I |
IN DE VALLEI VAN DE VEURS (3) |
Vakwerk en
silex Wie het paadje door het
vroegere weiland neemt, komt boven op een weg langs de
bosrand uit. Die volgen we naar links, tot we op een andere
weg uitkomen. We slaan hier rechtsaf. Let op: even verder
splitst het pad; je moet het pad nemen dat rechts
door het bos steil naar boven klimt. Wie langs de huizen gaat,
moet het eerste (in het begin verharde) wegje naar rechts
nemen. Bij de bosrand ga je rechtdoor. Even verder splitst
het pad; je moet het pad nemen dat rechts door het
bos steil naar boven klimt. Het is een korte maar steile klim die ons boven op het
plateau van 'De Eiken' brengt, bij een mooi huisje in
vuursteen en vakwerk. Als we daar even zitten uit te rusten,
kunnen we dat huisje eens van dichterbij bekijken. Als
bouwmateriaal werd vooral silex of vuursteen
gebruikt, dat hier in de ondergrond overvloedig aanwezig is.
Vuursteen is evenals krijt of kalk van biologische
oorsprong. Van 120 tot 70 miljoen jaar geleden was dit
gebied de bodem van een ondiepe, vrij warme zee. Resten van
hierin levende organismen bezonken en vormden sedimenten.
Hoofdbestanddeel daarvan was kalk, maar andere organismen
bevatten vooral kiezel. Door een ingewikkeld chemisch proces
trad een afscheiding van deze twee materialen op. De kiezel
ging zich in dunne horizontale lagen, 'banken', afzetten in
holten, barsten en graafgangen van wormen. Vandaar de
onregelmatige vorm van de vuursteenknollen. Silex werd 5000
jaar geleden in deze streken ontgonnen om er werktuigen van
te maken. (De Engelse naam ervan is 'flintstone'!) Tot in
het begin van deze eeuw was het ook een veel gebruikt
bouwmateriaal, zoals dit huis wel bewijst. De makkelijkst te vinden fossielen
in de Voerstreek: belemnieten, resten van
pijlinktvissen die hier 120 miljoen jaar geleden
rondzwommen. De lokale naam ervoor is donderkielen
(donderpijlen), omdat de mensen vroeger dachten dat het de
punten waren van blikseminslagen. De hier aanwezige kalk is te zacht om er buitenmuren mee
te bouwen. Dat kan wél met de kalk in het Maasdal, in
de omgeving van Maastricht en Kanne. Daar zaagden ze uit de
'mergel' blokken voor de huizenbouw. (Ook de kerktoren van
's-Gravenvoeren is ermee opgetrokken.) Tegenwoordig is die
mergel het basismateriaal in de vervaardiging van
Portlandcement. De in de Voerstreek aanwezige kalk is daar
niet voor geschikt wegens het te hoge leemgehalte. De lagen
hier - geologen noemen ze 'Gulpense kalken' - zijn immers
ongeveer 30 miljoen jaar ouder dan de Maastrichtse kalk. Ze
zijn ook armer aan fossiele resten. De 'mergelkoel' langs de weg naar
De Plank is bijna helemaal dichtgegroeid. De boeren gebruikten deze kalk vroeger wel om hun
weilanden mee te 'mergelen'. Ze hakten mergelblokken uit in
kleine groeves - er bevindt er zich vlak na de scherpe
haarspeldbocht aan de rechterkant, als je van de weg van De
Krindaal naar De Plank neemt. Ze lieten die in een hoek van
een akker of weiland een tijdlang liggen, zodat ze vanzelf
tot kleinere stukken uit elkaar vielen. Dan strooiden ze de
kalk uit, zodat de grond minder zuur werd. Dat bevordert de
afbraak van stalmest en ander organisch materiaal, zodat de
voedingsstoffen voor de planten eruit vrijkomen. Sommige boeren zouden wel eens geprobeerd hebben minder
stalmest en meer kalk te strooien om de grond vruchtbaar te
houden. Maar de natuur laat zich niet bedotten: ze hielden
aan die praktijk alleen maar een 'uitgemergelde'
ondergrond over. Vooral in het gehucht Veurs
(Sint-Martens-Voeren) vind je nog tal van (gerenoveerde)
vakwerkhuizen. Het schuurtje van het huisje op De Eiken bevat nog enkele
stukken vakwerkmuur. 'Vakwerk' omdat de muur in
vakken is ingedeeld. De constructie dankt zijn stevigheid
aan het skelet van houten balken. Het is dichtgemaakt met
een vlechtwerk van hazelaar- en wilgetakken en daarna met
een mengsel van leem en stro dichtgestreken. Vroeger werd
over het geheel nog een kalkpapje gesmeerd als bescherming
tegen slagregen. Tegenwoordig, als het vakwerk tenminste nog
wordt onderhouden, wordt de leem van de vakken vaak gewit en
de balken zwart gemaakt. In het gehucht Veurs vind je
diverse gerenoveerde vakwerkhuizen, vaak zelfs in de
authentieke leemkleur.Vakwerk vergde een jaarlijkse
onderhoudsbeurt. Vandaar dat op vele plaatsen het vlechtwerk
werd verwijderd en vervangen door bakstenen, wat vaak ook
een heel fraai effect geeft. Let bij dit huisje tenslotte
nog op de afwerking van de hoeken. Silexstenen metselen is
niet eenvoudig. De hoeken werden ofwel afgerond, ofwel in
baksteen gemaakt. De boven het dak uitstekende zijgevel
wijst erop dat er ooit een strodak moet geweest zijn. Zo'n
gevel maakte het mogelijk het stro goed aan te drukken. Panorama We nemen de onverharde
veldweg naar links. Die loopt even langs een bosrand, draait
dan over 90° naar rechts en weer naar links, loopt door
een uitloper van het Broekbos en komt tenslotte uit op de
verharde weg tussen Sint-Martens-Voeren en het gehucht
Ulvend, waarvan we de huizen rechts van ons - boven op het
plateau - zien liggen. Vanop de weg langs de bosrand hebben we bij helder weer
een prachtig uitzicht. Het is mogelijk van op deze plaats de
schouwen van de elektriciteitscentrale van Genk en de
storthopen of 'terrils' van de steenkoolmijnen te zien
liggen (in het noordwesten). Wat zelfs bij minder helder
weer te zien is: de kerk van Herderen, op het Haspengouwse
plateau aan de overkant van de Maas, en de 'Observant', die
als een heuvel boven de andere Maasoever uitsteekt. Aan de
andere kant van de Maas strekt zich tussen Wezet
(Visé) en Maastricht een hoger gelegen dalrug (tussen
de valleien van de Maas en de Jeker) uit, die de
Sint-Pietersberg heet. Op dit ogenblik zijn er nog twee
cementfabrieken, die knagen aan de kalk waaruit de berg is
opgebouwd. Aan de Nederlandse kant van de grens is dat de
ENCI. Het niet bruikbare afval hebben ze tot een kunstmatige
heuvel - de Observant - laten uitgroeien. Van nature zijn er
immers geen heuvels in deze streek. Dat er toch een
uitgesproken reliëf is in dit golvende landschap,
danken we aan de dalen. We moeten dus van een
dallandschap spreken. We hebben hier inderdaad te
maken met een oorspronkelijk vlak plateau - een oude
zeebodem -, waarin door erosie diepe geulen zijn ontstaan.
Let maar eens op de horizon: die is overal vlak en even
hoog. Het terrein waar we nu wandelen - boven op het plateau
- is trouwens ook vlak. Vlakke gronden zijn gemakkelijker te
bewerken voor de landbouwer. Daarbij komt dat hier een
leemachtige grondsoort, löss, aanwezig is, die
bijzonder vruchtbaar is. Dit materiaal is tijdens de
ijstijden - meer bepaald als het ijs zich na een periode van
extreme koude meer noordelijk terugtrok - door de wind
aangevoerd en hier afgezet. Boven op het plateau liggen vaak
geïsoleerde hoeven - zoals aan onze rechterkant - of
kleine gehuchten. Ulvend, dat we rechts voor ons zien, of De
Plank, achter ons, zijn daar voorbeelden van. Vroeger, toen
er nog geen waterleiding was, stelde het gebrek aan
drinkwater wel zijn beperkingen aan de landbouwuitbatingen.
Vandaar dat er eerder aan akkerbouw dan aan veeteelt werd
gedaan. De daken van de grote schuren, waarin de oogst werd
opgestapeld, maakten bovendien het opvangen van regenwater
mogelijk. Het laatste stuk van dit deel van de wandeling geeft ons
de gelegenheid om nog even terug te komen op de twee
verschillende bostypes. Bovenaan zien we berken, lijsterbes
en kruiden (valsie salie bijvoorbeeld) die kenmerkend zijn
voor het eikenberkenbos. De ondergrond bestaat daar
immers uit een dikke silexlaag. Onderaan vinden we een
eikenhaagbeukenbos, met es, hazelaar en klimop. Langs deze weg vinden we ook enkele fraaie exemplaren van
knothaagbeuken. Let er eens op dat ze op (oude)
perceelsgrenzen staan. In vroegere tijden werden ze immers
aangeplant om dergelijke grenzen te markeren. Als we op de verharde weg uitkomen, zien we op de
tegenoverliggende helling ook een prachtig
graftenlandschap. Het bos is hier tot helemaal boven
op het plateau gerooid, zodat niet minder dan vijf
struweellinten evenwijdig met elkaar te zien zijn. Dit
gebied is nu beschermd als waardevol landschap. Beneden in het dal zien
we al het eindpunt, de kerk van Sint-Martens-Voeren, liggen.
Vlak na het Onze-Lieve-Vrouwekapelletje links van de weg
gaat een veldweg (ook links) in de richting van het
dorp. Na 100 m gaat die over in een holle weg, waarvan de
steile bermen met een weelderige vegetatie begroeid zijn.
Vooral in het voorjaar tref je in de wegrand ook bijna zeker
wijngaardslakken aan. (Misschien heb je ze al eerder op deze
wandeling gezien.) Het is de grootste in ons land
voorkomende slak. Zijn naam, in het Frans 'escargot de
Bourgogne', geeft al aan dat het een soort is met een
hoofdzakelijk zuidelijke verspreiding. Hij is bovendien
sterk aan kalkhoudende bodems gebonden. Alleen daar vindt
hij voedsel dat genoeg kalk bevat voor de opbouw van zijn
huisje. Vooral in ruigtevegetaties, met veel brandnetel,
kunnen wijngaardslakken talrijk voorkomen. Om het verzamelen
voor menselijke consumptie - het is inderdaad een lekkernij
en vooral tijdens het weekend zoeken slakkenstropers de
Voerense wegbermen af - tegen te gaan, werd de wijngaardslak
opgenomen in de lijst van de wettelijk beschermde
dieren. In het laagste gedeelte treden tal van bronnen te
voorschijn, zodat de weg hier meestal vrij drassig is. Als
we langs de holle weg afdalen, komen we immers op een
plaats, waar het Vaalser groenzand dagzoomt. Daar zien we
bronwater uit de rand van de weg te voorschijn treden. Uit
een smal straaltje water groeit allengs een beekje, waarin
waterplanten als beekpunge, waterkers en moerasscherm
groeien. De laatste bron, de 'Kolebron', is door de omwonenden een
beetje 'aangepast', zodat het water gemakkelijker kan worden
opgevangen. Een gelegenheid om de laarzen af te spoelen, of
een verfrissende teug van het heldere water te nemen. (De
drinkbaarheid van het water is niet helemaal gegarandeerd.
Het gemeentebestuur laat tweemaal per jaar een controle
uitvoeren, waarvan het resultaat bij elke bron wordt
uitgehangen.) Even verder zijn we weer op de verharde weg,
die ons 100 m verder bij de kerk, het Veltmanshuis en de
jeugdherberg 'De Veurs' brengt. Bij het afdalen naar het
dorp merk je dat de bodem hier duidelijk kalkhoudend is.
Kijk maar eens naar de bedding van de weg. Misschien heb je
wel het geluk een stukje van een 'belemniet', een fossiele
inktvis, te vinden. Oudere mensen in de streek noemen die
pijlvormige dingen 'donderkielen', omdat ze vroeger dachten
dat het de punten van blikseminslagen waren! Vlak
vóór de Kolebron kun je in de wegrand ook de
afzetting van travertijn waarnemen. Het proces dat
zich hier afspeelt, is precies het tegenovergestelde van wat
we bij het ontstaan van dolines - zie eerder in deze tekst -
afspeelt. Bij het aan het oppervlakte treden wordt
koolstofdioxide aan het water onttrokken door daar
vastgehechte blauwwieren. Het in het water opgeloste
calciumwaterstofcarbonaat ontbindt daardoor verder tot
koolstofdioxide en calciumcarbonaat (= krijt of kalk) dat
onoplosbaar is en dus neerslaat. Het poreuze kalkmateriaal
zet zich af op de bodem, maar ook op stokjes en
steentjes. Sint-Martens-Voeren We gaan hier niet uitweiden over de historische
bezienswaardigheden die in Sint-Martensvoeren te vinden
zijn. (Klik hier om over
te stappen naar de webpagina die aan Sint-Martensvoeren is
gewijd.) Wel even opsommen: het Veltmanshuis, vroeger
kapittelhuis en pastorie, nu Cultureel Centrum van de
Vlaamse Gemeenschap; de Sint-Maartenskerk en het omringende
kerkhof, met tal van 17de- en 18de-eeuwse grafkruisen; de
spoorwegbrug uit de eerste wereldoorlog, die het hele
dorpsbeeld domineert. Op de helling boven het Veltmanshuis
ligt de jeugdherberg 'De Veurs'. Tot slot willen we nog
vermelden dat de kerk van Sint-Martensvoeren op het einde
van de dalrug ligt, die de dalen van de Voer en van de Veurs
scheidt. Van op het wegje achter de kerk is dat heel mooi te
zien: de kerk steekt duidelijk boven de omgeving uit. Achter
de huizen langs dit wegje mondt de Veurs uit in de Voer.
Zodat je eerst het water met je mee ziet stromen... en het
even verder uit de tegenoverliggende richting ziet
komen.
© Rik Palmans, 1999 (Rik.Palmans@pi.be) |