I |
IN DE VALLEI VAN DE VEURS (2) |
De dalen van Veurs en
Voer Het pad waarlangs we
lopen verlaat na enige tijd het bos en volgt dan verder de
bosrand. We moeten even verder rechtsaf slaan - dus de
bosrand blijven volgen en niet rechtdoor naar de
huizen beneden in het dal. Aan de linkerkant hebben we dan
een fraai uitzicht over het Veursdal. De meeste weilanden in de Voerstreek worden net als
elders zwaar bemest en hebben dus op botanisch gebied weinig
te bieden. Enkele van de weiden die aan het Veursbos grenzen
vormen daar een gelukkige uitzondering op.
(Ze liggen aan de linkerkant van het
pad dat we volgen. Meer bepaald na het rechtsaf slaan dat in
de volgende alinea is aangegeven.) Ze worden niet of
nauwelijks bemest en zijn daardoor bijzonder soortenrijk. We
vinden er o.m. gewone sleutelbloem, trilgras, kamgras,
geelhartje en aarddistel. Echte kalkgraslanden, zoals op de
Sint-Pietersberg, zijn het niet. Daarvoor is de toplaag iets
te humusrijk. Zoals we eerder al vertelden, bleef van de op kalkgrond
groeiende eikenhaagbeukenbossen niet veel meer over dan een
smalle gordel aan de onderzijde van de hellingbossen. Op
dewandeling komen we langs een bosperceel dat - aan de
linkerkant van de weg - volledig op kalkondergrond ligt. Het
heeft een flora die niet alleen heel rijk maar ook erg
kwetsbaar is. Blijf dus netjes op de weg! Voor het behoud van de typische flora van dergelijke
bossen is ook een specifiek beheer nodig, met regelmatige,
vrij intensieve kapbeurten. Daardoor onstaan open plekken in
het bos en kan het zonlicht de bodem bereiken. In dit bos
past Aminal (Dienst Bos en Groen) een dergelijk beheer
toe. Let er eens op dat in het hoogste gedeelte van dit dal
geen waterloop te zien is. We hebben hier te maken met een
droogdal. Vermits we weten dat deze dalen ontstaan
zijn door de erosie van stromend water, kan dat toch wel
enige verwondering wekken. De ontstaansgeschiedenis van deze
droogdalen gaat terug tot de ijstijden, toen de ondergrond
permanent bevroren was. Het water, dat nu nagenoeg volledig
in de ondergrond wegsijpelt, moest toen wel langs het
oppervlak wegstromen. In die periode trad dus wel degelijk
erosie op, en zelfs in veel grotere mate dan nu. Vandaar ook
de in verhouding tot de kleine waterloopjes enorm brede
dalen. Het uitzicht is het mooiste als we ons boven de
ingang van de spoorwegtunnel bevinden. Voor ons ligt het dal
van de Veurs, en in het verlengde daarvan - achter het dorp
Sint-Martens-Voeren - het dal van de Voer. In de verte zien
we de witte wand van de kalkgroeven van Lixhe en Haccourt,
die zich aan de andere kant van de Maas, aan de voet van de
Sint-Pietersberg, bevinden. De daar ontgonnen kalk wordt
gebruikt voor de cementindustrie. Vergelijk eens de rechterhelling (naar het zuidwesten
gekeerd) van het voor ons liggende dal met de linkerhelling.
De rechterhelling is veel steiler, zodat ze grotendeels
bebost is gebleven. Onderaan, waar de bodem kalkhoudend is,
zien we weilanden. De naar het nooroosten gekeerde, veel
minder steile helling, is nagenoeg volledig als akkers en
weiden in cultuur gebracht. Op de naar het zuiden gekeerde
helling valt meer zon in dan op een vlak stuk of op de
andere helling. Daardoor heerst daar een microklimaat (=
plaatselijk klimaat) met beduidend hogere temperaturen. En
dat verklaart dat we hier planten en dieren kunnen vinden
die we normaal maar een heel stuk meer naar het zuiden
aantreffen. Als we de verspreidingskaarten van bvb.
kruidvlier of de al vermelde orchideeënsoorten
bekijken, zien we dat ze hier hun meest noordelijke
verspreidingsgrens bereiken. Dat geldt ook voor de dieren
waarvan de lichaamstemperatuur afhangt van hun omgeving - de
zogenaamde 'koudbloedigen'. Wijngaardslak, vroedmeesterpad
en diverse soorten insecten zijn daar voorbeelden van. Vanop
het uitkijkpunt boven de tunnel zien we ook hoe rechts van
ons ontginning van het bos tot boven op het plateau heeft
plaatsgevonden, in een naar boven toe smaller wordende
driehoek. De tunnel van
Veurs Ook moeten we even iets vertellen over de tunnel zelf.
Hij maakt deel uit van de spoorwegverbinding tussen
Antwerpen en het Duitse Ruhrgebied. Vóór de
eerste wereldoorlog bestond er al een verbinding, die door
Nederlands Limburg liep. Wegens de Nederlandse neutraliteit
in de oorlog kon daar gebruik meer van worden gemaakt voor
militaire transporten naar het front. De Duitsers namen dan
de uitvoering van een al bestaand plan ter hand: de aanleg
van een nieuwe lijn vlak langs de Nederlandse grens. Voor
zijn tijd was deze spoorweg een technisch hoogstandje: de
langste spoorwegbrug (in Moresnet) en de langste tunnel
(deze hier, meer dan 2 km lang) van ons land maken er deel
van uit. Zelfs over gewone veldwegen werden viaducten
aangelegd! Deze tunnel steekt dwars door de dalrug tussen de
valleien van Veurs en Gulp heen. In Remersdaal komt hij weer
boven de grond. Bij de aanleg ervan werden de waterlagen die
de bron van de Veurs voeden, doorgestoken zodat het water nu
uit de tunnel zelf stroomt. Naast het wegje dat naar de ingang van de tunnel leidt -
meer bepaald waar je van op de weg nét de ingang van
de tunnel kunt zien - bevindt zich een ontsluiting van
Vaalser groenzand. Deze grondlaag, die in
tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden eerder
kleiachtig is, is bijzonder rijk aan fossiele graafgangen
van wormen: sporen van dierlijk leven van 120 miljoen jaar
geleden! Maar ook nu nog heeft deze laag belang. Ze laat
namelijk geen water door, zodat doorsijpelend grondwater
zich een uitweg moet zoeken naar plaatsen waar die laag aan
het oppervlak komt - 'dagzoomt' - in de valleiflanken. Daar
ontstaan dus bronnen. We zullen er straks op het
einde van deze wandeling nog ontmoeten. Om bij de ingang van de
tunnel te komen, zijn we iets van onze route moeten
afwijken. We moeten verder de weg nemen, die vlak boven de
ingang van de tunnel loopt. Dus voor wie van de tunnel komt:
weer naar boven, in de richting van het bos gaat, en de
eerste de veldweg naar links volgen. Wie niet tot bij de
tunnelingang gaat kijken, neemt de veldweg naar rechts, als
hij van het bos komend naar beneden wandelt. Eerst lopen we tussen weiden, dan even door de uitloper
van het hoger gelegen bos en dan hebben we aan onze
rechtkant gedurende iets meer dan honderd meter een
struweel. Zulke struwelen, evenwijdig met de dalrichting,
noemen we graften. Ze vinden hun ontstaan in de
ontginning van het oorspronkelijke bos. Wellicht gebeurde
dit rooien van binnenuit en bleef de onderste bosrand staan
als perceelsgrens. Door ploegen van de akkers - vele huidige
weilanden waren, soms tot in het begin van deze eeuw, akkers
- kon daar een talud ontstaan die we nu nog terugvinden als
graft. Een akker is namelijk vrij sterk onderhevig aan
erosie, zodat aarddeeltjes naar beneden, tot tegen de met
een struweel begroeide rand, wegspoelen. Ook het ploegen,
evenwijdig met de dalrichting, hielp mee om aarde naar
beneden te verplaatsen. Aan de bovenzijde van een graft kwam
dus steeds aarde bij, terwijl er aan de onderzijde
wegspoelde. Daardoor werd de tussen twee graften liggende
akker steeds vlakker en ontstond in het hellinglandschap een
trappenstructuur. Straks, op het einde van deze wandeling,
zullen we nog een heel fraai voorbeeld van een
graftenlandschap zien. Vlak voor we aan de verharde weg komen (bij het hierboven
vermelde kapelletje), zien we aan onze linkerkant een
bronkom. In het oosten van de Voerstreek zijn bronnen heel
algemeen. In het westen, waar de al vermelde laag Vaalser
groenzand ontbreekt, sijpelt het grondwater in de bodem weg
tot grote diepte. Maar hier treedt het op vele plaatsen
onderaan de hellingen aan het oppervlak. Zoals alle stromend
water neemt ook dat uit een bron aardedeeltjes mee. Daardoor
ontstaat de halfcirkelvormige kuil in de helling. Onderaan
dit natuurlijke 'amfiteater' zien we alleen maar een deksel,
geen water. De bewoners van de Krindaal, het gehucht iets
verderop, hebben namelijk een leiding aangelegd om het
bronwater dichter bij de huizen te brengen. Daar staat langs
de weg een bak waar constant fris, helder water uitstroomt.
Misschien een tip voor hete, dorstige dagen.
Kijk wel even of het drinkbaar is. De
gemeente laat geregeld controles uitvoeren en de uitslag
daarvan wordt naast de bron uitgehangen. Vooral door
mestinsijpeling kan het water verontreinigd raken met
nitraten. Let er ook eens op dat deze verharde weg op de bodem van
een droogdal ligt. In de ijstijden stroomde hier een
bijrivier van de Veurs. Ze mondde in de Veurs uit ter hoogte
van de huizen van De Krindaal. Die zijn gebouwd op de
puinkegel die in deze monding ontstond. Die plaats was
immers vlak en bovendien was de bodem er vruchtbaar. Als we bij de verharde
weg aankomen, zien we aan de andere kant van de weg een
Onze-Lieve-Vrouwkapelletje. Rechts daarvan is een doorgang,
een 'stechelke', naar het achterliggende terrein (een
wijngaard). Ook boven, tegen de bosrand, is er zo een. Ze
stammen uit de tijd dat de bewoners van afgelegen huizen te
voet naar de kerk of naar hun velden trokken. Hier gaat 't
om een paadje naar de bron in De Krindaal. Voetgangers mogen vrij
gebruik van maken van deze paadjes. Maar vermits we daarmee
op privé-terrein komen, moeten we dat ook
respecteren. Ga daarom niet recht naar boven (tussen de
wijnranken) maar volg de scheiding tussen de wijngaard en de
rechts ervan gelegen laagstamplantage met appelbomen.
Blijf uiteraard ook van het fruit af! Als je de scheiding volgt
tot aan de bosrand, moet je daar even naar links om het
'stechelke' te vinden.
© Rik Palmans, 2000 (Rik.Palmans@pi.be) |