De archeologische periodes in Kortenberg

Walter Sevenants
Licentiaat archeologie

De volgende periode-indeling wordt daarbij aangehouden :

Per behandelde periode (waarvoor vondsten gekend zijn) is een kaart toegevoegd, met daarop de naam van de vindplaats. Ook werd een onderscheid gemaakt tussen de vondsten die enkel bestonden uit één of meerdere voorwerpen, en die vindplaatsen waar ook “archeologische grondsporen” werden vastgesteld.

 



Neolithicum (5.500 v.Chr. – 2.000 v.Chr.) – kaart 1

 


(Adobe Acrobat reader is noodzakelijk, om de kaart te bekijken)

 

overzicht van kaarten  
   

Walter Sevenants
Licentiaat archeologie

 

Het Neolithicum kenmerkt zich door de (geleidelijke) overgang van de mens die leefde van de jacht, visvangst en pluk, naar een leven op basis van landbouw en/of veeteelt. Hierdoor moest/kon de mens meer permanente nederzettingen oprichten. Ook kwam er een ruimere materiële cultuur (onder meer aardewerk).

Het merendeel van de vondsten uit deze periode zijn (fragmenten van) gepolijste stenen bijlen. Deze fragmenten bewijzen niet dat op die vindplaatsen ook de neolithische mens gewoond heeft. We moeten ons eerder voorstellen dat bij het kappen van het bos (om akkerland te verkrijgen), tal van deze bijlen stuk of verloren gingen. Zodoende zijn ze meer een getuige van het verdwijnen van het oorspronkelijk boslandschap. Opmerkelijk daarbij is dat de vondsten zich allemaal bevinden in de noordelijke helft van Groot-Kortenberg. Dit kan te maken hebben met de stand van het huidig onderzoek, maar ook met de eventuele voorkeur van de neolithische mens voor bepaalde soort gronden.

Tijdens de opgravingen op “Lelieboomgaarden” werd een kuil met wat aardewerk aangetroffen ( Zie M.Verbeeck, Vijf opgravingcampagnes te Erps-Kwerps (1987 – 1991). Een bewoningscontinuïteit van de prehistorie tot de middeleeuwen., in Acta Archaeologica Lovaniensia, 33, 1994, p. 67 – 90.) die aan de Michelsbergcultuur kan toegeschreven worden. Studie van verscheidene vindplaatsen uit deze periode in Vlaanderen heeft aangetoond dat, op basis van de topografische ligging, drie types kunnen onderscheiden worden : hoogtesites, terrassites en alluviale sites. Waarschijnlijk gaat het hier om een alluviale site, maar eigenlijk is het aantal vondsten veel te klein om hierover besluiten te trekken.

 

naar overzicht



Bronstijd (2.000 v.Chr. – 750 v.Chr.)

 

Walter Sevenants
Licentiaat archeologie

 

 

Deze periode kenmerkt zich door de invoer van metalen – eerst koperen en later bronzen – objecten. Wel moet duidelijk zijn dat het hier over een zeer geleidelijke evolutie gaat : het begin van de bronstijd moet als een voortzetting van de neolithische periode beschouwd worden.

Tot nu toe kon geen enkele vondst in Groot-Kortenberg met zekerheid aan deze periode toegeschreven worden. Dit betekent echter niet dat de mens in die periode niet in onze streken zou geleefd hebben. Enerzijds is het best mogelijk dat een aantal van de fragmenten van “neolithische” stenen bijlen eigenlijk in deze periode gebruikt werden (verderzetten van de neolithische traditie). Anderzijds blijkt dat in heel Vlaanderen de vindplaatsen uit die periode niet goed bewaard of gewoon moeilijk te vinden zijn. Sommige archeologen denken dat de nederzettingen eerder in de alluviale gronden van de beekvalleien moeten gezocht worden. Deze beekvalleien zijn sindsdien (tot ettelijke meters) opgehoogd, waardoor de sporen sowieso moeilijk te vinden zijn. Nu, dit schept mogelijkheden binnen onze gemeente, met de Weesbeek- en Molenbeekvalleien. Het zal vooral zaak zijn om bij grote graafwerken in deze valleien (bij onder meer infrastructuurwerken, zoals het aanleggen van pijpleidingen) voor deze aspecten aandachtig te zijn.

 

naar overzicht


IJzertijd (750 v.Chr. – 50 v.Chr.) – kaart 2.

(Adobe Acrobat reader is noodzakelijk, om de kaart te bekijken)

 

overzicht van kaarten  
   

Walter Sevenants
Licentiaat archeologie

 

 

Net zoals de naam het zegt, wordt deze periode gekenmerkt door het gebruik van ijzer als grondstof voor werktuigen en wapens.

De vindplaatsen met materiaal uit deze periode liggen allemaal langsheen de Weesbeekvallei, en kwamen aan het licht, hetzij door opgravingen (“Lelieboomgaarden”, “Villershof” en “Hagedocht”), hetzij door de opvolging van de kerosinepijpleiding in 1998 (“Hagedocht” : kuilen met aardewerk- en maalsteenfragmenten).

Het feit dat er geen toevalsvondsten zijn die dateren uit deze periode, is op zich niet verwonderlijk. Enkel een geoefend oog kan het aardewerk (dat qua kleur nagenoeg niet verschilt van de omliggende leemgrond) en de grondsporen (die sterk uitgeloogd zijn en dus weinig kleurschakering vertonen) herkennen.

Op de sites “Lelieboomgaarden” en “Hagedocht” beperkten de vondsten zich tot een aantal grondsporen (kuilen), waaruit wat aardewerkfragmenten kwamen. Uit deze grondsporen konden geen gebouwplattegronden afgeleid worden.

Dit was wel mogelijk met de grondsporen die op het “Villershof” gevonden werden. Maar hiervoor verwijs ik graag door naar de tentoonstelling en bijhorende brochure.

De grondsporen van “Lelieboomgaarden” en “Villershof” bevinden zich zeer kort bij de Weesbeek. Ofwel betekent dit dat eventueel hogerop gelegen sporen door bodemerosie zijn verdwenen. Ofwel bevonden de nederzettingen zich korter bij de waterlopen (wat zou kunnen wijzen op een droger klimaat / lagere grondwaterstand in die periode). Beide hypotheses hoeven mekaar zelfs niet uit te sluiten. Dat de mens in de ijzertijd ook hogerop de valleiwanden woonde, bewijzen de sporen gevonden op “Hagedocht”.

Het feit dat we zowel op de noord- als de zuidflanken van de Weesbeekvallei nederzettingssporen aantreffen, en dat de nederzettingen in die periode vaak maar een beperkte levensduur hadden, maken het zeer waarschijnlijk dat de hele Weesbeekvallei bezaaid is met nederzettingssporen uit de ijzertijd (meer bepaald in de strook begrensd in het noorden door de Frans Mombaersstraat, Peperstraat, Nederokkerzeelsesteenweg en Lelieboomgaardenstraat, en in het zuiden door de Engerstraat, Kwerpsebaan, Vissegatstraat, Haaggatstraat en Rechtestraat).

Bij het volgen van de werken aan de kerosinepijpleiding, tussen de Nederokkerzeelsesteenweg en de Lelieboomgaardenstraat, werden over de hele lengte op een diepte tussen 30 en 50 cm zeer veel kleine aardewerkfragmenten in “ijzertijd”-traditie aangetroffen. De juiste datering en betekenis hiervan is echter nog onduidelijk.

 

naar overzicht



Gallo-Romeinse periode (50 v.Chr. – 450 n.Chr.) – kaart 3.

(Adobe Acrobat reader is noodzakelijk, om de kaart te bekijken)

 

overzicht van kaarten  
   

Walter Sevenants
Licentiaat archeologie

 

 

Deze periode vangt aan met de verovering van Gallië door Julius Caesar in 58-51 v.Chr. Dit betekent niet dat we in onze streken hiervan onmiddellijk archeologische sporen aantreffen.

Pas vanaf ca. 15 v.Chr. kan op basis van archeologische vondsten aangetoond worden dat de inlijving van onze gewesten in het Romeinse Rijk zich ook vertaald in een andere materiële cultuur. Deze romanisering concretiseerde zich vooral door het oprichten van een aantal militaire steunpunten (Tongeren, Velzeke, …), het vastleggen van de noordelijke grens van het Romeinse Rijk (de Rijn-limes), het opsplitsen van Gallië in een aantal provincies en gewesten, het aanpassen en aanleggen van een wegennet, het invoeren van een geldeconomie én het vereenzelvigen van Romeinse met inheemse (Keltische/Germaanse) godheden. Tegen het midden van de 1 ste eeuw n.Chr. kan men stellen dat onze gewesten een op Romeinse leest geschoeide organisatie hebben gekregen.

In onze gemeente zijn de archeologische sporen uit de periode 50 v.Chr. – 50 n.Chr. ofwel zeer schaars, ofwel niet met zekerheid toe te wijzen aan deze periode.

Op “Lelieboomgaarden” werden de resten van twee houten gebouwen opgegraven. Op basis van het type plattegrond én (wat schaarse) aardewerkfragmenten uit de vulling van de paalgaten, zouden deze in de 1 ste eeuw n. Chr. kunnen gedateerd worden. Maar dit kan ook betekenen dat ze uit de 2 de helft van die eeuw stammen.

In de literatuur wordt vaak verwezen naar een Romeinse weg van Elewijt over Leuven naar Tienen die doorheen onze gemeente zou gelopen hebben. Alhoewel dit zeer waarschijnlijk is, is het exacte verloop van die weg op ons grondgebied nog niet archeologisch vastgesteld.

Vanaf het einde van de 1 ste eeuw tot ver in de 2 de eeuw n. Chr. kende men in onze gewesten vrede en welvaart. Dit uitte zich ook in de materiële cultuur (en dus ook in de archeologische vondsten). Hiervan zijn zeer veel sporen teruggevonden in Groot-Kortenberg. De meeste van deze vondsten behoren waarschijnlijk tot de zogenaamde Romeinse villacomplexen : uitgestrekte landbouwnederzettingen met een woonhuis (de villa) en tal van bijgebouwen (stallen, schuren, waterputten, …). Ook hier levert de opgravingen op “Lelieboomgaarden” ons heel wat informatie. Daar werd namelijk het woonhuis bijna volledig opgegraven. Ook werden een aantal waterputten, twee verharde privé-wegen, houten bijgebouwen en de gedempte gracht omheen het erf ontdekt. In de loop van de 1 ste eeuw n.Chr. werd de hele Vlaamse leemstreek verkaveld in vierkante percelen van ca. 750 m. zijde (de zogenaamde centuriatio). Hiervan vinden we nog overblijfselen terug in het landschap van Groot-Kortenberg. Bepaalde huidige perceelsgrenzen en veldwegen hebben nog steeds de karakteristieke NW – ZO oriëntatie, en liggen op vaste afstand van elkaar (vooral in Erps-Kwerps en Meerbeek – niet aangegeven op kaart 3). We zouden van de hypothese kunnen uitgaan dat in elk van deze vierkante percelen op het grondgebied van onze gemeente zich een villacomplex bevond. De spreiding van de Gallo-Romeinse vondsten lijkt dit alleszins te bevestigen. Naast het villacomplex op “Lelieboomgaarden”, zijn vermoedelijke ook de volgende vindplaatsen de restanten van dergelijke Gallo-Romeinse landbouwuitbatingen : “Sparrenhof”, “Cidar”, “Keizersdelle”, “Kerkhof”, “Eikenveld”, “Goovaerts”, “Wilder”, “Kouter”, “D’ieteren”, “HST”, “Wijngaardsberg”, “Tergessel” en “Hoogveld”. Bij de site “Villershof” (werfcontrole op een perceel grenzend aan de opgravingsite) zeker, en waarschijnlijk ook bij de vindplaats “Tomme” gaat het eerder over zogenaamde “of-site” fenomenen : sporen van menselijke activiteit buiten de eigenlijke nederzetting (zoals perceelsgreppels, drinkkuilen in de weiden, …).

Anderzijds moeten we toch zeer voorzichtig zijn bij de interpretatie van de vondsten. Zo werden bij de opgravingen op het “Villershof” (en in mindere mate op “Hagedocht”) ook fragmenten van Romeinse dakpannen gevonden, alhoewel geen enkel grondspoor in de Gallo-Romeinse periode gedateerd kon worden. Blijkbaar werden in de vroege en volle middeleeuwen de ruines van de Gallo-Romeinse villacomplexen gebruikt als steengroeve : bakstenen en dakpannen werden gerecupereerd, funderingen werden uitgegraven om de zandstenen te herbruiken. Zo kwamen deze terecht in de vroeg- en volmiddeleeuwse nederzettingen. Wanneer we dus nu Romeinse dakpanfragmenten vinden op een bepaalde plaats, mogen we niet automatisch besluiten dat op die plaats een villacomplex uit de Gallo-Romeinse periode heeft gestaan. De vondsten die gedaan zijn op de site “Dicteren” (dakpanfragmenten en zandstenen maar geen aardewerk) moeten misschien in die context geïnterpreteerd worden.

De periode vanaf het einde van de 2 de eeuw tot in de 5 de eeuw staat bekend als een “donkere” periode. Invallen van de Germanen en de strijd om het keizerschap van Rome leidden uiteindelijk tot de val van het West Romeinse rijk. Nog niet zo lang geleden dacht men dat onze streken tussen 275 n. Chr. en het begin van de 5 de eeuw nagenoeg verlaten waren. Nauwkeurig onderzoek van het vondstenmateriaal van de opgravingen van “Lelieboomgaarden” toonde echter aan dat in de 4 de en 5 de eeuw er nog mensen actief waren op die plaats, getuige een aantal grachten, een smeedhaard, aardewerkfragmenten, een mantelspeld, … Dit is echter de enige site in onze gemeente die resten uit deze periode heeft bloot gegeven.

 

naar overzicht


Vroege Middeleeuwen (5 de – 10 de eeuw n.Chr.) – kaart 4.

(Adobe Acrobat reader is noodzakelijk, om de kaart te bekijken)

overzicht van kaarten  
   

Walter Sevenants
Licentiaat archeologie

 

Uit de vroege middeleeuwen zijn twee vindplaatsen bekend in Groot-Kortenberg. Op “Lelieboomgaarden” werd een Merovingisch rijengrafveld opgegraven, dat in en rond de ruïne van het Gallo-Romeins woonhuis was aangelegd. In totaal 39 lijkbegravingen beslaan een periode van het einde van de 6 de eeuw tot het begin van de 8 ste eeuw n.Chr. De nederzetting waar deze mensen moeten gewoond hebben, is nog niet gevonden. Voor verdere informatie over dit grafveld, verwijs ik graag naar het artikel in deze uitgave van Joke Delrue over de Merovingische begraving.

De Merovingische en Karolingische vondsten op “Villershof” zijn daarentegen duidelijk nederzettingssporen. Voor een gedetailleerd overzicht en interpretatie, wijs ik graag door naar andere artikels in deze uitgave, én naar de tentoonstelling en betreffende brochure “Leven en dood op het Villershof. Kortenbergse sporen van Brabants verleden”.

 

naar overzicht



Volle Middeleeuwen (11 de – 12 de eeuw n.Chr.) – kaart 5.


(Adobe Acrobat reader is noodzakelijk, om de kaart te bekijken)

overzicht van kaarten  
   

Walter Sevenants
Licentiaat archeologie


Ook uit de volle middeleeuwen zijn er archeologische resten gevonden in onze gemeente.

De opgravingen op “Lelieboomgaarden” brachten een aantal ondiepe, smalle NO-ZW georiënteerde grachten aan het licht. Deze kunnen deel geïnterpreteerd worden als akkerbegrenzing, afwateringskanalen, erfafbakening en/of perceelsgreppels.

Op “Villershof” werd een deel van een volmiddeleeuwse nederzetting opgegraven. Meer informatie hierover vind u in andere artikels in deze uitgave, én op de tentoonstelling en betreffende brochure “Leven en dood op het Villershof. Kortenbergse sporen van Brabants verleden”.

Veel belovende zijn ook de resultaten van de noodopgraving op “Hagedocht” uitgevoerd in 2005. Daarbij kwamen paalkuilen en standgreppels aan het licht van minstens 3 gebouwen. Op basis van het aardewerk kunnen deze ruwweg in de 11 de-12 de eeuw gedateerd worden. Verder onderzoek van de vondsten zal uitsluitsel moeten geven over de datering en aard van de volmiddeleeuwse bewoning.

Een site dat nog geen archeologische sporen heeft opgeleverd heeft, maar dat zeker moet vermeld worden in dit overzicht, is de Everberg in onze gelijknamige deelgemeente. Dit is een zogenaamde ringwalversterking : een verstrekte privé-woning van de adel. Dit is één van de drie voorbeelden in België die nog min of meer intact bewaard zijn gebleven.


 


 

naar overzicht

 

Mogelijkheid om de Kaarten te vergroten door aan te klikken. Adobe Acrobat Reader is noodzakelijk, om de kaarten te bekijken.

Kaart 1 Kaart 4
Kaart 2
Kaart 3
Kaart 5

naar overzicht


Aarzel niet om informatie te vragen aan de voorzitter Doctor Henri Vannoppen of webmaster Gustaaf Salens. Elke vraag of suggestie is welkom. Dank voor uw belangstelling.

URL-adres van onze website

laatste aanpassing op 26.09.2014