I

EEN HISTORISCHE TERUGBLIK:

WORTELS IN HET VERLEDEN


I

DE OUDSTE TIJDEN

In een historisch overzicht blik je gewoonlijk even terug naar de oudste sporen van menselijke activiteit, die je ergens kunt aantreffen. Voor de Voerstreek stammen die uit 3000 v.C., toen in enkele nederzettingen de hier overvloedig aanwezige silex of vuursteen werd bewerkt tot allerlei gebruiksvoorwerpen. Even over de grens, in het Nederlandse Sint-Geertruid, bestond zelfs een uitgebreid complex van silexmijnen, die, zo'n 5.000 jaar geleden, gedurende ongeveer 500 jaar zijn ontgonnen. Er waren ook werkplaatsen, waar van de ruwe silexklompen vlijmscherpe scherven werden afgeslagen. Die vonden na een nog verdere bewerking toepassing als messen, pijl- en speerpunten, schrapers, ... Ook in Rullen (een gehucht van Sint-Pietersvoeren), het Rodebos (Remersdaal) en het Hoogbos ('s-Gravenvoeren) zijn sporen van dergelijke werkplaatsen teruggevonden.

Henri Straet uit Sint-Pietersvoeren verrichte er 15 jaar lang opgravingen. Weet hij wat voor mensen deze streek 5.000 jaar geleden bewoonden? "Ondanks de duizenden gevonden silexvoorwerpen is het niet mogelijk een wetenschappelijk verantwoorde reconstructie van de samenleving uit die tijd te maken", zegt hij, "We vermoeden dat ze een vaste woonplaats hadden, omdat nomaden zelden of nooit aardewerk gebruikten. En hier hebben we al enkele potscherven gevonden. Maar waar ze precies woonden, of ze naast de silexbewerking ook landbouw beoefenden... allemaal nog onbeantwoorde vragen. We kennen immers alleen de werkplaatsen, omdat die het gemakkelijkst te ontdekken zijn. Als we andere overblijfselen - van een nederzetting met hutten bijvoorbeeld - zouden vinden, zou ons dat een heel stuk verder kunnen helpen."

Het vroegste verleden van menselijke beschaving in de Voerstreek en omgeving is dus een boek, waarvan de meeste bladzijden voorlopig (misschien wel voor altijd) zoek zijn.


I

DE STEENBOSKAPEL: OOIT EEN ROMEINSE VILLA

Een volgende periode, waarin de mens vermoedelijk voor het eerst grondig het uitzicht van de streek wijzigde, was de kolonisatie door de Romeinen. In het begin van onze jaartelling lag in 's-Gravenvoeren een landbouwnederzetting, een 'villa'. Net zoals in het aangrenzende Haspengouw werd hier op de vruchtbare leemgronden graan verbouwd voor de troepen aan de grens met Germania. Daar - ten oosten van de Rijn - woonden de 'barbaarse' stammen, die enkele eeuwen later het Romeinse rijk zouden overrompelen en op de puinen ervan een nieuwe maatschappij zouden vestigen.

Henri Del Vaux, de toenmalige burgemeester van 's-Gravenvoeren, legde tussen 1840 en 1846 de resten van de villa in het gehucht Schoppem bloot. Met de gevonden stenen en brokstukken liet hij een kapelletje optrekken op de plaats, waarvan hij dacht dat er ooit een tempel van Jupiter zou gestaan hebben. De andere vondsten liet hij overbrengen naar het Curtius-museum in Luik. Een deel van de voorwerpen zou in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel beland zijn, maar bij een navraag enkele jaren geleden bleek daar niemand nog van op de hoogte te zijn.

Naast de Steenboskapel woonde jarenlang vrijgezel Winand Vandeberg. Kunstschilder Rob Brouwers maakte nevenstaand portret van hem, met op de achtergrond de uit de resten van een Romeinse villa opgetrokken kapel.


I

FEODALE TOESTANDEN

In de Romeinse tijd vormde de Voerstreek een verre uithoek van het imperium. Maar in het rijk dat Karel de Grote rond 800 opbouwde, lag het centrum niet zo ver van hier verwijderd: Aken, op amper 30 km afstand, was de hoofdstad van de keizer. Er bestaat zelfs een oud verhaal in 's-Gravenvoeren, dat vertelt dat Karels moeder tijdens haar zwangerschap daar op een landgoed verbleef. Op de plaats waar nu de Sint-Annakapel staat, zou ze regelmatig zijn komen bidden voor een voorspoedige bevalling.

Het Karolingische bestuurssysteem takelde na de dood van de keizer geleidelijk aan af. Karels machtige rijk viel uiteen in tal van kleine vorstendommen, die een grote mate van zelfstandigheid bezaten. Het feodale systeem, met leenheren en erfelijkheid van bestuurlijke functies, zou gedurende vele eeuwen de maatschappelijke ordening regelen.

Als we bijvoorbeeld de situatie rond 1200 bekijken, zien we dat wat nu Voeren heet, toen viel onder:

Vóór 1080 lag het machtscentrum van het Land van Dalhem wellicht in 's-Gravenvoeren. De Karolingische paleizen lagen te midden van hun landgoederen en waren dus totaal onbeschermd, maar in de onrustige 11de eeuw werd de voorkeur gegeven aan versterkte plaatsen. De toenmalige heren van Voeren werden ook ook heren van Valkenburg, waar ze een burcht bouwden. Het zwaartepunt van het Voerense gebied verlegde zich naar Dalhem - 10 km zuidwaarts - waar in 1080 een burcht werd gebouwd op een hoge rots bij de samenvloeiing van de Berwijn en de Bolland.


I

ONDER HET BEWIND VAN DE BRABANDERS

Zowel Dalhem als Limburg verloren in de 13de eeuw hun zelfstandigheid en kwamen onder het gezag van de hertogen van Brabant. Deze heren waren al sinds lang in een krachtproef gewikkeld met de machthebbers uit het Rijngebied, met Keulen als centrum.

Vanaf 1202 deelde de hertog van Brabant in Maastricht de macht met de prinsbisschop van Luik. In 1239 versloeg de hertog de laatste graaf van Dalhem, Dirk van Hochstaden. In 1244 werd een verdrag gesloten, waarbij Dirk van Hochstaden Dalhem voorgoed aan de hertog overliet. Die voerde nu naast de titel 'hertog van Brabant' ook die van 'graaf van Dalhem'. Dalhem behield maar een beperkte zelfstandigheid. Voortaan zou een slotvoogd of drossaard er in naam van de hertog het bewind voeren. Door aankopen en vooral door hun overwinning in de slag van Woeringen (1288) breidden de Brabanders hun gebied aan de oostzijde van de Maas nog in grote mate uit. Na de dood van Waleran (of Walram) IV, de laatste hertog van Limburg, in 1280, ontstond er twist over de opvolging. Na de dood van zijn echtgenote Ermengardis in 1283 meenden zowel Jan van Brabant als Reinout van Gelder aanspraak te mogen maken op de hertogtitel. De rivaliteit tussen Brabant en een Gelders-Keulse coalitie werd beslecht door de slag van Woeringen, op 5 juni 1288. Zonder de overwinning van de Brabanders zou de Duitse invloedssfeer wellicht een heel stuk dichter bij de Maas hebben gelegen.

Limburg en het aangrenzende Rolduc kwamen alzo in 1288 onder Brabants bewind. In 1378 werd dit geheel afgerond door de aankoop van Valkenburg. De drie kleintjes - Valkenburg, Dalhem en Rolduc - werden in officiële stukken meestal aangeduid als de 'Landen van Overmaas'. Soms werd ook Limburg hierbij gerekend. Later gebruikte men ook de naam 'provincie Limburg' voor de vier landjes samen.

De dynastie van de Brabantse hertogen ging over in het huis van Bourgondi~e, dat op het einde van de 15de eeuw de Nederlanden als één politiek geheel had samengebracht. Het Prinsbisdom Luik (waartoe ook het graafschap Loon, het huidige Belgisch Limburg, toe behoorde) maakte daar geen deel van uit en scheidde het centrale gebied rond Brussel van de Landen van Overmaas en Luxemburg.


I

VERDEELD IN SPAANS EN STAATS GEBIED

De eenheid van de Nederlanden kende een einde toen tijdens het bewind van Filips II een godsdienstoorlog uitbrak. Onder de leiding van Willem van Oranje scheidde het noorden zich af en werd een republiek onder het gezag van de Staten-Generaal. De zuidelijke Nederlanden bleven Spaans. Staatse en Spaanse Nederlanden bleven tot het Verdrag van Münster (1648) met elkaar op voet van oorlog, hoewel er ook pogingen tot herstel van de eenheid waren. Uiteindelijk legden de Spanjaarden zich bij de situatie neer en erkenden het bestaan van de onafhankelijke republiek in het noorden. De toen vastgelegde grenzen zijn in grote lijnen nog altijd die tussen het huidige Nederland en België, van aan de zee tot bij Aken.

Hier ligt meteen het antwoord op de vraag die je zo vaak rond de Voerense situatie hoort stellen: "Waarom hebben ze die dorpen indertijd niet bij Nederland gevoegd, in plaats van de Franstalige provincie Luik?" De grens is namelijk al in 1648 (met wat wijzigingen in 1661) komen vastliggen, als resultaat van diplomatische en militaire krachtproeven tussen Hollanders en Spanjaarden. De huidige Voerstreek viel onder het aan de Spanjaarden toegewezen gebied - de Zuidelijke Nederlanden dus - en heeft in de volgende eeuwen daar de geschiedenis verder mee gedeeld.

Als we de zaken niet te ingewikkeld maken, kunnen we het zo stellen: Limburg en Dalhem bleven grotendeels Spaans, maar Valkenburg en Rolduc werden Staats. Eigenlijk was de toestand te velde oneindig veel ingewikkelder, met Spaanse enclaves in Staats gebied en omgekeerd. Pas in 1785 werd - bij het verdrag van Fontainebleau - de toestand wat vereenvoudigd. (Op dat ogenblik waren de Spaanse Nederlanden overigens opgegaan in het Oostenrijkse keizerrijk.) Door gebiedsruil werd de grens toen ongeveer getrokken zoals ze nu nog loopt tussen Belgi~e en Nederland.

De Fransen namen, toen ze hun revolutie ook internationaal uitdroegen, die grens gewoon over bij de aflijning van hun 'départements'. En die vormden weer de basis voor de indeling in provincies door de Nederlandse en later door de Belgische overheid, die tot 1962 gehandhaafd bleef. Dat verklaart waarom in 1839, toen Nederlands Limburg definitief van het onafhankelijk geworden België werd losgemaakt, een aantal Nederlandstalige dorpen ten oosten van de Maas in een geïsoleerde positie kwamen te liggen, deel uitmakend van een overwegend Franstalige provincie Luik. Een staatsgrens scheidt ze van de Nederlandse dorpen, waar ze historisch en sociaal het dichtst bij aansluiten. Van Vlaanderen zijn ze gescheiden door de Maas en een strook Waals gebied.


Terug naar hoofdpagina

 

© Rik Palmans, 1986-1998