DE VOERSTREEK - BOTANISCH

Naar Vlaamse of Nederlandse normen is de Voerstreek nog een relatief gaaf gebied, rijk aan natuurschoon en met een variatie aan soorten die je elders niet (meer) vindt. Maar als je met Frankrijk, Zuid-Engeland of Duitsland gaat vergelijken, stel je vast dat landschap en natuur hier al heel wat lidtekens vertonen. De Voerstreek ligt daarentegen voor de meeste toeristen wel wat dichter bij huis en is daardoor voor velen een haalbaar alternatief voor mooiere, maar te ver afgelegen natuurgebieden. Maar waar dankt de streek die (relatieve) rijkdom aan?

1. Lage bevolkingsdichtheid:

Een eerste reden is gewoon de lagere bevolkingsdichtheid. Mensen en natuur verdragen mekaar nu eenmaal niet bijzonder goed. In woongebieden is de oorspronkelijke vegetatie verdrongen door gebouwen, straten en kunstmatige vegetaties van cultuurrassen of uitheemse soorten. Bovendien brengt de menselijke aanwezigheid automatisch een verrijking van de bodem met zich mee, en zoals we dadelijk zullen zien betekent zulks een onherroepelijke achteruitgang van de soortenrijkdom. Zo lang Voeren een relatief dunbevolkte gemeente blijft, zal de natuur er meer rechten kunnen doen gelden als in de Randstad of Brussel. Maar naarmate de woonzones vanuit de dorpskommen meer het omringende landbouwgebied in beslag nemen, zal de natuurlijke verscheidenheid daar achteruit gaan. Dat geldt des te meer omdat de moderne mens zijn omringend leefmilieu sterker benvloedt dan zulks in vroegere tijden het geval was. Auto, wasmiddelen, een grote (sier)tuin... zijn stuk voor stuk een belasting voor het milieu en verminderen dus de levenskansen van andere soorten.

 

2. De moderne landbouw:

De Voerstreek blijft dan wel in hoofdzaak een landbouwgebied, maar de moderne landbouw legt eveneens een zware tol op de natuurlijke rijkdom. Waar de agrarische technieken uit vroegere eeuwen - beperkt en kleinschalig als ze waren - de ecologische variatie juist verhoogden, probeert de moderne boer juist de natuur naar zijn hand te zetten. Drainage van vochtige terreinen, bemesting van voedselarme gronden, herbiciden, grootschaligheid... resulteren allemaal in een achteruitgang van de soortenrijkdom. De enige manier om hier en daar nog wat te redden, is de aankoop van waardevolle terreinen die dan op de oude - soortenrijkdom bevorderende - manier moeten beheerd worden.

 

3. De aftakeling:

Dat onze natuur langzaam maar zeker aftakelt, merk je diverse biotopen. Waar vind je nog graanakkers in allerlei kleurschakeringen door akkeronkruiden als klaproos, korenbloem, kamille en ganzebloem? Onbemeste graslanden zijn er bijna geen meer in de Voerstreek. In het Berwijndal, tussen Moelingen en Berneau, ligt nog een uitgestrekt hellinggrasland - dat overigens een beschermd natuurgebied is en dus toch enigszins veilig gesteld. In Veurs is een klein stukje weiland eigendom van de Dienst Groenbeheer en ook op enkele andere plaatsen in het Veursdal liggen nog mooie stukjes weiland. Ook in het Gulpdal zijn er nog een paar fragmenten. Helaas ging hier enkele jaren geleden een uitgestrekt terrein voor de bijl: de nieuwe eigenaar slaagde erin alle bloemen met kunstmest en herbiciden uit te roeien. Ook de zoom - waar het grasland overgaat in het aangrenzende bos - werd helemaal vernietigd.

Wegbermen - de enige stroken grasland die nog wat van de vroegere bloemenrijkdom bewaard hebben - takelen af door inspoeling van kunstmest uit aangrenzende akkers. Ook het beheer door de gemeentediensten - wel maaien maar laten liggen van het strooisel - bevordert de voedselrijkdom van de bodem, wat dan weer een achteruitgang van de variatie aan planten betekent. Misschien best even uitleggen hoe dat komt: bemesting doet alle planten sneller groeien, maar de sterkte knapen profiteren er toch het meeste van. Zij groeien zo snel dat ze de zwakkere broertjes verdringen en binnen de kortste keren het rijk helemaal voor zich alleen hebben. Voorbeelden van zulke 'brutale' planten zijn brandnetel en kleefkruid. Op een voedselarme bodem hebben ze 't niet zo naar hun zin, zodat daar diverse andere soorten - die met veel minder tevreden zijn - naast elkaar een plaatsje vinden. 'Verschraling' is dan het sleutelwoord bij uitstek in het natuurbeheer. Verruiging met brandnetels treedt ook op door aanplanten van boomsoorten als Canada-populier of acacia (Robinia). Populieren halen immers met hun wortels mineralen uit diepere lagen naar boven, die dan bij het vallen van de bladeren voor bemesting van de bovenste bodemlaag zorgen. Acacia's - vaak aangeplant omdat ze zo'n goed hout voor weipalen leveren - hebben in hun wortelknolletjes bacterin die stikstof uit de lucht omzetten in nitraten (het hoofdbestanddeel van kunstmest) en dus ook de voedselrijkdom van de bodem verhogen.

 

4. Botanische districten:

Zelfs voor wie weinig van planten afweet, is 't duidelijk dat bepaalde soorten niet om 't even waar in België of Nederland groeien. Heidevelden bvb. zijn voor iedereen verbonden met de Kempen. Lamsoor is de 'zwinneblomme' en je verwacht dan ook niet die ergens in het binnenland te vinden. Op basis van verspreidingsgegevens van tal van soorten hebben botanici (= plantkundigen) een aantal 'botanische' of 'plantengeografische' districten uitgetekend op de kaarten van België en Nederland. De eerste ontwerpen daarvan stammen al van rond de eeuwwisseling. Sindsdien is geprobeerd de verspreidingsgegevens statistisch diepgaander te analyseren, om deze indeling in districten te controleren en eventueel aan te passen aan de nieuwe inzichten. De grote lijnen bleven meestal wel behouden, maar bvb. voor Nederlands Zuid-Limburg zijn de meeste botanici afgestapt van de vroegere indeling in een zg. 'löss-' en 'krijt-'district. Tegenwoordig worden die twee als één groot geheel beschouwd.

Volgens de Belgische indeling valt het westen van de Voerstreek onder het Brabants district, en het oosten onder het Maasdistrict. Het Brabants district heeft net als de andere dicht bij de zee gelegen districten een meer 'oceanisch' karakter, terwijl het Maasdistrict behoort tot de districten met een 'continentaal' of 'montaan' karakter.

 

5. Hoogteligging:

Als je de hoogtelijnen op een kaart van de Voerstreek bekijkt, merk je dat het Maasdal op ongeveer 60 km hoogte ligt, terwijl je in het oosten van de streek al ruim 300 m hoog zit. Amper 40 km verder naar het zuidoosten zit je op het hoogste punt van Belgi: nagenoeg 700 m. Met andere woorden: de stijging van 0 tot 60 m verloopt over 250 km, terwijl je slechts een afstand van bijna 60 km moet afleggen voor een hoogteverschil van 60 tot 700 m. Een vuistregel is dat per 180 m hoogteverschil de gemiddelde jaartemperatuur met 1 °C afneemt. Hoewel dat erg weinig lijkt, heeft 't toch een drastische invloed op allerlei klimaatsfactoren: gemiddeld aantal vorstdagen per jaar, neerslag, begin van de lente, ... Of een ander voorbeeld om je een idee te geven van die invloed: als over de hele aardbol de gemiddelde temperatuur met 2 °C zou stijgen, zou er zoveel ijs aan de poolkappen afsmelten dat het niveau van de wereldzeen met meerdere meters zou stijgen. Alle grote wereldhavens en de helft van Nederland zou onder water lopen. Het meer 'continentale' klimaat van (het oosten van) de Voerstreek maakt het voortplantingsseizoen van planten (en dieren) korter: de lente begint later en de winter begint vroeger. Sommige soorten kunnen zich in die omstandigheden niet meer handhaven en komen hier dan ook niet voor. Een voorbeeld: de boshyacinth, die bvb. wel massaal groeit in de loofbossen van Brabant en Oost-Vlaanderen. Maar andere soorten krijgen daardoor juist meer kansen.

Voor Voeren zijn enkele typische voorbeelden van soorten met een continentale verspreiding: trosvlier en witte veldbies. Wellicht zijn ook hulst en wilde mispel ertoe te rekenen. Van soorten als lieve-vrouwe-bedstro en schaduwkruiskruid lijkt de grens van het verspreidingsgebied in grote mate overeen te komen met de hoogtelijn van 180 m.

 

6. Kalk in de bodem:

Kalk dagzoomt in België of Nederland op niet zo heel veel plaatsen: een vrij smalle zone loopt van Nederlands Zuid-Limburg via de Voerstreek, Condroz en Henegouwen naar de Argonne in Noord-Frankrijk. Ook in het uiterste zuiden (Virton) komt kalk voor. Een speciale situatie heb je in de duinen aan de kust, waar het zand door de aanwezigheid van schelpen ook vaak kalkrijk is. Kalk - 'calciumcarbonaat' als je liever de juiste chemische benaming hoort - geeft aan de bodem een aantal eigenschappen, die bvb. een klei- of een zandbodem niet heeft:

Kalk maakt de bodem 'basisch', dus juist het tegenovergestelde van zuur. Dat beïnvloedt op zijn beurt weer de oplosbaarheid van een aantal voor planten belangrijke mineralen: vele metaalverbindingen zijn in een basisch milieu veel minder goed oplosbaar dan in een zuur milieu.

Ook de huishouding van voor planten onmisbare mineralen als fosfaten en nitraten hangen heel sterk af van de zuurtegraad van de bodem. Nitraten - zoals al vermeld ook het hoofdbestanddeel van kunstmest - bvb. komen vrij uit de afbraak van organisch materiaal als dode bladeren en stalmest. Daar zorgen allerlei bacteriën voor, en deze bacteriën floreren het beste in een licht basisch milieu. (0m die reden kalken de boeren hun weide- en akkergronden. Vroeger haalden ze die kalk uit 'mergelkoelen' zoals je die bvb. nog ziet langs de weg van De Krindaal naar De Plank.)

Kalkbodems warmen sneller op dan klei- of leemgronden. In combinatie met de factor die we in het volgende punt zullen bespreken, betekent dat een voordeel voor de zg. 'thermofiele' (= warmteminnende) soorten.

 

7. De uitloper van de Argonne:

Onze streek heeft - opnieuw naar Vlaamse of Nederlandse normen - een uitgesproken reliëf. Typisch zijn de asymmetrische dalen, waarvan de steile, naar het zuid-westen gekeerde helling veel meer zonnestraling ontvangt dan de andere. Daardoor kan de temperatuur op deze hellingen hoger oplopen dan op een vlak terrein bij dezelfde noorderbreedte normaal te noemen is. Het gevolg is dat hier soorten voorkomen, waarvan het centrum van het verspreidingsgebied in Noord-Frankrijk of nog zuidelijker ligt. Ten noorden van Maastricht vind je die sterk door de zon bestraalde hellingen niet meer en worden deze thermofiele soorten dan ook heel zeldzaam. Voorbeelden van soorten die hier ongeveer de noordergrens van hun verspreidingsgebied bereiken zijn: kruidvlier en diverse orchideeënsoorten, of ook diersoorten - wijngaardslak en hazelmuis bvb. 't Is bovendien precies op deze steile hellingen dat kalk dagzoomt. Als je van boven op het plateau naar het beekdal afdaalt, tref je achtereenvolgens als bodemsoorten aan:

löss boven op het plateau - meestal omgezet in akkergrond;
 
vuursteeneluvium: de restanten van meer dan 100 miljoen jaar geleden op de zeebodem afgezet materiaal, dat later - toen het gebied kwam droog te liggen - weer grotendeels uitspoelde. Alleen onoplosbare gesteenten - dus vooral silex of vuursteen - zijn achtergebleven. Omdat 't onvruchtbare en moeilijk te bewerken gronden zijn, zijn ze meestal bebost gebleven.
 
kalk: wat nog wel is overgebleven van die oude in zee afgezette pakketten. Meestal vinden we op dit ogenblik op deze gronden weiden, of de onderste rand van het op vuursteeneluvium groeiende bos.
 
alluviale dalgrond: waar 'eluvium' duidt op UITgespoelde bodems, betekent 'alluvium' juist aangespoeld materiaal. Deze gronden worden gebruikt als landbouw- of woongebied.

De combinatie van kalk met expositie naar het zuiden geeft dus overlevingskansen aan een aantal 'zuiderlingen'. Elders, waar geen of slechts één van beide factoren geldt, zul je ze zelden of niet aantreffen.

 

8. Kleinschalige grenzen:

Het landschap van de Voerstreek is bijzonder kleinschalig door de verscheidenheid aan bodemsoorten en het uitgesproken relif. De vroegere landbouwer moest zich naar de door de natuurlijke omstandigheden geboden mogelijkheden schikken; hij had immers niet de technische mogelijkheden van de moderne boer om een terrein naar zijn eigen wensen te wijzigen. Daardoor versterkte hij nog de van nature aanwezige variatie. Het gevolg is dat je in de Voerstreek op een kleine oppervlakte een enorm groot aantal biotopen hebt:

bossen, waarbij je dan nog een onderscheid moet maken naar de bodemsoort waarop ze groeien. Op het vuursteeneluvium tref je eikenberkenbossen aan, terwijl op kalkbodem eikenhaagbeukenbossen groeien. We hebben 't hier dan nog maar alleen over de loofbossen. Naaldbossen, die volledig door de mens zijn aangeplant en dus erg kunstmatig zijn, hebben hun eigen karakteristieken.
 
graslanden, die op de meeste plaatsen het oorspronkelijke bos hebben vervangen. Maar we hebben er al eerder op gewezen dat door bemesting veel van de oorspronkelijke bloemenrijkdom verloren is gegaan. Een aparte plaats nemen hierbij de hoogstamboomgaarden in. Botanisch gezien is het verschil met de 'gewone' weiden niet zo groot, maar landschappelijk bepalen ze natuurlijk wel heel sterk het uitzicht van onze streek. Ook de vochtige graslanden, de 'beemden', onder in de dalen hebben hun eigen typische plantengroei. Helaas schiet hier op de meeste plaatsen niets meer van over, omdat ze vaak beplant zijn met canada-populieren. En we hebben al gezegd welk een nefaste invloed die op hun milieu hebben. Dezelfde teloorgang stellen we vast bij de akkers.
 
 

9. Kleinschalige grenzen:

Tussen al die biotopen heb je grenssituaties. Tegenwoordig zijn die meestal vrij scherp, maar vroeger had je nogal eens geleidelijke overgangen van de ene biotoop naar de andere. In die overgangssituatie voelen zich ook weer bepaalde soorten thuis. Zo groeien marjolein, borstelkrans, echt walstro, rapunzelklokje en agrimonie vooral in de zoom, de zachte grens tussen een grasland en een bos. De enorme afwisseling van het Voerense landschap betekent dus zoveel te meer levenskansen voor dieren en planten. Zelfs als je alleen maar 'gewone' soorten aantreft, valt het grote soortenaantal op. Dat is bvb. zo voor de vogels: echt zeldzame soorten heb je hier niet aan, maar er zijn weinig gebieden waar je een zo lange soortenlijst voor kunt aanleggen.

 

10. Even bij de buren kijken:

Wat naast dit alles de Voerstreek voor een natuurliefhebber zo interessant maakt, is dat je op relatief korte afstanden nog bijzonder mooie natuurgebieden kunt vinden:

de Sint-Pietersberg op de westelijke Maasover die nog meer dan de Voerstreek een 'zuidelijk' karakter vertoont. (Eigenlijk is de Sint-Pietersberg helemaal geen berg, maar de dalrug tussen de valleien van de Maas en de Jeker.)
 
de Hoge Venen, die dan weer een uitgespronken 'noordelijk' karakter hebben. Heel wat soorten hier zijn relicten (= overblijfselen) uit de IJstijden.
 
de terreinen rond Bleiberg, Kelmis en Stolberg, waar vroeger zinkertsen werden ontgonnen. Zink is nl. voor planten erg giftig, zodat slechts weinig soorten er kunnen overleven. Maar die soorten zijn dan ook ware specialisten, die je bijna nergens anders vindt. Een soort als het zinkviooltje is werkelijk uniek te noemen voor deze streek. Twee terreinen waar je hier vlakbij een fraai ontwikkelde zinkflora vindt, zijn het stortterrein bij het oude station van Bleiberg en het Hohndal ten zuiden van Kelmis. Omdat je op deze laatste plaats ook een bijzonder rijke kalkflora vindt, is een uitstap ernaar een ware belevenis voor de plantenliefhebber.

 

11. Mooie plaatsen in de Voerstreek:

het Berwijndal tussen Moelingen en Berneau. Zowel de bosjes op grondgebied Moelingen als het uitgestrekte hellinggrasland wat meer stroomopwaarts zijn de moeite waard. Er loopt slechts door het eerste gedeelte een pad.
 
het bovenste stuk van het Veursdal, op de naar het zuiden gekeerde helling. Hier kun je heel mooi de overgang van eikenberkenbos (op vuursteen) naar eikenhaagbeukenbos (op kalk) zien. In het Veursbos bovendien groeien bovendien heel wat zeldzame soorten, bvb. orchideen.,
 
het dal van de Gulp, ook hier weer de naar het zuiden gekeerde helling, waar je in grote lijnen dezelfde situatie als in het Veursdal hebt. Hier vind je bovendien nog enkele soorten die ik persoonlijk in het Veursdal nog niet heb aangetroffen: longkruid, zwarte gifbes, wolfskers en kleine kaardebol. Ook het overblijvend bingelkruid is hier veel algemener.
 
het Alsbos, meer speciaal de oostkant (richting Warsage), met een flora die met die van Veurs- en Teuvenerbos overeenkomt.

Er zijn natuurlijk nog wel meer mooie plekjes, waar je - vaak maar op heel kleine schaal - zeldzaamheden vindt. Zo heb je in het Vrouwenbos in Sint-Pietersvoeren de enige nesten van de rode bosmier, althans wat de Voerstreek betreft. (Deze plaats is overigens niet voor het publiek toegankelijk!)

Ook het Hoogbos in 's-Gravenvoeren is heel mooi, maar niet toegankelijk. In het holle-wegen-gebied tussen het Hoogbos en de dorpskom heb je tal van mooie wegbermen.
 
Ook de spoorwegberm herbergt een aantal zeldzaamheden. Vaak gaat 't hierbij om 'adventieven': soorten die hier eigenlijk niet thuishoren, maar die uit verafgelegen gebieden zijn aangevoerd.
 

© Rik Palmans, 1997 (rik.palmans@scarlet.be)

Terug naar hoofdpagina