I

TAALSTRIJD IN DE VOERSTREEK:
KRACHTPROEF TUSSEN NEDERLANDS EN FRANS


I

TAALGRENZEN VERSCHUIVEN

De Voerstreek vormt met het oosten van de huidige provincie Luik, het grootste deel van de beide provincies Limburg en een deel van het Rijnland een dialectgebied dat zich op de overgang van Nederlands naar Duits bevindt. Op eenzelfde dialect kan zowel de ene als de andere taal als cultuurtaal (Hochsprache) geënt worden.

Zo werd in het Nederlandse Vaals tot 1940 het Duits nog als cultuurtaal gebruikt, nu is dat uitsluitend het Nederlands. Eupen heeft in de 17de en 18de eeuw het Duits als kerktaal gehad, en het Nederlands als administratieve taal. In Homburg werd, van in de 18de eeuw tot aan de eerste wereldoorlog, het Duits als kerktaal gebezigd. Remersdaal, een gehucht van Homburg, met nagenoeg hetzelfde dialect, gebruikte daarentegen het Nederlands. Dat was trouwens één van de redenen om het in 1854 als een zelfstandige gemeente van Homburg los te maken.

Onder het Brabantse bewind breidde de invloed van het Nederlands zich sterk naar het oosten uit. Denk maar aan het hierboven vermelde voorbeeld van Eupen. Maar vanaf het einde van de 18de eeuw won het Hoogduits in het oosten van het hertogdom Limburg aan invloed en werd er het de cultuurtaal. In het zuiden van Limburg en Dalhem, waar Waals de volkstaal was, werd het Frans van oudsher als cultuurtaal gebezigd.

Oook het Frans won aan invloed ten koste van het Nederlands. Zo was Weerst (Warsage), een buurdorp van 's-Gravenvoeren, tot 1630 Nederlandstalig wat de gemeentelijke administratie betrof. Beerne (Berneau), een ander buurdorp, kende vanaf 1700 een geleidelijke verfransing. Dat kunnen we ondermeer uit de oude grafkruisen op het kerkhof afleiden. Maar tot aan de Franse overheersing bleef het Nederlands er gebruikelijk in officiële stukken.


I

DE VERFRANSING VAN DE VOERSTREEK

In de Overmaas-dorpen met Nederlands of Duits als cultuurtaal begon de verfransing pas goed met de Franse bezetting in 1794. Na een kortstondige pauze tussen 1815 en 1830 - onder het Nederlandse bewind - zette ze steeds sterker door. De patriottische reacties na zowel de eerste als de tweede wereldoorlog werkten het verfransingsproces nog extra in de hand. Het resultaat was dat na de tweede wereldoorlog het Frans bijna overal een vaste plaats had verworven als cultuurtaal in kerk, administratie en school. De enige uitzonderingen - buiten de 'Oostkantons' - waren de zes Voerdorpen.

Een bijzonder machtig verfransingswapen vormden de 'talentellingen', die de Belgische overheid regelmatig organiseerde. Omdat de resultaten ervan gevolgen hadden voor de administratieve status van de gemeente - i.c. Frans of Nederlands, eventueel met faciliteiten voor de taalminderheid - evolueerden ze al vlug naar taalreferenda i.p.v. objectieve tellingen. Vanuit Vlaanderen werd dan ook, vooral na de talentelling van 1947, een verbeten actie ontketend om deze tellingen af te schaffen.

Deze actie mondde ten slotte uit in een politiek compromis, waarin de taalgrens voor eens en altijd zou moeten worden vastgelegd. In 1962 waren we zo ver. De discussie over hoe de taalgrens liep was niet altijd even gemakkelijk. In de door het parlement aangestelde onderzoekscommissie, naar de initiatiefnemer 'centrum-Harmel' genoemd, heerste geen eensgezindheid over de situatie van de Voerstreek. Ofschoon bijna iedereen het erover eens was dat men hier geen Waals dialect sprak, beschouwden de Waalse politici het toch niet als vanzelfsprekend Vlaams gebied. De geografische isolatie t.o.v. Vlaanderen speelde zeker een rol. Ook bestond er een grote weerstand bij de leidende figuren in de zes dorpen. Die zagen immers hun politieke relaties in het Luikse verloren gaan. Zij slaagden erin hun achterban te mobiliseren tot een verzet tegen de overheveling naar Vlaanderen, hoewel dat een logisch gevolg leek te zijn van het feit dat het Nederlands hier de cultuurtaal was. Een deel van de Voerense bevolking voelde totaal geen verwantschap met het verre Vlaanderen en was op dat ogenblik al mentaal ingesteld op de verfransing. Die had al tal van buurdorpen geruisloos overspoeld en het leek een normale evolutie dat de Voerdorpen in dat proces zouden volgen. Die mentaliteit bleek al uit de talentelling van 1947, toen in vijf van de zes dorpen een 'Franstalige' meerderheid bleek te bestaan. Bij de telling van 15 jaar eerder was daar nog geen sprake van.

Jaak Nijssen, die zich in die roerige jaren zestig actief voor het behoud van het Vlaamse karakter van de Voerstreek inzette, vertelde me daarover:

"Een deel van de Voerense bevolking wilde duidelijk niet bij Limburg en Vlaanderen horen. Dan kun je je afvragen welke redenen daarvoor zijn aan te geven. Een eerste was natuurlijk het Belgicisme, het patriottisme van een stuk van de bevolking. Vlamingen waren nu eenmaal slechte Belgen in hun ogen. Dat denkbeeld van uit de repressieperiode is heel de vijftiger en zestiger jaren in deze streek bewaard gebleven.

Die anti-Vlaamse gevoelens werden ook aangewakkerd door dat deel van de notabelen, dat van oudsher francofiel was. Ze wezen daarbij zelfs op het gevaar dat de Voerstreek de 'voordelen van de Latijnse cultuur' zou verliezen. Wat dat voor een Voerense veeboer of fruitkweker ook mag wezen... Ik vind trouwens dat de sociale druk aan Luiksgezinde kant groter was dan bij de Vlaamsgezinden. Bovendien speelt ze sterk in op de behoudsgezindheid, die bovenkomt bij iedereen die door een verandering in zijn administratieve situatie getroffen wordt. Het is bijvoorbeeld tekenend dat Luiksgezinden uit protest tegen de overheveling niet meer in hun eigen dorp naar de kerk wilden gaan ... en dan maar naar een Nederlandse buurgemeente trokken voor de mis. Ze hadden eigenlijk niks tegen de Nederlandse taal, maar wel tegen de politieke gevolgen van het feit dat ze Nederlands spraken. Want daaruit vloeide voort dat ze onder een andere provincie kwamen, en dat ging hun te ver.

Het rommelde hier natuurlijk al lang voor de overheveling zelf, maar de eigenlijke 'scheiding der geesten' is er hier ter plaatse maar gekomen op het ogenblik dat de Senaat de indeling van de Voerstreek bij Limburg niet goedkeurde, vlak voor het parlementair reces van 1962. Zowel het voorstel om de Voerdorpen bij Luik te laten, als dat om ze naar Limburg over te hevelen, werden toen verworpen. De overheveling naar Limburg werd op dat ogenblik afgeremd i.v.m. fiscale hervormingen die eerst moesten doorgevoerd worden. Daardoor werd de zaak gerokken en dat gaf de Walen en de Luiksgezinden hier het gevoel dat ze de overwinning behaald hadden. Toen hebben zich velen bij de vermeende overwinnaars aangesloten.

Op 1 september 1963 beleefden we hier dan de eerste manifestatie door personen van buiten de streek. Met heel veel rijkswacht. Een Luikse manifestatie in Voeren, dat is toch wel het vermelden waard als je ziet hoe zwaar de Walen tillen aan de TAK-acties van latere datum."


Overheveling naar Limburg leek Nijssen en vele andere Vlaamse Voerenaars tot eind 1961 zelfs een utopie. Ze wilden wel dat het Nederlandstalige karakter van de streek bewaard bleef, maar durfden niet meteen zo hoog te mikken. Eén van de mogelijkheden die ze zagen, was de oprichting van een apart Overmaas-arrondissement in de provincie Luik, waarin zowel Nederlands als Frans en Duits als officiële taal erkend zouden worden. Naast de Voerdorpen zou ook de streek rond Montzen, samen met Kelmis en Eupen, daarin worden ondergebracht. Als hij daaraan terugdenkt, vindt Jaak Nijssen: "Uiteindelijk is het de overheveling naar Limburg geworden. Voeren is nu volwaardig Vlaams gebied. Maar soms vraag ik me af of het alternatief van het drietalige Overmaas-arrondissement misschien toch niet beter zou zijn geweest. De huidige oplossing is betrekkelijk goed voor een deel van Overmaas - de Voerstreek -, maar nefast voor de rest ervan. De andere oplossing zou een minder goede oplossing over een groter gebied hebben ingevoerd, maar met mogelijkheid tot verbetering. Nu is 't wel heel moeilijk om in de streek van Montzen nog iets van de grond te krijgen."


I

DE HUIDIGE SITUATIE

Het resultaat van het politieke touwtrekken is gekend: na de parlementaire beslissing van 1962 werden de Voerdorpen in 1963 administratief bij de Vlaamse provincie Limburg ingedeeld, maar met faciliteiten voor Franstaligen. Paradoxaal genoeg betekende deze status niet dat er een taalvrede tot stand kwam en dat de verfransing werd teruggedrongen. Integendeel zelfs! De overheveling werkte precies als een katalysator, waardoor op amper 25 jaar tijd de helft van de bevolking is geëvolueerd tot werkelijke Franstaligen, die vaaks zelfs uitgesproken Vlaamshatend zijn.

We kunnen daar diverse redenen voor aangeven. De Limburgse en nationale overheid begrepen in het begin niet de ter plaatse heersende mentaliteit en onderschatten bijgevolg de ernst van de verfransingsdruk. Hun houding was er een van: "Het zal wel koelen zonder blazen." Maar dat gebeurde niet! De Waalsgezinden slaagden er integendeel juist in hun posities te consolideren door bijvoorbeeld een Franstalig lager onderwijs uit te bouwen. Daardoor werd het fundament van een Franstalige gemeenschap gelegd, wat een onomkeerbare situatie heeft teweeg gebracht.

Een tweede reden is dat vanuit Wallonië nooit vrede is genomen met het in 1962 tot stand gekomen compromis. Hun onvrede sloot aan bij die van de plaatselijk sterkste dorpspartijen. Plaatselijke notabelen en hun Luikse beschermheren zijn er dan ook in geslaagd op de plaatselijke dorpspolitiek de nationale tegenstellingen te enten. Daar veranderde weinig aan toen in 1977 tot één gemeente Voeren werden samengevoegd. De Vlamingen bundelden hun krachten in de partij 'Voerbelangen' en de Luiksgezinden deden hetzelfde in 'Retour à Liège'.

De Waalse druk riep ook vanuit Vlaanderen een sterkere reactie op. Die culmineerde in de berucht geworden 'TAK-wandelingen' van 1979 tot 1981, bedoeld als uiting van een Vlaams 'aanwezigheidsrecht' in Voeren. Ze vielen samen met een verhoogde agressiviteit van een groep Franstalige jongeren in de Voerstreek, die in de figuur van José Happart hun leider vonden. Een verandering van de situatie heeft de soms bloedige confrontatie tussen beide partijen niet tot gevolg gehad. De stellingen in het taalpolitieke strijdperk zijn in Voeren zelf al lang ingenomen. Ze hebben het karakter van diep uitgegraven loopgraven, zodat terreinwinst maar heel moeilijk te boeken valt. De TAK-acties hebben de wederzijdse standpunten nog verhard en een eventuele wederzijdse toenadering zo goed als onmogelijk gemaakt. Men kan zich zelfs de vraag stellen in hoe verre deze harde acties van Vlaamse kant niet juist het fenomeen 'Happart' hebben mogelijk gemaakt. Hij is erin geslaagd zich in deze confrontatie op te werken als het Waalse boegbeeld, als het symbool van het verzet tegen de Vlaamse 'agressie'. Ook gematigde Luiksgezinden in Voeren steunden hem in dat verzet en stemden bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1983 massaal op hem.

Zoals de situatie er nu uitziet, is er wellicht geen oplossing voor het Voerprobleem. Tenminste niet in die zin dat de grote meerderheid - zowel van de plaatselijke bevolking, als nationaal gezien - er vrede mee zou kunnen nemen. De Voerstreek als 'ongerept Vlaams gebied' is op 25 jaar tijd een fictie geworden: het Luiksgezinde deel van de bevolking houdt aan de Franse cultuur vast als aan een verworven recht. Maar stellen dat de Voerenaars zich in meerderheid als Walen beschouwen, is ook onjuist. De helft van de bevolking - de ongeveer 15 procent Voerenaars van Nederlandse nationaliteit meegerekend - wil zich beslist niet laten verfransen.

Wellicht zal de evolutie in de toekomst sterk afhangen van de nationale politieke situatie. Misschien zal de bevolking zelf ook inzien dat een aansluiting bij Vlaanderen economische voordelen kan bieden. Per slot van rekening volgden in het verleden taalverschuivingen ook altijd de verschuivingen in de economische en politieke macht.


De teksten over de recente politieke geschiedenis van Voeren heb ik elders samengebracht, omdat ze niet in 'Voeren Anders Bekeken' stonden.


Terug naar hoofdpagina

 

© Rik Palmans, 1986-1998