende een gewijde kaars in de handen. Het waren witte kaarsen, die met lichtmis in de kerk gewijd werden.
3. De dood wacht thuis of in het ziekenhuis
Vroeger stierf bijna iedereen thuis. In 1999 stierven nog slechts 3 op 10 personen in Vlaanderen thuis. De meesten sterven nu in ziekenhuizen.
4. De rituelen in het sterfhuis
Wanneer vader of moeder in de jaren ’50 thuis gestorven was, hield de zoon of de dochter een spiegeltje voor de mond van de overledene, om te zien of hij niet meer ademde en wel degelijk dood was. De naaste familie sloot onmiddellijk de ogen van de overledene. Een kerkboek werd onder de kin geplaatst om de mond niet te laten openvallen. Soms werd een hoofddoek rond de kin gebonden om de mond dicht te houden. Onder het bed werd een bak met water gezet om de lijkgeur tegen te gaan en omdat de ziel zich zou kunnen wassen. August Vannoppen ‘Gust de Schrijnwerker’ deed dit nog in Schoonaarde - Erps in 1960. De klokken in het sterfhuis werden stilgezet, de spiegels werden afgedekt. De luiken werden gesloten of de rolluiken werden naar beneden gedraaid. Kinderlijkjes werden dikwijls voor 1914 opgebaard met de bruidsboeketten van hun moeder en meter. Het stoffelijk overschot bleef thuis Het afleggen was een burenplicht. Nu is dit het werk van de begrafenisondernemer.
Vanaf 1980 verschenen de funeraria van de begrafenisondernemers (Funerarium Schoeters in de Kievitstraat te Kortenberg) en van de homes (O.L.Vrouw van Lourdes in de Kammestraat te Erps). Het probleem van de bewaring van het stoffelijk overschot, vooral in de zomer, werd daarmee opgelost. De begrafenissen konden dankzij de funeraria ook uitgesteld worden tot de zaterdag, wanneer iedereen vrij was en de begrafenisdienst kon bijwonen. De rouw hangen aan het sterfhuis de dag van de begrafenis verdween met de funeraria.
De schrijnwerker in de jaren ‘50 kwam de maat nemen om de kist te maken. August Vannoppen ‘Gust de Schrijnwerker’ deed dit nog in Schoonaarde - Erps in 1960. André Teugels maakte de houten kist in Kortenberg. Emiel Marsé maakte de zinken kist in de jaren ’60. Zinken kisten waren noodzakelijk voor de eeuwige concessies. De kist moest steeds met de voeten naar voor uit het sterfhuis gedragen worden, anders keerde de dode als spook of als geest terug.
7. De doodsklokken, de aanzeggers, de bidprentjes en de doodsbrieven
De doodsklok luidde volgens het kerkelijk recht op het moment van het sterven, na de dood en bij de uitvaart. Het klokkengelui bepaalde wie gestorven was, een man een vrouw of een kind. Meestal hadden de dorpskerken in Vlaanderen drie klokken: een grote, een middenklok en een kleine. Voor de man luidde men eerst met de grote klok, dan met de middenklok en tenslotte met de kleine klok. Voor de vrouw begon men met de kleine klok. Voor de kinderen luidde men alleen de kleine klok. Dat was ook zo in Kwerps. Het klokkengelui was ook afhankelijk volgens de klasse van de begrafenis. Naast het klokkengelui waren er voor 1914 de aanzeggers en de bidprentjes of ‘doodskaartjes’. Het waren bidprentjes, die de mensen uitnodigden voor de begrafenis. Ze werden dus rondgedragen. De doodsbrief vinden we reeds in de 18de eeuw bij de adellijke families. Een voorbeeld uit Brussel uit 1762:
‘Monsieur de
Cloeps fait annoncer
la Mort de
Dame Caroline
Robertine
Bernardine
Van Velde son
Epouse, decedée le
14 de février 1762, dont le Service et
Enterrement se feront mercredi 17. du même
Mois, dans l’Eglise collégiale et paroissiale
de Sts. Michel
et Gudule, à 10 heures et demi’.
Het ging hier om de kasteelheer van het Walravenshof (kasteel de Cloeps) in de Engerstraat te Erps, die het overlijden van zijn echtgenote aankondigde. Na W.O.I werden de doodsbrieven algemeen op het platteland.
De rozenkrans werd oorspronkelijk thuis rond het lijk gebeden. Later gebeurde dit in de woonplaats van het sterfhuis zolang het lijk boven de grond lag. Nu gebeurt het in de kerk de avond voor de begrafenis. Het geeft ook de mensen, die de begrafenis niet kunnen bijwonen om beroepsredenen, de mogelijkheid om hun deelneming aan de familie aan te bieden.
De begrafeniskledij of rouwkledij
verscheen wanneer de welvaart toenam.
De falie was een oud rouwkledingstuk. We
spreken nog van een ‘foullevaver ‘ of falievouwer. De burgerij voerde grote
rouw, gewone rouw en halve rouw. De rouwkleur ging van zwart naar purper. Deze
verschillende soorten rouw werden na W.O.II overgenomen door de doorsnee burger.
Rouwkledij is in de fusie Kortenberg vrij beperkt geworden in 2004.
10. De begrafenis op de sterfdag zelf
Oorspronkelijk was de begrafenis op de sterfdag zelf, nu is dit niet meer het geval. Bij de Islam en bij het Jodendom vinden we dit nog. In België is er een wachttijd van 24 uur vooraleer men mensen mag begraven of verassen. De dies obitus (sterfdag) was dezelfde als de dies depositionis (dag der begrafenis.
De begrafenis bestond toen uit de
volgende elementen:
1. het afleggen en de dodenwake
2. het overbrengen van het lijk van het
sterfhuis naar de kerk
3. het dodenofficie
4. de requiemmis met de absoute
5. de tocht naar het kerkhof
6. de zinking in het graf.
Barbara - Theresia Hoovelt, weduwe Grauwels overleed te Kortenberg op 30 november 1874. De plechtige begrafenis had plaats op 3 december 1874. We veronderstellen dat hier de kist aanwezig was en dat de begrafenis na de mis plaats vond. Op 10 december om 9uur had de plechtige uitvaart plaats. We veronderstellen dat hier in de kerk een katafalk stond zonder kist. Deze gegevens kunnen we afleiden uit het bidprentje van Barbara - Theresia Hoovelts.
11. De katafalk, de sociale verschillen en de obiit
De katafalk is een met zwart laken beklede en met kaarsen omgeven stellage. Bij de begrafenis werd de kist met de overledene eronder geplaatst. De katafalk werd ook gebruikt bij een jaargetijde. De kist en het lijk waren dan niet aanwezig. De priester ging voor bij de begrafenisplechtigheid. Hij droeg dan de zwarte koorkap en maakte gebruik van wierook en wijwater. In liturgische termen sprak men van de absoute. Vroeger deed men de offergang met brandende kaars. Rijkere families kochten de offergang af. Sociale verschillen bij begrafenissen waren enorm: het uur van de dienst, de plaats van de katafalk in de kerk, het aantal kaarsen, de pluimen op de corbillard. De prijs van de begrafenis vinden we in de tarieven casueel en stoolrecht van de pastoor. Deze boeken worden bewaard in het parochiearchieven ook in de fusie Kortenberg. Bij de begrafenis van edellieden in Vlaanderen wordt nog een obiit of rouwbord in de lijkstoet meegedragen en later in de kerk opgehangen. Dit gebeurde nog bij de begrafenis van de Prinsen de Merode te Everberg.
12. De vernieuwingen na Vaticaan II
Na Vaticaan II schoof de kist naar het koor toe. Er was geen katafalk meer en er was geen rouw meer in de kerk De kist stond in de kerk op de grond.
Het lijkenvervoer kende een grote evolutie. In de gemeenten had men reglementen op het lijkenvervoer. De kist dragen was een burenplicht. Vier dragers droegen de kist naar de kerk. Het waren de buren van het sterfhuis. Ze werden in Erps-Kwerps niet betaald, maar kregen drinkgeld, waarmee ze het verdriet verdronken. In de winterperiode was er soms een begrafenis met de slede. Dat gebeurde met ‘Den Brek’ Trappeniers te Erps-Kwerps. In afgelegen gebieden werd de kist met de kar van de boer vervoerd. De Boer van Bertembos (Augustijnenpachthof te Bertem) voerde het lijk van Petrus Vannoppen, die op de ‘Augustijn’ woonde naar de kerk van Bertem. De vrouw van de overledene en zijn zoon Gustaaf Vannoppen zaten op de kar. Duwé in Kortenberg had een corbillard te paard. Stefanie Charetier - Gebode (+ Erps-Kwerps 28 oktober 1960) te Schoonaarde - Erps werd in 1960 met deze corbillard begraven. Het was één van de laatsten te paard. Later kwam de auto - corbillard of de moderne lijkwagen.
Er waren ook vaste wegen, die men gebruikte om met het stoffelijk overschot de kerk te bereiken, de zogenaamde lijkwegen. In Everberg had men de Lijkstraat van Vrebos naar Everberg. Er was ook de lijkweg van Delle naar Winksele.
De Urnebeldlieden begroeven de as in een urne in de grond. De Romeinen kenden zowel crematie als begraving. De urne werd begraven in een grafheuvel, denk aan de tumuli De Germanen begroeven hun doden. Het concilie van Paderborn van 785 bepaalde dat katholieken moesten begraven worden. Karel de Grote stelde de doodstraf in voor diegenen die aan lijkverbranding deden. Vrijzinnigen zagen de crematie als een symbool van hun levensovertuiging. Het Vrijmetselaarscongres van Napels van 1869 nam stelling voor de crematie. Paus Leo XIII verbood crematie voor katholieken. De wet van 1932 maakte de lijkverbranding in België mogelijk. In 1933 werd het crematorium van Ukkel opgericht. In 1963 werd crematie voor katholieken toegelaten. De wet van 1971 geeft naast begraven de mogelijkheid om de urne te begraven, om de urne in een columbarium te plaatsen of om de as uit te spreiden op de strooiweide.
16. De begravingen en crematies in Kortenberg
Crematies nemen toe in België.
Begravingen verminderen. Crematies gaan wat de nationale cijfers betreft van 30
% naar bijna de helft van de overledenen.
We geven hierbij cijfers voor de
fusiegemeente Kortenberg:
Kortenberg: 2002 2003
Begravingen: 81
91
Crematies: 59
64
Traditioneel werd men in West-Europa in een kist begraven. Daarin zou kunnen verandering komen. Ook andere lijkomhulsels dan een kist zouden kunnen toegestaan worden. De moslims verkiezen in een lijkwade begraven te worden. Naast begraven in volle grond of in een grafkelder, zou men ook bovengronds kunnen begraven worden. Deze gewoonte vinden we in Italië en in landen waar de ondergrond rotsachtig of heel nat is. Een graf mag pas na 10 jaar verwijderd worden, waar dit nu 5 jaar is. De echtgenoten en de verwanten in de eerste graaf zouden een deel van de as van de overledenen bij een crematie mee naar huis mogen nemen. Ouders van een doodgeboren kind, wanneer de zwangerschap minsten twaalf weken ver was, zouden het stoffelijke overschot kunnen laten cremeren of begraven. Dat kon tot nu toe nog niet. Deze vernieuwingen vinden we in het decreet van 2003 van Vlaams minister van binnenlandse aangelegenheden Paul Van Grembergen. Nieuwe tijden, nieuwe zeden.
Het begrafenismaal bestond in Midden-Brabant uit een droge maaltijd (sandwiches, pistoletjes krentenbrood met koffie. In West-Vlaanderen had men ook gekookte maaltijden of diners na begrafenissen.
De kruisweg had vroeger in Erps en in Kwerps plaats de zondag na de begrafenis. Later was er kruisweg één zondag per maand voor alle overledenen van die maand. Zo gebeurde het te Erps en te Kwerps rond 2000.
De kerkhofreglementen, de kerkhofplannen en de grafconcessies zijn bronnen die ons een beeld geven van de kerkhofgebruik. Het kerkhof geeft ook de sociale status van de bevolking in het dorp weer. Men ziet zwarte houten kruisen, naast gietijzeren grafkruisen, naast zinken ovalen bakken met bloemen en foto, naast arduinen kruisen en grafmonumenten in natuursteen. Op de rijkere kerkhoven vinden we zelfs grafkapellen van edellieden(b.v. van de Prinsen de Merode op de oude en nieuwe kerkhof te Everberg), burgerijfamilies en industriëlen. In Bertem liggen de rijksten begraven in het Vagevuur, een grafkapel tegen de Romaanse kerk aan. Vrijzinnigen hadden soms een graf met een afgebroken zuil. Dokters hadden en graf met de slang van Asclepios. Er zijn ook voorbehouden plaatsen op de kerkhoven voor oud-strijders en weerstanders. De laatste jaren vinden we op de kerkhoven ook columbaria en een asverstrooiingsweide. Daar werd een herdenkingszuil geplaatst, waarop gedenkplaatjes kunnen aangebracht worden, die aan de overledene herinneren. Dat is ook het beeld van de Kortenbergse kerkhoven in 2004. De plaats op het kerkhof bepaalt ook de sociale stratificatie zeker in Kortenberg, een gemeente met heel wat burgerijvilla’s. Vroeger lagen de kerkhoven rond de kerk. Alleen in Meerbeek is dit nog het geval. Het nieuwe kerkhof van Meerbeek sluit hierbij aan. Kortenberg, Erps-Kwerps en Everberg kregen nieuwe kerkhoven, die niet langer rond de kerk lagen. Het kerkhof is het terrein van de funeraire archeologie.
21. De herdenking van de doden
Jaargetijden werden gesticht op de begrafenisdag van de overledenen. Dat was ook zo in de abdij van Kortenberg onder het Ancien Régime. De graven op de kerkhoven evenals de colombaria en de strooiweiden worden regelmatig met bloemen versierd. Vooral Allerheiligen is een hoogdag voor de herdenking van de doden en voor de bloemisten, die chrysanten verkopen. Ook in Kortenberg.
H. VANNOPPEN. Twintig taferelen van de dood in Vlaanderen toegepast op Midden-Brabant- Ons Heem, 1999, p. 213-242.
H. VANNOPPEN. Overlijden en begrafenis als elementen van sociale segregatie - Ons Heem, 1994, p. 1-13.
H. VANNOPPEN. En nieuwe heemkundige kijk op de adel in Vlaanderen - Ons heem, 1998, p. 105-109.
.
Dit kinderspel werd op straat gespeeld rond 1910. Er werden twee lijnen getrokken, ongeveer 30 m van elkaar. Ze vormden het vertrek voor de twee kampen. In het midden tussen de twee kampen stond de koning. Deze jongen gaf zich vrijwillig op of werd aangeduid via een aftelrijmpje. De jongens in beide kampen poogden door te breken. Een keer dat ze over hun lijn waren, moesten ze doorlopen. De jongens, die door de koning ‘gepakt’(geraakt) werden, moesten dienst doen als helpers voor de koning.Ze moesten de andere jongens proberen te vatten bij het doorbreken. Wanneer alle jongens helpers van de koning geworden waren, was het spel uit. Allen stonden dan in het midden bij de koning. ‘Koning’ was meestal een spel voor jongens. Het werd gespeeld in de Dorpsstraat aan de hoeve en melkerij Penninckx. Armand Vandenhoeck (Meerbeek 1909 - Leuven 1988), hoofdonderwijzer van Everberg, vertelde ons de regels. |
Dit kinderspel werd rond 1910 gespeeld in de Dorpsstraat van Meerbeek. Men legde een dikke zware witte steen midden op de straat en men plaatste er een kasseisteen op. De kasseisteen was het doelwit voor de jongens. Elke medespeler behalve één had een halve baksteen. De jongen zonder steen hield de wacht bij de kasseisteen. Hij was de wachter. De andere spelers wierpen van op een afstand van 5-6 m naar de kasseisteen. Wanneer de kasseisteen afgeworpen was, namen de jongens hun steen op en liepen naar het kamp. Het gevaar was de wachter of de jongen, die geen steen had. Hij moest eerst de kasseisteen op de grote steen plaatsen en mocht dan eerst de anderen een ‘kaikke’ geven of vatten . Diegene die gevat was, moest zijn steen afgeven en werd ‘wachter’ en het spel kon opnieuw begin. Armand Vandenhoeck (Meerbeek 1909-Leuven 1988), hoofdonderwijzer van Everberg, vertelde ons de regels. |
Hiervoor nam men een bobijntje garen. Dat was de ‘leus’. Hierop werden knoppen gelegd. De spelers hadden een loden schijf en wierpen van op drie grote stappen afstand naar de leus. Wanneer een speler de leus met de knoppen omverwierp, dan waren de knoppen, die het dichtst bij zijn loden schijf lagen voor hem, de knoppen die dichter bij de leus lagen, bleven liggen. Na de eerste speelde de tweede, en zo verder tot alle knoppen op waren. Armand Vandenhoeck (Meerbeek 1909-Leuven 1988), hoofdonderwijzer van Everberg, vertelde ons de regels. |
.
Hiervoor had men grond nodig. Men maakte in het midden een put van 15 cm op 8 cm. Daarin werd de ‘zoeg’ gelegd. Dit was een cilindervormige stok 10 à 12 cm lang, een stuk van een borstelsteel was ideaal. Wanneer er vijf spelers waren voor het ‘zoeggen’, dan maakte men vijf putten op een stap afstand (ongeveer 1 m soms 1,5 m) van de put van de’ zoeg’. Iedere speler had een stok van 80 cm. Het doel was de ‘zoeg’ uit de grote put te slaan. Met schijnbewegingen poogden, diegenen die een put hadden, de wachter bij de ‘zoeg’ af te leiden. Ze klopten de ‘zoeg’ uit de put en liepen achter de ‘zoeg’ aan om die zo ver mogelijk weg te krijgen. Men liep van de O.L.Heerestraat zelfs tot aan de Vossestraat (de huidige Schoonaardestraat) achter de ‘zoeg’ aan. Armand Vandenhoeck (Meerbeek 1909-Leuven 1988), hoofdonderwijzer van Everberg, vertelde ons de regels. |
Bij Vagevuur had men twee kampen en een speler in het midden. Diegene die gepakt of gevat was, moest in het midden onbeweeglijk blijven staan met uitgestoken handen. Hij werd verlost wanneer één van de jongens hem een ‘kaike’(een aanraking) op de blote hand gaf. Wanneer de gepakte jongens hand in hand stonden, kon er zelfs een totale verlossing volgen voor de ‘gepakte jongens. De ‘pakker’ werd na een tijd in het midden afgelost. De verteller kon ons niet meer vertellen hoe die aflossing gebeurde. Was het de eerst gevatte of was het de laatst gevatte, die als pakker moest dienst doen? Armand Vandenhoeck (Meerbeek 1909-Leuven 1988), hoofdonderwijzer van Everberg, vertelde ons de regels. |
Dit volksspel gebeurde in volle grond dikwijls voor de kapel van Sint-Antonius te Meerbeek. Wanneer vier jongens besloten landkappen te spelen, hadden ze een zakmes bij. Men trok eerst een vierkant op de grond. Men verdeelde dit onder het aantal jongens, die meespeelden . Het doel van het landkappen was de grondruimte van de tegenstander voortdurend te beperken zodanig dat de winnaar alle grond in handen kreeg. De eerste speler mocht rechtstaand zijn mes werpen in het land van zijn gebuur. Volgens de richting waarop het mes in de grond stak mocht men de lijn doortrekken en zo kon men een stuk land van de gebuur afkappen. Zo volgde, de 2de, 3de en de 4de kapper. Deze die het eerst zijn land verloor werd uit het spel gezet. Diegene, die alle land in handen kreeg, werd de overwinnaar. Armand Vandenhoeck (Meerbeek 1909-Leuven 1988), hoofdonderwijzer van Everberg, vertelde ons de regels. |
H.VANNOPPEN. Meerbeekse kinderspelen rond 1910-1920 - Tussen Brussel en Leuven, nr. 4, juli 1988.
naar begin pagina naar overzicht Sagen
Dr. Henri
Vannoppen
1. Een Kortenbergse sage uit de tijd der kruistochten
De eerste kruistocht in 1095 werd geleid door Godfried van Bouillon. Heel wat Brabanders en ook wat Brusselaars trokken volgens de sage met hem mee naar het H. Land. 6 jaar lang hadden de vrouwen hun mannen niet meer teruggezien en ze verlangden vurig naar hun echtgenoten. De sage vertelt dat de wachter op de toren van Treurenberg, één van de Brusselse stadstorens, gewapende mannen hoorde op de oude weg van Leuven naar Brussel. Ze kwamen uit het oosten. De oude weg liep over Bertem, Everberg en Kortenberg. Het nieuws verspreidde zich snel. De vrouwen liepen de oude weg op en zouden hun echtgenote ontmoet hebben te Kortenberg. Daar was in 1095 ook een geestelijke instelling ontstaan, die later de abdij werd. Sommige mannen waren zo uitgeput dat de vrouwen hun mannen op de schouders naar huis droegen. Een andere versie vertelde dat dit eerst gebeurde in Brussel zelf na het feest dat georganiseerd was voor de oud-strijders van de kruistochten. Eén zaak is zeker op 19 januari 1101 waren de kruisvaarders terug in Brussel. 19 januari bleef in Brussel een vrije dag. Men sprak er van ‘Vrouwkensavond’. |
naar begin pagina naar overzicht Sagen
2. Volksetymologie: de betekenis van de dorpsnamen Erps en Kwerps
De dorpsnamen wil men kost wat kost verklaard hebben. Soms geeft het volk een eenvoudige oplossing. F. Kakelbergs schreef op 25 december 1856 ’Beschrijf der gemeente Erps-Querbs’. Dit document kregen we in handen via Simonne Van Dyck, die het overschreef op 25 december 1943 voor haar eindwerk voor de normaalschool. We danken haar van harte voor de inzage van deze documenten. Kakelbergs verklaarde Erps als volgt: “Het Hoogduitse woord Erbs vertaeld in de Nederduitsche tael is Erwt (de peulvrucht). ’t Is Erwt in het Vlaemsch vertaeld. Na alle onze oudheden doorzocht te hebben, vindt men gene wezenlijke bewijzen van den oorsprong of eigennaem der gemeente Erps-Querbs. Maer men bemerkt dat, aangezien we nog van de oude Duitschers afstammen, waerschijnelijk den naem der gemeente of ’t woord Erps van hen afkomstig is, van ’t Hoog Duitsche woord Erbs (erwt). Later verbasterd Erps geschreven. De p kwam in de plaats van de b, maar dat verandert niets aen derselver uitspraak. Ten anderen dient opgemerkt dat het voorkomen van den omtrek der gemeente hiermede wel schijnt overeen te stemmen. De oppervlakte van Erps gelijkt zeer op een erwt, de bekende peulvrucht en zo is Erbs de eigennaam geworden’.Kort samengevat de oppervlakte van Erps geleek op de erwt en zo kreeg het dorp zijn naam. Kwerps was een andere geschiedenis. F. Kakelbergs begon in 1856 zijn studie met een vraag: “Waerom is die ribbe kwaed. Is het zoo wel inderdaed?” F. Kakelbergs vertelde dan zijn volksetymologisch verhaal: ”Deze gemeente is van alle kanten van Erps ingesloten. De oudste benoemingen die men in de jaerboeken van gemeld Querbs aantreft is de naem van Quaderebbe om rede dat het als een ribbe in Erps ligt en het woord kwade is er bijgevoegd ter oorzake van den weg, die men er eertijds aentrof. Dien naem verandert later in Quaribbe”. Kwerps lag dan samengevat als een rib in Erps en de weg die door Kwerps liep was van slechte kwaliteit. Simonne Van Dyck vulde het woord kwade aan met de kwaliteit van de bodem: Erps had immers de vruchtbaarste gronden, terwijl de meer onvruchtbare tot Kwerps behoorden. Zo vertelde het volk de oorsprong van Erps en Kwerps. |
naar begin pagina naar overzicht Sagen
Everberg is de gemeente van het kasteel en van de Prinsen de Merode. Deze adellijke familie draagt een wapenschild dat men als volgt kan omschrijven: 4 palen van keel (rood) op een veld van goud (geel), uitgeschulpt van azuur (blauw). Op het eerste zicht zijn het vier rode verticale strepen. Er is ook een wapensage rond dit wapenschild. Prins Amaury de Merode vertelde mij in 1973 dat men het oude verhaal vertelde van een de Merode, die een Middeleeuwse ridder was, die zich deftig verdedigde met schild en zwaard tijdens een veldslag. Hij werd echter zwaar gewond. Zijn vingers, zijn handen, waren vol bloed. Hij had nog geen wapenschild. Sneuvelend trok hij met vier vingers de rode strepen op het schild. Zijn bloed liep daarbij van het schild af. Zo ontstond volgens de wapensage het familiewapenschild de Merode. |
naar begin pagina naar overzicht Sagen
‘Die Aller-excellenste Cronyke van Brabant’ laat
de Tomme te Meerbeek een rol spelen in de legende van Karel van Nijmegem. Deze
jonge man verliet het hof van zijn vader waar men hem belasterd had. Hij week
uit naar Griekenland en werd verliefd op Swane. Ze vluchtten samen naar
Brabant. Daar werd hun zoon Julius Caesar geboren. Waar gebeurde dit? “Tot
de VII Tommen te Meerbeek werd Swane verlost van een zoon “. En wie was die
zoon: ”Een schoen jongelinge, die later van Roeme Keizer was: hij hiet
Julius Cesar “. Swane werd bijgestaan door twee vroedvrouwen: Beerte en
Lefde. Ze gaven hun namen aan de buurgemeenten Bertem en Leefdaal. In het
gedicht vonden we: |
naar begin pagina naar overzicht Sagen
5. De volksetymologie van de Haaggatstraat te Erps-Kwerps
Mijn grootmoeder Christina Van Tilt-Anthoon vertelde mij in 1967 hoe men aan het woord Haaggatstraat kwam: ”In de jaren 1600 was het in deze streek niet veilig. Er waren heel wat oorlogen. De soldaten moesten barricaden opwerpen of zich achter een haag verbergen. Waar de Haaggatstraat is, stond een haag. Eén van de soldaten heeft er een gat in gemaakt om zijn geweer door te steken en te schieten. Vanaf dan sprak men van de Haaggatstraat”. |
naar begin pagina naar overzicht Sagen
6. De Erpse eilanden in Kwerps.
In de volksmond bleef de volgende sage van de Erpse eilanden hangen. In Kwerps vinden we 27 Erpse eilanden met 56 inwoners voor 1914. Het zijn woningen midden in Kwerps (Kwerpsebaan, Kasteelstraat, Vissegatstraat, Processieweg, Bruulstraat, Rechtestraat, Diestbrugstraat) , die tot de parochie Erps behoren, een eigenaardige situatie, die eerst in 1937 opgelost werd. De Erpse eilanden werden toen parochie Kwerps. Christina Van Tilt – Anthoon (‘Stine van Kamielleke Van Tilt’) uit Kwerps, die oorspronkelijk zelf op een Erps eiland woonde, vertelde dat daar al eeuwenlang een verklaring voor was. Haar schoonvader Felix Van Tilt, die ook op een Erps eiland woonde, vertelde het haar. Toen de pest of de cholera uitbrak ging de pastoor van Erps daar de mensen bedienen. De pastoor van Kwerps was bevreesd voor besmetting en deed het niet. Daardoor kreeg de pastoor van Erps de huizen, die men Erpse eilanden ging noemen. Elie Michiels uit Erps hoorde zijn vader Theodoor Michiels (‘ Dore van Jef van Suske Smets’) in Erps hetzelfde verhaal vertellen. De pastoor van Erps was met een epidemie opgetreden te Kwerps en verkreeg daardoor de huizen. Wat is nu de historische werkelijkheid? De parochie Kwerps was even groot als de heerlijkheid Quaderebbe of het gebied van de heer van Kwerps. Heel wat huizen lagen onder andere heerlijkheden, vandaar de Erpse eilanden. De rijkere gebouwen waren dikwijls parochie Erps: het kasteel van Hagedocht, het kasteel van Ransem, het Speelgoed van Bollard, het Pachthof van Sint-Elisabeth, het Hof van Nederbruul en de Rijckenberghoeve. |
naar begin pagina naar overzicht Sagen
7. Volksetymologie: het ontstaan van de dorpsnamen tussen Leuven en Zaventem.
René Vrebos uit Meerbeek vertelde ons het verhaal van zijn vader Michel Vrebos (o Meerbeek 1898), de kleinzoon van Michel Vrebos, de pachter van de Zeven Slapers. Er was in de Leuvense regio een gevaarlijk dier: een grote gevaarlijke en erg brutale beer. Leuven was toen een succesrijk en levendig handelscentrum, dankzij de aanwezigheid van de bevaarbare Dijle. De stad leefde echter in grote angst voor de beer, het gevaarlijke dier. Men trachtte de beer te verjagen door het aansteken van grote vuren en het maken van ketellawaai. Het lukte na een tijd en de beer vluchtte in noordelijke richting. Daar ging men in een kleine nederzetting, trachten het dier met boog en pijl van achteren neer te schieten. Men noemde deze plaats Aarsschot (nu de stad Aarschot). Maar onderweg daar naartoe wou men de beer vangen met een dik zeel. Men wilde! Vandaar Wil-zele, dat later Wilsele genoemd werd. Dit alles gebeurde toen het dier wilde gaan drinken aan een waterput gelegen naast een kapelletje langs de weg: Put-kapel later genoemd Putkapel. Opgeschrikt vertrok onze vriend de beer als een pijl uit de boog nu in westelijke richting. De omwonenden zagen hem lopen, echtrennen. Vandaar Hij rent, dat later Herent werd. Daarna ging het dier dan in een meer zuidelijke vaart, naar een klein dorpje, waar enkele stoere mannen erin slaagden om een touw te winden om de poot van de beer. Daar kwam benaming Winksele van. Ontsnappend aan zijn belager, riepen deze in koor: velt hem of Veltem, maar dat lukte hen niet. Men trachtte de beer te doen vallen, hem te doen beisen, dus Beisem. Weer was dit mislukt. Afgedwaald ging het over de schone aarde en de korte maar hoge berg naar het malse broek toe. De nu gekende gehuchten en gemeenten Schoonaarde (onder Erps-Kwerps), Kortenberg en Melsbroek kregen aldus hun benaming. Onderweg daar naartoe lukte het enkele gasten om het in Winksele bevestigde touw om de beer zijn oksel (z’n okkel) te doen en die plaats werd Nederokkerzeel genoemd. Eindelijk na de vele inspanningen van onderweg kon men de wilde beer tot staan brengen door aan het touw een dikke steen te binden. Het resultaat was de plaatsnaam Steenokkerzeel, de verbinding tussen de sten en het oksel. Men had de bedoeling deze mannelijke beer te castreren. Naar het schijnt zijn deze weggenomen delen een echte ‘delicatesse’. Men sleepte het dier naar de open velden in de omgeving om deze operatie uit te voeren en men riep ‘Maak er nen os van’, nos-hem. Dit werd later Nossegem. De operatie mislukte. Het dier stierf en men stak hem onder de zavel, dus zavelt hem. Dat werd het huidige Zaventem, want de beer werd begraven in de zavelputten een eindje verder dan Nossegem. Dat was het einde voor de ongelukkige beer, maar volgens de volksmond het begin van onze dorpsnamen. |
naar begin pagina naar overzicht Sagen
8. De verschuiving van de dorpskern van Meerbeek.
Oorspronkelijk was het hoogste gedeelte van Meerbeek langs de weg van Tervuren naar Leuven de dorpskern. Men vindt er nog fundamenten van woningen. Een veld werd Haringsblok genoemd. Waarschijnlijk naar de naam van een woning. Nu ligt het dorpscentrum van Meerbeek in het middengedeelte tussen het Broek en de Tomme. In de volksmond heeft men de volgende verklaring voor de verhuizing. De pest zorgde voor heel veel slachtoffers die het hoger gelegen gedeelte bewoonden. De pest spaarde echter de inwoners van de lager gelegen gebieden. Dat geluk hadden ze dankzij de bescherming van Sint-Antonius. De kapel van Sint-Antonius in het lager gelegen gedeelte verving een galg die daar opgericht was. De woningen groepeerden zich rond dat nieuwe heiligdom en zo kwam het dorpscentrum van Meerbeek bij de Sint-Antoniuskerk te liggen. |
naar begin pagina naar overzicht Sagen
Jaarkrans |
Op 25 december is het Kerstmis. Sinds Paus Julius I (4 de eeuw) is deze datum de vaste datum, waarbij de geboorte van Christus herdacht wordt. De Germanen kenden het Joelfeest of de Winterzonnewende. Het waren de donkerste dagen van het jaar. De kerstkribbe heeft de H. Franciscus van Assisi als uitvinder. Via de Minderbroeders werd deze kerststal over Europa verspreid. In Kortenberg is hij laat ingevoerd. De familie Chantraine-Salkin in de Abdijdreef te Kortenberg had al een kerststal voor 1914. De familie Van Messem in Erps had rond 1900 een wassen kindje met een wit kanten kleedje. Het lag op nagemaakt stro op een houten bedje met 4 poten. Het geheel stond onder een globe. De beelden van de kerststal in de kerken van Kortenberg dateren meestal uit het interbellum. Het kerststalletje in de familiekring werd eerst echt populair na W.O.II. De kerstboom is van Duitse oorsprong. In de verslagen van de fanfare De Eendracht te Kortenberg werd reeds een kerstboom vermeld in 1905. In Kortenberg verbleven ook rijkere Duitse families o.a. Lürmann, die twee villa’s bouwde langs de Leuvensesteenweg (de latere villa Doyen en het notariaat van Ridder Clement de Creeft). De verspreiding van de kerstboom werd vooral bevorderd door de Duitse soldaten in W.O.I. Zij vierden ‘Weihnacht’. Men ging kerst wensen. Heel wat getuigenissen en liederen bleven bewaard in het Erfgoedhuis Kortenberg. Enkele voorbeelden In Everberg klonk het dan rond 1900 als volgt: ‘Ik kom om een heilige kest’. Wanneer men niets kreeg dan luidde het ‘Loopt met Uw kop tegen de muur dat ge best’. Pastoor Vincent Vanderhulst van Humelgem, een geboren Meerbekenaar, vertelde dat de dag voor kerstmis alle kinderen van Meerbeek vanaf ’s morgens vroege alle huizen afliepen en ‘Heilige Kest, wilde niet geven best’ riepen. Al het geplakt en ongeplakt fruit kwam die dag naar voor en werd gul gedeeld. Pastoor Vincent Vanderhulst herinnerde zich goed de kerstblok bij zijn vader burgemeester Alexius Vanderhulst in Meerbeek en dat rond 1890: ”De avond voor kerstmis of de kerstnacht werd in Meerbeek een heel ‘eesgat’ of het onderste van een boom in de haard aangestoken. Er werd dan verteld tot de zware klomp helemaal opgebrand was. Van voren hadden wij het heet en waren verplicht lederen lappen voor onze benen te binden en van achter bevroren wij. Peter zou dan vertellen uit de oude tijd”. In 1988 verscheen in Kortenberg de eerste kerstmarkt rond de kerk en in de Brouwerijstraat. In 1993 kreeg de gemeente Kortenberg langs verscheidene straten kerstverlichting. |
Nieuwjaar of 1 januari was door Paus Innocentius XII in 1691 als begindatum van het jaar vastgesteld. Met nieuwjaar ging de Kwerpse jeugd rond 1880 met de rommelpot rond, een blekken doos waarover de blaas van het varken gespannen was. Men zong dan ‘Nieuwjaarke zoete, het verken heeft vier voeten en een steert, is dat verken geen wafel weert?’ In Meerbeek gebruikte men voor de begeleiding ook een klomp met ijzerdraadjes bespannen, een soort mandoline. Te Everberg zong men: ‘Ik heb al zo lang met de rommelpot gelopen Met Nieuwjaar ging men Nieuwjaar wensen bij de familie. Ook de Nieuwjaarsbrief mag niet vergeten worden. Men kon voor 1914 nieuwjaarsbrieven kopen bij de schoolmeester of bij de zusters. De Nieuwjaarspeperkoek was in Meerbeek en Erps-Kwerps in de mode van 1945 tot 1955. In Everberg gaf de fanfare met Nieuwjaar een serenade voor de burgemeester, voor de pastoor en voor Prins de Merode, die erevoorzitter van de fanfare De Eendracht was. Het kasteel bood dan een glas wijn aan. Nieuwjaarskaarten werden gemeengoed in Midden-Brabant na 1945. |
Met Drie koningen (6 januari) zong men in Erps heel devoot:
“Wijle komen van Oost,
Wijle komen van ver
Met onze driekoningenster
O sterre, o sterre, o stille gij staat
Gij moet er met ons naar Betlehem gaan
Naar Betlehem, naar die Schone stad
Waar Maria met ’t Kindeke zat.
Hoe kleiner het Kindeke, hoe meerder eer,
’t Es het teken van God den Heer.
Wijle eten van Jezuskes broodkes
En drinken van zijne wijn,
Bij Jezus aan tafel zullen wij vrolijk zijn(bis)’.
Algemeen zong men in de streek tussen Brussel en Leuven:
“Op enen driekoningenavond
De bakker sloeg zijn wijf
Al met een houten klippel
Zo deerlijk op haar lijf
’t Wijf dat wou niet spreken
De klippel wou niet breken
De klippel brak
En ‘wijf dat sprak
En den bekker viel op zijn krentengat’
In Nederokkerzeel en Kwerps zong men ook:
‘ Op nen driekoningenavond
Sliep ik bij mijn vader
Mijn vader wou het niet hebben
‘k Sliep dan in de berre
De berre waren ze aan ’t maken
‘k Sliep dan in het laken
’t Laken waren ze aan ’t wassen
‘k Sliep dan in de plassen
De plassen waren te diep
‘k Sliep dan in het riet
’t Riet was te rot
k’ Sliep dan bij den hond
Den hond begost te grollen
‘k Sliep dan bij de mollen
De mollen waren te voois
‘k Sliep dan in de peperdoois
De peperdoois was te klein
k’Sliep dan op het plein
Het plein was te nat
‘k Sliep dan in Piekesmeulengat’.
Driekoningen zingen is in 2004 nog levendig in de gemeente Kortenberg.
.
De pensenkermis behoort tot de traditie in Midden-Brabant. November was de slachtmaand. Het weer was koud en het vlees kon dan niet slecht worden. Men kreeg daarbij ook voldoende vlees om de winterperiode te overbruggen. Ook rond Pasen - dus voor de hitte - werd een tweede varken geslacht. Bij de betere boerenfamilies at men in de week varkensvlees, ’s vrijdags vis en ’s zondags rundvlees. Het slachten van het varken was op het platteland een grote gebeurtenis. Iedereen in de familie zag er naar uit, want dan volgde de pensenkermis. Men maakte witte en zwarte pensen. Het basisproduct hiervoor was gemalen varkensvlees. Hiervoor gebruikte de boerin in Everberg een pensenmolen. Men voegde aan het gemalen varkensvlees peper, zout en muskaatnoot, in het Meerbeeks ‘kroinoike’ toe. Voor witte pensen - de meest typische Midden-Brabantse specialiteit - gebruikte men gemorzeld wit brood zonder korsten, 30 eieren (op basis van een varken van 120 kg), de specerij foelie en het betere varkensvlees. Foelie - in het Frans ‘macis’ - is de bast van de muskaatnoot. De muskaatboom vinden we op de Molukken (Indonesië). Voor zwarte pensen gebruikte men wit brood met korsten, bloed van het varken, de specerij pensenkruid en het minder goede vlees. De korsten van het witte brood mochten niet verbrand zijn. Het bloed van het varken mocht geen klonters bevatten. De boerin roerde met de hand of met een strowis in het bloed om het klonteren tegen te gaan. Het zwarte pensenkruid had als basis kruidnagel, in Erps-Kwerps ‘groffelsnagelen’. ‘Groffelsnagelen’ was een afleiding van het Franse ‘clous de girofle’. Pensenkruid is dus gemalen kruidnagel. Kruidnagels zijn gedroogde bloemtoppen van een boom op de Molukken (Indonesië). Het pensenvlees wordt in de ‘vellen’ geduwd. Daarvoor plaatst men de horen op de pensenmolen, waar de vellen over getrokken werden. De boeren in Kortenberg gebruikten de darmen van het varken als ‘vellen’. Ze werden het binnenste buiten in lauw water gelegd en afgekrabd met de lepel of met de botte zijde van het mes. Daarna werden ze opgeblazen om te zien of er geen gaten in waren. De vorm van de pensen is in de 20 ste eeuw sterk veranderd. Vroeger had men ongelijke pensen zolang als de darm was. Nu heeft men pensen die even lang zijn en die gedraaid zijn: één draai links, twee draaien rechts, één draai links en twee draaien rechts en men zit bij de volgende pens. De pensen werden gekookt of in ons dialect ‘gezooie’ in de pensenketel bij een temperatuur van maximum 80°. De pensenketel was een grote gelakte ketel. De uitdrukking ‘zo grauw als een pensenketel’ verwijst ernaar. Sommige ‘vellen’ met pensenvlees barstten tijdens het koken en zo kwamen er stukken pens in het kookwater terecht. Dat was de basis van de pensensoep. De meeste boerinnen deden daar wat groenten, rijst en korstjes brood bij en zo kreeg men een soep. De pensen moesten in Midden-Brabant drogen. Ofwel liet men de pensen drogen op een lange stok in de opkamer ofwel werden de pensen op stro op een tafel gelegd met een handdoek over. Zijn pensen nu zo origineel voor onze streek? Vergelijken we daarom even met de andere gewesten. In Limburg kent men alleen zwarte pensen. In Beide Vlaanderen kent men zwarte pensen met ajuin en met rode kool. In Ronse had men op de hoeves zwarte pensen gemaakt uit pensenvlees, bloed, brood, rozijnen en suiker. Bij de beenhouwers in Ronse waren het zwarte pensen met ajuin. In Veurne kende men een soort witte pensen. In Luik heeft men ‘boudin de Liège’ of witte pensen met peterselie. Wanneer het varken geslacht was maakte men, ook kipkap en geperste kop. Beide gerechten hadden hetzelfde principe. Men kookte de kop van het varken, de ‘bouilli’ (het soepvlees) en de rundschinkel. De ‘bouilli’ (rundvlees) en de rundschinkel werden toegevoegd omdat het eindproduct voldoende vlees zou bevatten en niet te vet zou zijn. Alles ging door de vleesmolen . De poten, de oren en het zwoerd werden gekookt om de ‘jus’ of de vleesgelei te bekomen. De ‘jus’ ging bij het gemalen vlees. Azijn, peper en zout zorgden voor de afwerking van het product. Het geheel kwam dan in een platte kom of in ronde koppen terecht. Voor kip - kap gebruikte men gemalen vlees, voor geperste kop gebruikte men grotere stukken vlees. Voor ‘poten en oren’ kookte men de genoemde basisproducten. Men voegde er de ‘koikes’ (de restanten van de gemalen en gesmolten lies), een laurierblad, azijn en ajuin aan toe. Dat was ‘poten en oren in het zuur’, maar men kon ‘poten en oren’ bereiden met gedroogde pruimen, die dan eerst in water geweekt werden. De pensenkermis volgde op de zondag na het slachten van het varken. Een gedeelte van het vlees moest immers snel opgebruikt worden. Het was dan ook een overvloedig feest. Er werd heel wat gegeten of liever gevreten. Hubert Verboomen gaf ons een beeld van een pensenkermis met 7 gangen in Erps rond 1910: -o- Een straffe vleessoep met vermicelli en soepvlees -o- Soepvlees met aardappelen en groene kolen -o- Varkensgebraad met aardappelen en schorseneren -o- Ribbekens en ‘varkensbree’ met brood -o- Poten en oren met rozijnen en brood -o- Rijstpap met saffraan en bruine suiker -o- Pensen met brood en appelspijs. (gelukkig om 16 u) Streekgerechten werden sterk geapprecieerd. Blijkbaar was er toen van cholesterol geen sprake! Dr. Henri Vannoppen Erps. |
5. Hanenkappen en andere verdwenen carnavaltradities uit Erps-Kwerps
Carnaval heeft in onze gemeente zijn eigen tradities. Te Erps-Kwerps en omgeving was hanenkappen een veel voorkomend gebruik vóór W.O. I. Het gebeurde toen met levende hanen. De levende haan werd met zijn kop door een bodemloze mand gehangen. Henri Janssens vertelde ons dat hij vóór 1914 een levende haan die nog aan het kraaien was heeft zien hangen met vastenavond bij ‘den Tus’ (café Van Eycken). De inzet voor het hanenkappen was toen 1 fr. Een doek werd voor het gezicht van de kappers gebonden. Men werd een keer rondgedraaid zodat men wel eens in een verkeerde richting ging. De hanenkapper stond op 10 m. van de haan. Men kapte toen bij ‘den Tus’ met het lemmer van ‘een kwade pik’, waarmee vroeger graan gepikt was. Ook Louis Verheylewegen heeft nog een haan zien hangen bij ‘den Draaier’ (Alfons Vandeven) in de Vissegatstraat. Ook te Erps werden er vóór 1914 levende hanen gekapt die tussen 3 lindebomen op de plaats gehangen werden. Met een ijzeren sabel moest men proberen de levende hanen te onthoofden. Hubert Verboomen in Braine-L’Alleud vertelde ons dat herbergier Eugène Van Doren, Nele Crabbé en Eugène Kakelbergs de inrichters ervan waren in Erps. Het kappen gebeurde dus op de plaats. Het hanenkappen werd te Erps-Kwerps verboden door het gemeentelijk politiereglement van 7 november 1911 art. 21 “Worden verboden de gevechten van honden, hanen en andere dieren in openbare plaatsen, alsook alle publieke spelen welke uitgeoefend worden op levende dieren en welke voor gevolg hebben hunne dood te veroorzaken na meer of min langdurig lijden”. Vooral op de gehuchten was het hanenkappen populair. Zo werden er ook nog hanen gekapt op het gehucht Olmenhoek in het café bij ‘Jean Mik’ (Jean Vandevelde-Vandenbalck) in de Bruulstraat. Te Schoonaarde kapte men volgens Jan Vanderhulst hanen met een houten sabel voor ‘de Zwaan’ van Van Assche. Dit gebeurde vóór 1914. Ook bij ‘den Tus’ werden stokvis en kramiek verloot met vastenavond. 8 à 10 man zetten 25 centimes in. Met de teerlingen werden ze uitgeloot. Tenslotte kampten de twee hoogsten tegen elkaar. Er was ook hanenkappen in het café bij de Dixer » op de Haaggatstraat (tot 1940 vooral door oudere mensen), in het café, «De Zwaan» te Schoonaarde (vóór 1940), «bij Julia» op Curegem tot 1960, en in de «Lelie» van 1953 tot 1972 vooral beoefend door jonge mensen van 20 tot 35 jaar. «De Cultuur-Historische Vereniging» en later «De Hollen Blok» namen de traditie van Bert Stroeykens over. De cultuur-Historische Vereniging van Erps-Kwerps richtte in 1972 hanenkappen in, in de zaal “De Lelie”. De volksdansgroep “De Hollen Blok” zette sedert 1974 deze traditie verder, dit op het voetbalplein van Erps-Kwerps. De dode haan hangt door een mand die tussen de twee palen van het doel hangt. De mand werd speciaal gemaakt voor hanenkappen bij Bert Stroeykens in de Lelie. Rond de mand is een zak gebonden om de te heftige slagen op de mand te breken. Alleen de kop van de haan hangt erdoor. Wanneer er geen hanen te vinden zijn worden ook wel kippen genomen. De haan of de hen moet twee uur voor de hanenkap doodgedaan zijn zodat het bloed eruitgelopen is. Een goede haan moet een gespierde nek hebben. Vroeger stak men wel eens een ijzerdraad door de ‘stroot’ van de haan, maar dat werd helemaal niet geapprecieerd. De kapper wordt met een zwarte doek geblinddoekt. Hij vertrekt op 10 passen afstand. ‘Tasten’ is niet toegelaten. Men moet met een slag de haan kunnen onthoofden. Roepen of aanduidingen geven is niet toegelaten. Meestal kan men echter de aanmoedigingen niet tegenhouden. Sedert 1975, het jaar van de vrouw, kappen de vrouwen ook mee. Bepaalde personen zijn berucht op het veld voor hun goede richtingszin. Zo slaagde er Roland Janssens in 1975 in om 2 van de 4 hanen te doen sneuvelen. Na de hanenkap worden er 4 stukken stokvis en 6 kramieken verkocht. In de archieven van De Hollen Blok vinden we de laatste sporen van hanenkappen in 1979. In 1989 werden nog een gemeentelijke toestemming gegeven voor hanenkappen aan het café bij Julia op Curegem. Ook het café ‘De Schuur’ te Kwerps organiseerde enkele jaren later nog hanenkappen met vastenavond. Johan Vleeracker uit Kortenberg, nu 1ste schepen, maakte een studie over het hanenkappen te Erps-Kwerps in het kader van het project ‘Volksspelen’ bij de K.V.L. aan de hand van interview met hanenkappen en aan de hand van kapperslijsten. In 1975 waren er 37 deelnemers en 200 toeschouwers, in 1976, 26 deelnemers en 150 toeschouwers. Johan Vleeracker beschreef het spel als volgt: «Eenmaal per jaar op vastenavond organiseerde de cafébaas voor zijn cliënten een hanenkapwedstrjd. De dode haan werd door een bodemloze mand gehangen. Er werd ingeschreven en een inzet betaald. Ofwel behield men de inschrijvingsvolgorde zoals nu ofwel lootte men wie eerst mocht beginnen. De geblinddoekte speler stapte vooruit en mocht 1 zwaai (hak) geven naar de hanenek. Dan mocht de 2de speler vertrekken tot de haan onthoofd was. Wie de hanehals kon afslaan kreeg de haan en de eer. Men speelde opnieuw voor de volgende haan tot men de 4 hanen had gekapt». Tussen de 2. W.O. was het spel politiek gepolariseerd. De aanhangers van de fanfare St. Petrus kapten bij ‘Den Draaier’, terwijl de fanfare ‘Vrolijke Schutters’ kapten bij ‘Den Tus’ hun fanfarelokaal. Het waren meestal jongere personen die in 1975-1976 hanekapten, volgens Johan Vleeracker.
In de meeste culturen wordt vastenavond voorgesteld als het begraven van de winter of ook als de dood van de vreugde, van het plezier, vermits de strenge vasten nu gaat beginnen. Te Balkestraat onder Erps-Kwerps ging men op die dag (dus vastenavond) rond met een persoon die de rol van de dode moest spelen. Deze werd op een ladder of op een lijkberrie gebonden en zelfs op een houten eg. 4 mannen droegen hem. De Balkestratenaren gingen met hun dode tot op Liest onder Nederokkerzeel. Ze zongen “Dien ermen man die kost ne meer gaan, hij is er van het fleures aangegaan. In de Balkestraat waar de pomp staat, verkopen ze mostaard”. Kort na 1900 waren de rondgangers zo beschonken dat de koord losgekomen was en dat de schijndode op de grond gevallen was. De dragers meenden dat hij doodgevallen was en werden onmiddellijk nuchter. Dit was de laatste tocht in de Balkestraat volgens “Leonie Vapeur”. De verkleedpartij met maskerades behoort tot het carnavalgebeuren. Ook te Erps Maskeerde men zich. Men zette “een mombakkes” op en mannen verkleedden zich als vrouwen en omgekeerd. Zo ging ‘den Ender van Crabbes’ (Henri Vannoppen † 1938) nog met zijn kinderen carnaval vieren in Diestbrug. Vóór 1914 zag men een man in het geel gekleed rondlopen in Kwerps. Hij was eruit getrokken maar wilde zijn kind zien zonder dat men hem zou herkennen. J.B. Dierickx heeft ook nog geweten dat er bal was met vastenavond bij ‘den Tus’ in Kwerps. Men huurde klederen te Brussel en te Leuven. Na 1914 is dit bal verdwenen. Vele Schoonaardenaren trokken daar naartoe. Jan Vanderhulst heeft nog een vastenavondbal gekend vóór 14. Ook ‘de vuil jeanetten’ met een gordijn over het hoofd en slordig gekleed zag men voor 1914 door Erps trekken. Tussen de 2 W.O. werd het algemeen verboden om nog met een masker rond te lopen. Er gebeurden te veel vechtpartijen. |
Dr. Henri Vannoppen
1. Hendrik Conscience kende de nalaat
De nalaat of ‘aulaut’ is het na-oogstfeest in het Dijleland. Dit feest werd gevierd voor W.O.I als de laatste zak aardappelen binnengereden was. Hendrik Conscience sprak er reeds van. Hij was geen onbekende in de streek. In 1831 vocht hij tijdens de Tiendaagse Veldtocht op de IJzerenberg te Winksele. In zijn roman ‘De Plaag der Dorpen’ beschreef hij de "nalaat: het zijn de dienstboden en de werklieden van pachter Daelmans, die met de laatste kar aardappelen van het veld komen. Ik heb ze daar straks bezig gezien met de kar vol groene takken te hangen. Deze avond is het koekenfeest bij hen”. Ook in zijn roman ‘Het Goudland’ beschreef hij de nalaat. Donatus Kwik zong daar bij het bakken van de pannenkoeken een deuntje, dat ons evenzeer aan het aardappelfeest herinnert:” God zij geloofd. De pataten zijn binnen. Moeder is vrolijk, de pan staat op ’t vier. Laat ons met zingen en smullen beginnen. Vivat ’t patatenfeest en het plezier. ‘k Voel er mijn hartje zo kloppend naar snakken. Koekenbakken, koekenbakken, lekkere koekenbakken.”
2. De nalaat, een uitlaatklep voor de zwoegende bevolking.
De agrarische feesten waren een uitlaatklep voor de hard zwoegende bevolking van het Dijleland. Deze feesten situeerden zich in het kader van de akkerbouw. Ze grepen plaats na de oogst. Wanneer de laatste schoof binnen was hield men het oogstfeest. Dit feest was reeds lang voor de eerste wereldoorlog verdwenen want we vinden er weinig sporen van terug in de mondelinge overlevering. Adèle Salens-Peeters in Kwerps zag op het einde van de 19deeeuw nog het binnenhalen van de laatste schoof te Winksele-Delle. De kinderen zaten op de wagen met de schoven en zongen. Na de graanoogst volgde de aardappeloogst. Deze had plaats in september. Dat was ook de vakantiemaand voor het onderwijs, zodat de kinderen mee aardappelen konden rapen. Deze eindigde steeds met de nalaat. In sommige pachthoven diende men ‘kassaat’ op. Dit waren pannenkoeken met spek vermengd. In andere pachthoven was het rijstpap. Verscheidene mondelinge overleveringen gaven ons een degelijk beeld van de draagwijdte van dit feest. Voor 1880 en zelfs nog tot 1914 nodigden alle rijkere boeren de aardappelstekers uit op de nalaat. Dit gebruik dat zowel het paternalisme van de pachter als de solidariteit van de leefgemeenschap veronderstelde, kwam zelfs voor in het klooster van Erps.
3. De nalaat in het klooster van Erps
Het klooster van Erps had zijn eigen landbouwbedrijf. In het klooster van Erps rooide men de aardappelen in twee dagen. Het rooien eindigde op de dinsdag. ’s Middags nodigde de kloosteroverste de aardappelstekers uit op een groot diner: bouillon, aardappelen met een groot stuk vlees, rijstpap en fruit. Voor de meeste aardappelstekers was dit maal beter dan een kermistafel, vandaar dat het klooster nooit tekort had aan aardappelstekers. De feestvreugde in het klooster beperkte zich tot het goede middagmaal.
4. De nalaat in het Rode Schild te Erps bij Jef Boon
Op de andere pachthoven mocht er ook gedanst en gespeeld worden. De muziek kwam dan ook te voorschijn. Op het ‘Rode Schild’ bij Jozef Boon op het Dorpsplein te Erps was het ’s avonds diner. Daarna kwamen de muzikanten en vervolgens werd er gedanst. Spelen zoals ‘stoemen ambacht’, een verkleedpartij met oude klederen, en ‘schoeinke slef’ kwamen dan ook voor. Dit laatste volksvermaak werd dikwijls een erotisch spel waarbij de gevangenen in het midden van de kring zich kon vrijkopen door de klomp te vangen die onder de knieën en onder de rokken van de vrouwen, die meestal geen onderbroek kenden, doorging. Verscheidene echtparen kwamen uit de nalaatfeesten voort met of zonder kind op komst. De nalaatfeesten vormden eveneens een uitlaatklep die de sociale vrede op het platteland bewaarde en die noch door de geestelijke noch door de wereldlijke overheden kon ingetoomd worden.
5. De nalaat in Kwerps, de Olmenhoek en Schoonaarde
Jules Salens herinnerde zich nog heel goed de nalaat op het pachthof bij zijn moeder de Weduwe Adèle Salens-Peeters in de Vissegatstraat. Men maakte voor de aardappelstekers rijstpap met veel saffraan. Louis Verheylewegen vertelde over de nalaat bij ‘Nette Wets ‘(Antonia Vleeracker) op het Hof ter Netelen (pachthof van Pelgrims) te Kwerps. De landhuurders moesten de aardappelen rooien bij de landeigenaars. Daarna vierde men op dit pachthof nalaat met ‘kassaat’ en rijstpap. Petrus Janssens maakte nog de nalaat mee op het Pachthof van Sint-Elisabeth bij De Winter op de Olmenhoek. Zuster Angèle (Louise De Becker) in het klooster te Eizeringen vertelde het volgende over de nalaat in Schoonaarde: ”In Schoonaarde werd de laatste wagen aardappelen binnengehaald. Hij was versierd met groen (‘patatenloof’). Ook de meisjes en de jongens droegen loof of bloemen als krans rond het hoofd. Er had dan een kermis plaats met ‘kassaut’, dit was ‘koekenbakken met spek’. Alles werd dan overgoten met berenbier. Daarna werd er dan gezongen”.
6. De nalaat op de pachthoven in Meerbeek
In de Goedestraat te Meerbeek had men twee grote pachthoven: het Hof van Ter bank en het Pachthof van de Zeven Slapers. Het eerste pachthof is verdwenen. Daar woonde ‘Boer Frederik’ of Frederik De Cock. De aardappelstekers mochten er rijstpap komen eten en Boer Frederik trok dan met de aardappelstekers naar Beisemkermis. Ook op de Zeven Slapers was er nalaat evengoed als bij Pieke Ulens in de Dorpsstraat als bij ‘Cezienes’ (Vandenschrieck) in de Klein Vilvoordestraat.
7.De ‘revival’ van de nalaat
De nalaat verdween met W.O.I. In 1974 voerde de volksdansgroep De Hollen Blok opnieuw de nalaat in te Erps-Kwerps met stoet, rijstpap en volksspelen. Deze feestelijkheden in de Kerselarenstraat bij het station van Erps-Kwerps gingen in 1977 op in de Schoonaardefeesten.
Dr. Henri Vannoppen
Broodbakken en bakovens in Kortenberg
1. De soorten brood
Het vleesvat en het bakhuis waren de symbolen van een leefgemeenschap die autarkisch of zelfvoorzienend was. De beenhouwer en de bakker waren niet echt noodzakelijk in landelijke dorpen in de 19de eeuw. De landbouwer had zijn eigen graan en kon dus ook brood bakken. In 1800 kende men grofweg 7 granen: tarwe, spelt, masteluin, rogge, gerst, haver en boekweit. Boekweit werd in de Kempen gebruikt voor koeken en pap. Spelt werd in de Ardennen (Namen en Luik) gebruikt voor het bakken van brood. Van haver maakte men pap. Masteluin is een mengsel van twee schepels rogge en één schepel tarwe. Roggemeel zorgde voor zwart brood. In Erps-Kwerps at men in de Nederlandse periode (1815-1830) meestal ongebuild roggebrood. Tarwebrood en gebuild roggebrood kwamen weinig voor. Het was de tijd van het zwart brood. In Erps-Kwerps kende men in de 20 ste eeuw brood op stenen gebakken en platenbrood. Het brood op stenen gebakken is bij de bakkerij Salens in Kwerps in 1975 verdwenen. Met de nieuwe wagenovens ging dit niet meer.
2.De ingrediënten van brood
De ingrediënten voor wit tarwebrood zijn de volgende:
- 12 kg bloem
- 6 l water
- 300 g gist
- 200 g zout.
Men bakte in pannen of ‘platines’. Er zijn pannen volgens de grootte van het brood: ½ kg, 1 kg, 1,5 kg, 2 kg en 2, 5 kg. In Meerbeek werd het brood niet gewogen. Men schatte het deeg op ‘het goed val het uit’.
3.De standenverschillen
In Erps was er rond 1890 een duidelijk standenverschil: ongebuild roggebrood of korenbrood voor de arme mensen, gebuild roggebrood voor we middengroep en wittebrood of tarwebrood voor de rijkeren. Louis Verheylewegen vertelde ons dat in Kwerps voor 1914 bij rijke begrafenissen broden uitgedeeld werden aan de families die de begrafenis bijwoonden. Dat was verplicht vanaf de begrafenismissen van 10 u. De personen die op de armenlijst stonden kregen nog een brood extra.
4.Het gistmiddel
Men kende drie soorten gist: zuurdeeg, biergist en bakkersgist. Vroeger werd alleen zuurdeeg of ‘neef’ gebruikt of het deeg van de vorige dag. Met biergist bekwam men een malser en smakelijker brood dan met zuurdesem. Voor kramiek en suikerbrood met Kwerps-kermis ging men vloeibare gist halen in de brouwerij De Wil-Abeloos . Bakkersgist of droge gist verscheen op het einde van de 18 de eeuw. Het was een luxe en werd gebruikt voor wit brood.
Men kocht bakkersgist bij de kruidenier. Deze sneed het met een garendraad.
5.Het kneden was vrouwenwerk
Het kneden van het deeg gebeurde in de bak- of deegtrog. Deze stond in de keuken of in het grotere bakhuis. Sommigen hadden een ‘moel’ op 4 poten (baktrogtafel). De meesten hadden echter een ‘moel’, die op twee stoelen geplaatst werd (een deegtrog). Het deeg werd gesneden met een groot mes. De deeghak of krabber diende om de deegtrog uit te schrapen. Het jongste kind in een gezin in Erps-Kwerps wordt wel eens spottend ‘het schrapsel van de moel’ genoemd.Het deeg liet men hem rijzen in de baktrog. Een uur later werd het deeg verdeeld in porties van 1 kg. Deze porties worden dan gevormd of gebold. Deze bollen worden dan in voorgesmeerde broodpannen gelegd. Men liet dan het brood opnieuw 1 uur rijzen. Nieuwe pannen werden ingebakken, na eerst met liezevet ingestreken te zijn. Het bereiden van het deeg was vrouwenwerk.
6. Het bakhuis
Het bakhuis was een afzonderlijk bijgebouw waarin brood werd gebakken. Het was een éénkamerhuisje met schouw en daarachter de oven. Het bakhuis was meestal opgetrokken uit baksteen omwille van de brandveiligheid. Het stond op een afstand van het huis omwille van het brandgevaar. Het bakhuis was een huisje onder een zadeldak. De schoorsteen stak uit boven de achterpuntgevel. Het bakhuis had een gesloten onderbouw met een halve eivormige gemetselde ovenkap onder een lager zadeldak als oven. De ovenkap was uit baksteen en met leem bestreken. Het lager zadeldak staat in dezelfde nokrichting als het bakhuis.
De houtoven is het prototype van de oven met een rechtstreekse verwarming. Het vuur wordt gestookt in dezelfde oven waar het brood wordt gebakken.
In Everberg in de Dalemstraat, naast de Villa Wielemans bleef de hoeve met het bakhuis van Richard Hermans bewaard. In het Dijleland of Midden-Brabant is er soms ook sprake van een bakoven voor twee of meer gezinnen, dikwijls gecombineerd met een gemeenschappelijke waterput. In Meerbeek was er een gemeenschappelijke bakoven. Het was een erfdienstbaarheid voor de hoeve van de familie Stroeykens, later Vandenhoeck en voor de hoeve van Gust Vannetelbosch in de O.-L.-Heerestraat.
7. Het brandhout
Brandhout heet in Erps-Kwerps ‘mutsaard’ of ‘hetzel’, in Winksele ‘schavei’. Het brandhout was gewoonlijk klein hout. Het mocht geen dennenhout zijn. In Meerbeek stookte men dikwijls met elzenhout. Het brandhout moet heel droog zijn. In Meerbeek droogde de ‘hetzel’ in de houtmijt, die in de boomgaard of onder een afdak stond. Het hout moest minsten 1 jaar gedroogd hebben. Nat hout geeft geen hitte en geen klare vlam. Het voorvuur bestond uit stengels, loof en ook wat klein hout Om 45 broden van 1 kg in pannen te bakken heeft men 6 normale ‘hetsels’ nodig.
8. De oven stoken en brood inzetten was mannenwerk
Wanneer we het rollenpatroon onderzoeken zien we dat de oven stoken of de oven heten mannenwerk was. Mijn grootvader Henri Vannoppen uit Erps-Kwerps (‘den Ender van Crabbes’) wees er steeds op dat men niet kon bakken wanneer de ovenstenen niet wit zagen. Met de ‘reutelaar’ of het ratelijzer verdeelde men de gloeiende as. De ‘reutelaar’ was de ijzeren haak waarmee ook de broodpannen verplaatst werden. Het is een haakvormig ijzer. Men spreekt ook over een rakelijzer of een rekelijzer. Men schoot het brood in met de ovenpaal of broodschieter. Het was een ijzeren ronde paal. In Meerbeek werd de ijzeren ovenpaal vooral gebruikt voor de lage taartvormen. Het was eigenlijk een ronde paal. Bij de bakkerij Salens in Kwerps zagen we nog een rechthoekige houten ovenpaal. Hij was eerder tongvormig. De baktijd voor een oven brood is ongeveer 1 uur. Men bakte wekelijks. In Meerbeek was het brood inzetten mannenwerk.
9. Het brood moest blinken
Wanneer de boerin zag dat de broden goed waren, werden ze uit bakoven gehaald. Er werd koude koffie met een borstel over hert brood geveegd, wanneer het uit de oven kwam. Zo blonk het brood. In Meerbeek was dit vrouwenwerk. De ovenas was meststof. Het was heel goed voor de leibomen en voor de druivelaars. De as werd daar dan ook rond gelegd.
10. De boterhammen, dik of dun
Vers brood werd niet gegeten. Het was slecht voor de maag en de darmen plakten daarvan aan elkaar. Het brood werd aangesneden nadat er een kruis op de steenkant of de onderkant van het brood was gemaakt. Oorspronkelijk werd de broodsnijer gebruikt om het brood te snijden later het broodmes. in Erps-Kwerps heet men een boterham ‘nen boo’ en van ‘ne kant’. Op heel wat pachthoven op het einde van de 19 de eeuw mocht men slechts ‘ene kant’ (één snede brood) eten en men mocht hem zo dik snijden als men wou. Dat was uit profijt voor het ‘pleksel’. Dat was zo in Schoonaarde-Erps op het pachthof Janssens (bij’ Tielens’) in de Meerbeekstraat. Op sommige pachthoven viel het sociale verschil ook op in het ‘pleksel’ De herenboer plekte het brood met boter en de gasten met vet of smout.
naar hoofdindeling
naar overzicht Jaarkrans
VOLKSGELOOF |
A. Geestenwereld | 1. Aardgeesten | Klabotermannekes van Zaventem |
2. Watergeesten | Zwarte Madame in Erps-Kwerps | |
3. Vuur- en Lichtgeesten | Stallichten kerkhof Everberg Zielekes op Vossepleintje Lodder met zijn keet |
|
4. Luchtgeesten | Framasson van Kraainem Spoken in Paardenbos man met Witte Hemd & de Fakkel |
|
5. Plaaggeesten | Lodder met zij Keet in Erps-Kwerps Tiense Molen Molen te Veltem-Beisem Sint-Antonius verslaat Lodder met zijn Keet Man met bovennatuurlijke krachten De Mare in De Zwaan & in Koning van Spanje Klambaar en Teensnijder |
|
B. Toverwereld | 1. Heksen | Toveres te Diestbrug |
2. Kwade Hand | In de stal te Diestbrug Te Meerbeek |
|
3. Tovenaars | Huwelijk heks-tovenaar in de Engerstraat Man gered door toedoen van de duivel |
|
4. Overlezers en Overlezingen | "Batist" van Charleroi Louis Banken & Sus van Poeyer |
|
C. Duivelenwereld | Duivelverschijning op Balkestraat Duivelpact van molenaar van Everberg Duivel in Duivelsbos te Meerbeek |
|
KLEDIJ |
LEGENDEN |
REUZEN |
Spotnamen voor de verschillende gemeenten Dr. Henri Vannoppen
Kortenberg is een fusiegemeente bestaande uit de vroegere gemeenten:
Erps: de Heren van Erps Erps telde heel wat grote pachthoven (herenhoeves) en na 1890 ook heel wat villa’s, vandaar de spotnaam ‘Heren van Erps’.
Kwerps: de Boeren van Kwerps Kwerps is een eiland in Erps en is volledig omringd door de parochie Erps. De grote pachthoven in Kwerps waren dikwijls Erpse eilanden en vielen zelf onder de parochie Erps. Het pachthof Rijckenberghoeve naast de pastorie van Kwerps was een Erps eiland. In Kwerps waren vele kleine boerderijen vandaar de spotnaam ‘Boeren’.
Kortenberg: de Waterheren Kortenberg telde heel wat villa’s, waar men graag Frans sprak. Deze stonden langs de Leuvensesteenweg, de Stationsstraat en de Hertog Jan II-laan. Vandaar het spotversje van de buren ‘Veel poef, veel stoef, veel Frans dat is Kortenberg . Het zijn geen heren maar waterheren’. Zo ontstond de spotnaam ‘Waterheren’.
Meerbeek: de Papboeren of Papzakken Met de winterkermis en met het feest van Sint-Antonius de Eremiet, de dag van de grote bedevaart naar Meerbeek, werd te Meerbeek pap gegeten, vandaar de naam ‘papboeren’. Met pap bedoelde men rijstpap. In de schermutselingen met de naburige Everbergenaren – de oorlog brak gewoonlijk uit op de natuurlijke grens tussen beide gemeenten aan de beek de Zoo gebruikten de Everbergenaren de spotnaam ‘Papzakken’.
Everberg: de Preslekkers Everberg had heel wat melkerijen rond 1910. Er was een duidelijke tegenstelling met het buurdorp Meerbeek. De Meerbekenaren noemden hun buren ‘Preslekkers’. ‘Pres’ is afgeroomde melk of ‘afroom’. Een ‘pres’ in een melkerij was een ‘afromer’.
|
URL-adres van onze website | laatste aanpassing op 26.09.2014 |