I

EEN LANDSCHAPSWANDELING
TUSSEN ’s-GRAVENVOEREN EN HET HOOGBOS

 

Deze wandeling is ongeveer 10 km lang en neemt zo'n drie uur in beslag. Het tracé loopt bijna volledig over niet-verharde wegen, die niet altijd even goed begaanbaar zijn. Bij goed weer volstaan gewone wandelschoenen, maar als het regent (of enkele dagen voordien heeft geregend) zijn laarzen aangewezen. Een kinderwagen (type ‘buggy’) kan mee maar vermijd dan wel het stuk dat we in de beschrijving als ‘erg ruig’ aangeven.

In de onderstaande beschrijving heb ik in een groen aangegeven hoe je moet lopen. Voor wandelingen in de Voerstreek gebruik je best de topografische kaart (schaal 1:25000) die door de VVV Voerstreek wordt uitgegeven. (Voor meer informatie: VVV Voerstreek, Kerkplein 216, 3798 ’s-Gravenvoeren, tel. [++] 4 381 07 36, e-mail toerismevoeren@toerismelimburg.be.) Klik hier om het gedeelte te zien met de hieronder beschreven wandeling.


's-Gravenvoeren

De wandeling start op het kerkplein van ’s-Gravenvoeren, het grootste Voerdorp.

 

 

Wat nu het kerkplein is, was vroeger het kerkhof. Het oorspronkelijke dorpspleintje heet de ‘pley’ en ligt tegenover het oorlogsmonument, in de richting van de Voer.

Informatie over wat er in de dorpskom te zien is, vind je op de pagina over ’s-Gravenvoeren.

We wandelen over de 'pley' — in de richting die op de eerste foto te zien is — en steken de Voer over. Het beekje, waaraan de streek en drie dorpen hun naam danken, vloeit hier onder een huis door. Naar links en meteen weer naar rechts, waar we vóór de kapel van Kinkenberg en de herberg ‘de Zwaan’ staan.

Een tekst met de korte geschiedenis van deze kapel kun je lezen in het portaaltje. Naast de kapel staat een pomp waar de bewoners sinds van de 19de eeuw water konden tappen van de gemeentelijke waterleiding.

Voordien moesten mens en dier in ’s-Gravenvoeren water halen uit de Voer. De geologie van de ondergrond verschilt hier namelijk sterk van die in de meer oostelijke Voerdorpen. Daar zijn bronnen en in putten kan grondwater op enkele meter diepte worden gevonden; in ’s-Gravenvoeren is de kleilaag die daarvoor zorgt niet aanwezig.

Het gemeentebestuur van ’s-Gravenvoeren kocht omstreeks 1890 een brongebied in Sint-Martensvoeren en legde een waterleiding aan. Oorspronkelijk moesten de mensen aan pompen zoals deze water komen tappen. Pas na de eerste wereldoorlog werd er geleidelijk aan werk gemaakt van het doortrekken van de waterleiding naar de huizen zelf.

‘De Swaen’ was in de 18de eeuw een afspanning waar de paarden van de postkoets tussen Luik en Aken werden ververst.

Holle wegen naar het Hoogbos

We nemen de weg rechts van de kapel en even verder houden we links aan. Na ongeveer 50 m zijn we bij de laatste huizen van het dorp. Vanaf hier is de weg niet meer verhard; even verder gaat hij over in een holle weg. Die komt na ongeveer 500 m uit bij een kruispunt met een kapel.

 

Als zich in het voorjaar de kruinenlaag van de bomen boven de holle weg sluit, dringt er nog maar weinig zonlicht tot op de bodem door. Planten die hier groeien, bloeien dus al in de vroege lente (zoals look-zonder-look) of zijn specifieke schaduwsoorten (zoals schaduwgras, met zijn typische horizontale bladstand). In hun voordeel speelt dat de meest voorkomende boomsoort de es is, één van de laatste om in het voorjaar in blad te komen. Brandnetels duiden erop dat de bodem bijzonder voedselrijk is.

Op enkele plaatsen zien je ‘wissels’: smalle paadjes door de wegbermbegroeiing, die dassen volgen als ze hier de weg dwarsen. In de linkerkant van de weg kun je ook de holen van een dassenburcht zien. Je krijgt meteen een indruk van hun graafcapaciteiten: als volleerde bulldozertjes werken ze hopen leem naar buiten, vaak tot op de weg. (Blijf wel op de weg — de dieren houden er niet van als mensen te dicht bij de ingang van hun burcht komen. Als ze verstoord worden, trekken ze weg.)

De dassenpopulatie in Voeren is de laatste jaren flink in aantal toegenomen. Het moeten er nu tussen de 150 en 200 zijn. Hun burchten vormen een compleet netwerk: de meeste liggen op minder dan een kilometer van andere burchten. Het holenstelsel dat de burcht vormt, ligt meestal in de berm van een holle weg, in een graft (= de struikenrij op een kleine helling tussen twee weilanden) of aan een bosrand. Hun voedsel — vooral regenwormen, aangevuld met andere kleine dieren maar ook met plantaardig materiaal als bessen — vinden ze in de omringende weilanden. Ze trekken door hun territorium via ‘wissels’ die vaak de menselijke wegen kruisen. Als dat een weg met gemotoriseerd verkeer is, betekent het een ernstig risico voor de das. Dassen zijn bovendien niet echt bang van auto’s: ze blijven gewoon op de weg voortlopen als er een auto nadert en in Voeren — waar vooral de lokale autobestuurders het gaspedaal wel eens diep durven indrukken — kan dat hun dood betekenen. Elk jaar komen minstens 15 dassen om als verkeersslachtoffers.

Aan het kruispunt hogerop ligt het Denijskapelletje. Helemaal geen Sint, zoals op de geografische kaart staat vermeld! Denijs, in de 19de eeuw burgemeester van ’s–Gravenvoeren, was de man die dit kapelletje liet bouwen.

De weg die we vanuit het dorp volgden tot hier, is één van de talrijke holle wegen die vanuit de vallei — waar de huizen liggen — naar de akkers en weilanden op de helling leiden. Het maakt deel uit van een bijzonder fraai holle-wegencomplex dat zich in de loop der eeuwen heeft ontwikkeld. Holle wegen ontstaan door een samenspel van mens en natuur. Waar een pad is gebaand, verdwijnt de vegetatie geheel of gedeeltelijk. Dat tracé is daardoor gevoeliger voor erosie, maar meteen is het dan nog beter gemarkeerd en zullen mensen een volgende keer weer daarlangs wandelen — dus weer makkelijker erosie, enzovoort. Geleidelijk aan slijt zo’n pad of weg daardoor steeds dieper uit. Omdat de ondergrond hier leemachtig is, storten de wanden niet in (wat met een zanderige ondergrond wel het geval zou zijn).

We gaan rechtdoor.

Je hebt vanaf hier een prachtig panorama van de Voervallei. Helemaal in de verte zie je de ‘terrils’, de storthopen van de nu gesloten Luikse steenkoolmijnen, liggen en verder naar rechts bemerk je de mergelgroeve (van de cementindustrie in Lixhe) aan de voet van de Sint-Pietersberg.

De weg komt uit bij een kruising met een opvallend groepje Canada-populieren. We laten die links liggen en gaan in een holle weg die een beetje afdaalt.

Tussen de Canada-populieren door zie je in de verte [in het westen] een heuvel die boven de horizon uitsteekt. Het is d’n Observant, de afvalhoop van de cementindustrie in Maastricht. Eigenlijk moet deze heuvel over enkele jaren — als de ontginningsvergunning afloopt — worden afgegraven. Maar bijna iedereen is de Observant intussen zo’n typisch landschapselement gaan vinden, dat ze het spijtig zouden vinden als hij weer zou verdwijnen.

Na 50 m ga je linksaf, het akkerland op. (De holle weg rechtdoor loopt even verder dood in een weiland.)

 

De grond hier is bijzonder vruchtbaar: het is löss, een fijne leem die na de IJstijden door de wind is afgezet. Toen de temperaturen stegen, smolt een groot gedeelte van het gletcherijs (dat zelfs een stuk van Nederland bedekte!). Noorderwinden bliezen het lichtste en fijnste materiaal tot in onze gewesten.

Ongeveer 50 m vóór de weg aan beide kanten door meidoornheggen wordt afgezoomd, zie je aan je linkerkant een veldweg. Hier zijn er twee mogelijkheden:

  1. langs deze veldweg linksaf, een redelijk goed begaanbare en droge weg;
  2. rechtdoor, langs een mooi maar erg ruig pad dat — zeker als het heeft geregend — soms meer lijkt op een beekje.
Ik wil verder wandelen langs ...
>>> Keuze 1 >>>
>>> Keuze 2 >>>

 

© Rik Palmans, 2002 (Rik.Palmans@pi.be)