I

EEN NATUURWANDELING
IN HET NATUURRESERVAAT ALTENBROEK (3)

 

Natuurreservaat

We volgen de ‘heirweg’ in oostelijke richting (naar Kattenrot en Ulvend). Na een paar honderd meter komen we aan enkele berken en een poort . Het draaipoortje geeft aan dat hier een ‘stechelke’ is.

Een ‘stechelke’ is een doorgang door een weiland. Het is een oud gewoonterecht dat je deze doorgangen nog altijd mag gebruiken. Hier is de situatie toch enigszins anders: dit pad is speciaal aangelegd om dit deel van het reservaat toegankelijk te maken voor bezoekers.

De beheerders hopen van dit deel van het reservaat in de toekomst een rustgebied te maken waar schuwe dieren een schuilplaats kunnen vinden. Het moet ook een bosreservaat worden waar een inheems loofbos tot zijn volle ontwikkeling kan komen.

In de oerbossen die Europa tot in de vroege middeleeuwen overdekten, leefden grote grazers als herten, oerrunderen en wisenten. Zij zorgden voor een dynamiek die uit onze hedendaagse bossen is verdwenen. Natuurbeheerders hopen door begrazing met runderen of pony's dat oude bostype beter te kunnen benaderen. Je zou er in vergelijking met ‘moderne’ bossen meer open plekken in aantreffen en een grotere variatie in habitats — dus ook een hogere biodiversiteit.

Werklieden legden een afrastering aan van in totaal 11 km, die twee delen van het reservaat omsluit. Concreet betekent het dat een gebied van meer dan 100 ha op Belgisch grondgebied en 40 ha in Nederland wordt afgerasterd.

Op lange termijn wordt eraan gedacht de twee delen van het gebied met elkaar te verbinden, maar op dit ogenblik zijn die nog van elkaar gescheiden door een publieke weg. Om er een echt grensoverschrijdend reservaat van te maken, zijn nog verdere besprekingen nodig. In het Nederlandse deel grazen immers dieren van een ander ras dan in het Belgische natuurreservaat.

In het Vlaamse deel lopen Galloway-runderen vrij rond. Die oorspronkelijk uit Schotland afkomstige dieren moeten de rol van de vroegere oerossen, herten en wisenten overnemen en meehelpen om hier op lange termijn weer een ‘oerbos’ te creëren.

Dergelijke oude landrassen zijn niet meer rendabel in de moderne intensieve landbouw. Maar ze blijken wel uitstekend bestand tegen de ‘primitieve’ omstandigheden in het natuurbeheer. Ze kunnen zich makkelijk reddden zonder dat er elke dag iemand zich om hen bekommert.

De dieren zijn niet agressief. Let wel op als je een hond bij je hebt. Houd het dier zeker aan de lijn. Daarmee vermijd je niet alleen dat hij achter de koeien aangaat, maar een loslopende hond zou de runderen ook op de zenuwen kunnen werken. We zijn niet alleen bezorgd om de koeien maar ook om uw huisdier: een confrontatie met een van de runderen kan hem bijzonder duur te staan kunnen komen.

Voor Natuurpunt dit gebied verwierf, waren dit akkers en weilanden. Nadien ontwikkelde zich een akkeronkruidenvegetatie. Lang duurt zo’n situatie niet: de zaailingen van bomen als esdoorn, berk en boswilg breken al snel overal door. Op enkele jaren tijd krijg je een ‘successie’ naar een jong bos.

De rol van de runderen is juist die successie plaatselijk wat tegen te houden. Doordat ze dat niet overal even intensief doet, ontstaat een patroon met allerlei overgangen: van intensief begraasde en bemeste stukken (bijvoorbeeld waar de dieren rusten en hun uitwerpselen de bodem voedselrijk maken) tot delen van het bos waar ze nagenoeg nooit komen en die zich dus helemaal ongestoord verder kunnen ontwikkelen.

Een apart probleem vormt Amerikaanse vogelkers. Vroeger werd deze exoot bewust aangeplant omdat hij de bodem verrijkt. In zijn wortels leven namelijk bacteriën die stikstof binden en zo voor een natuurlijke bemesting zorgen. Maar de praktijk wees uit dat de vogelkers alle andere soorten verdringt en op termijn dus een werkelijke plaag wordt. Geen wonder dat hij tegenwoordig vaak ‘bospest’ wordt genoemd.

Meerdere hectaren van het reservaat zijn er door gekoloniseerd. Het uitroeien ervan is geen eenvoudige zaak. Maar toch hopen we dat hier binnen enkele decennia een heel ander soort bos zal te zien zijn.

Misschien zullen er zelfs weer stukjes heide te vinden zijn. Nu komt op enkele (niet toegankelijke) plaatsen nog struikheide voor. Maar in vroegere tijden, toen op deze arme gronden begrazing met schapen plaatsvond, moet het areaal ervan veel groter zijn geweest. De grond is hier inderdaad uitgesproken voedselarm.

Iets verder op de wandeling zul je merken dat hij bijna volledig uit silex of op sommige plaatsen uit rolkeien bestaat. Ooit was hier kalk aanwezig, maar duizenden jaren durende erosie heeft de kalk doen uitspoelen. Wat overblijft is zo voedselarm dat landbouwers in vroegere tijden het zelden de moeite waard vonden om op de bovenkant van de valleien de bossen te rooien. Dat kun je vooral goed zien als je onderaan in de vallei staat: alleen de bovenkant van de helling is bebost. Van nature ontwikkelt zich op dergelijke gronden een eikenberkenbos, met een typische ondergroei van adelaarsvaren en bramen. Een kenmerkende klimplant is de kamperfoelie.

Als je het pad naar beneden volgt, loop je soms over kleine ronde keien. Hun ronde vorm hebben ze gekregen omdat ze met een rivier zijn meegespoeld. Inderdaad, zo’n twee miljoen jaar geleden stroomde hier de Maas en liet er een dik pak grind achter. Door opstuwing van dit gebied (door bewegingen van de aardkorst, die o.m. ook de Ardennen deden ontstaan en tot vulkanisme in de Eifel leidden) schoof de Maas — ooit een bijrivier van de Rijn — haar loop op naar het westen.

Lager op de helling is nog wel rijkelijk kalk in de ondergrond aanwezig. Let er eens op hoe de begroeiing daardoor verandert. In plaats van berken en eiken vind je hier es en esdoorn als overheersende boomsoorten. Ook de wilde kers is heel algemeen. De bodem is bedekt met klimop en aan de rand van het bos slingert de bosrank zich als een liaan in de bomen. We zijn hier in een eikenhaagbeukenbos, typisch voor dit soort ondergrond. Hoewel we daar meteen aan moeten toevoegen dat es en wilde kers vaak kenmerkender zijn voor dit bostype. Vooral de aanwezigheid van de es is belangrijk. Het is een boomsoort die pas laat in het voorjaar bladeren krijgt. Daardoor kan in de lente zonlicht overvloedig doordringen tot de bosbodem, wat groeimogelijkheden schept voor een rijke kruidenondergroei. Naarmate het bos echter ouder wordt, verdwijnt de es - die eerder een pionierssoort is - ten voordele van onder meer de haagbeuk en krijg je in plaats van een gevarieerde kruidenlaag een gesloten klimopdeken.

Over klimop gesproken: let er eens op dat deze plant twee verschillende soorten bladen heeft. Onderaan, op de van hechtharen voorziene klimstengels, vind je het gelobte bladtype. Maar hogerop, en dus vaak niet zo goed zichtbaar, hebben de stengels geen hechtharen meer. Het blad is eivormig, niet gelobt. Alleen aan dit stengeltype ontwikkelen zich de bloemen en nadien de vruchten.

 

 

Als we beneden aan de bosrand komen, volgen we die een eind naar rechts. We komen op een veldweg tussen de weilanden, die ons naar een wad door de Voer brengt. De veldweg volgt hier inderdaad een stuk de waterloop.

Wij moeten echter zo’n 20 m vóór het wad rechtsaf — langs een draaipoortje of ‘stechelke’ — door een verruigd terrein. Aan de andere kant van dat terrein — met opnieuw een draaipoortje — loopt een pad dat ons bij een aan de bosrand gelegen huis in het gehucht Schoppem brengt.

Vlak na het verlaten van de bosrand heb je aan de rechterkant een bijzonder soortenrijk graslandje, met onder meer aarddistel, wilde marjolein, trilgras en kleine pimpernel. Helaas behoort dit stukje niet tot het natuurreservaat, zodat het niet beheerd wordt met het doel de aanwezige soortenrijkdom te behouden. De eigenaar plantte er zelfs essen en wilde kersen op aan, wat op termijn zal leiden tot een verdwijnen van de rijke flora.

<<< Terug naar naar het vorige deel... <<<
>>> Ik wil verder wandelen... >>>

© Rik Palmans, 1999-2005 (rik.palmans@scarlet.be)