Er zijn allicht zoveel spellingen als interpretanten. Nu
zullen die
wel niet allemaal zoveel van elkaar schelen. De
systematiek is moeilijk
omdat het dialect zelf veel plastischer, veelvormiger, is
dan de standaardtaal:
hetzelfde woord kan verschillende vormen aannemen, volgens
zijn omgeving.
Ik probeer volgende vuistregels te volgen.
Klinkklanken
De h is altijd stom.
Zij komt overeen
met die van Nederlandse h-woorden, en van pas om
homoniemen te onderscheiden:
ik
hem 'm = ik heb hem, ik
haa aa aa(ve) boeke
nog = ik had je oude boeken nog.
Er bestaan korte open klinkers:
wa = wat, da
= dat,
ni = niet, no
= naar,
me = met, menu
(De korte e komt onder twee
variëteiten
voor, een open, zoals bed, en een gesloten, zoals een
korte zee. Maar hetzelfde
woord kan beide variëteiten soms dragen en er is geen
betekenisonderscheid,
dus hier geen spellingsverschillen - wel, je kan de open
e
desgewenst en occasioneel als é
verduidelijken.
Bovendien heb je nog de doffe sjwa. Dus voor Brussels als
voor Nederlands
is de e een ambiguë speller...)
Dan zijn er nog korte, meestal gesloten, klanken waar geen
klinker
meer voor "vrij" is:
een korte oe als in boek,
koek, koesj = koets/auto,
voesj = voort(s)
; en
een korte, sjwa- of ö-achtige (maar van woordkernen deel
uitmakende)
eu
als in veu = voor, keut = kort, weur/weut
= word(t),
heum = hem.
Dus moeten lange open klinkers dubbel, of
digrafisch, gespeld
worden:
aa = uw of oude,
naa
= nu of nauwe,
hee = hier, goo
= goed,
noe = na, veu
= vuur.
De tweeklanken -(o)uw, -au/ou(w) worden tot -aa(f/ve):
raa = rauw, daave
= d(o)uwen,
haave = houden.
Haavd
aa vast!
Een "aparte" lange klinker is de open o, een Brusselse
versie van het
Engelse or, en die we
ó spellen (bij
gebrek aan beter: ik hou me daartoe aanbevolen;-) :
nó = na, óngón
= weggaan (aangaan); merk het uitspraakverschil op met
ik
gojn = ik ga(an).
Het is eigenlijk niet meer dan een variant van de
diep-Brusselse lange
oe:
goen, oengoen.
De tweeklank -aai klinkt als bój
= baai,
róje = raden, raaien.
Men ziet in het voorgaande met welke NL klanken de
klinkers in 't algemeen
overeenkomen.
Sommige woordjes ontsnappen natuurlijk aan die regel
wegens een afwijkende
voorgeschiedenis:
vreumd = vreemd,
'n
hum = een hemd,
stoem = stom...
Soms kan men de vroegere stadia herkennen:
breu = broer, deuvel
= duivel en
deuze(n)d, deusd = duizend
refereren
aan ouder bruur, duvel en duzend.
Spaave = sp(o)uwen kan ook
zijn speuve
=
spu-wen, en
speuge = spugen.
Veil = veel kan ook
veuil
= veul klinken,
zeive = zeven ook zeuive
=
zeuven.
Meuige = meugen.
Haar, d'r, kan heui of heur
zijn, dus = heur;
heui hoer = heur
haar. Zoot = zoet maar
zeut
= zuut.
Kei(r)s, wei(r)d, geire, jeir,
pjeid, stjeit
verwijzen naar stadia keers, weerd, geerne, eerde
(grond), peerd, steert.
Ook
keis = kees.
Maar toe(r)t, boed, doe
waren steeds taart,
baard, daar.
Best, het/te, met, erm, och e(i)rme
was
berst, hert en herd(e), merkt, erm, maar
park
en start bleven zo vanuit
het Frans.
Keut, beurd, feurs, deurp, steurm,
beuze
was kört, börd, förs, dörp, störm, börs
(beurs, bors).
Steir, ves, kes (kessen of kezze),
werk, ferm,
weer tonen stadia steer (ster), vers,
kers, werk, ferm, wierd
(werd).
Plosj = plaats zal een
verkorting zijn
van plóts, 'n hosjke =
huisje van
hoëzeke,
moesj
= moets?, muts (pet) en
voesj =
vuts,
voort(s), waar vuet = voeët
= voort .
Garage en occasie zijn garozje
en occozje,
een
sozje is een deken, van saargie
ofte serge.
Groese is gratie,
publicoese
publikatie en
stoese statie, station.
Merk op dat ik geen eenvoudig onderscheid bied
(want niet heb)
tussen de korte en lange oe en eu !
Men kan denken aan accenten (bóed
of
boéd = baard versus moet
= moet,
zeút of zéut
= zoet versus
keut = kort),
of aan andere indicatoren zoals toevoegen van h (boehd
= baard,
veuh = vuur),
doch geen enkel alternatief oogt "bevredigend" voor een
Nederlandstalig
oog. %^)
Andere klinkklanken zijn in min of meerdere mate
gediftongeerd:
ae (ook gespeld aai).
De ae komt overeen met
-ij/ei: zaen
= zijn,
bae = bij, aege
= eigen,
raes = reis, blaef
= blijf.
Vergelijk met de aa die
overeenkomt met
-au(w)/-ou(w) en -uw:
aa = oud en uw, kaad
= koud,
blaa/blaat/blaaf,-ve = blauw.
De ae kan tot een gewone
'aa' verglijden,
maar de
aa wordt omgekeerd zelf niet
tot een
tweeklank.
(ik hoor in de tweeklank ae
als eerste
element, de eerste klank van ou/au, een klank waar wij
helemaal geen klinker
voor hebben*, en als tweede element iets tussen a en
doffe e, als de Portugese
a-sjwa)
*(op de vraag of onze ou/au ook als een enkele klinker
gehoord wordt
antwoorden Nederlanders weliswaar neen, maar wij
Vlamingen maken ongetwijfeld
een verschil tussen woorden als kou/kauw, hou/houw,
getuige volgende testzinnetjes:
de kouw kreeg een kou te pakken / de kou kreeg een kouw
te pakken; ik hou
van jou, vrouw / ik hou van jouw vrouw / ik houw van
jou, vrouw / ik houw
van jouw vrouw :o)
De overige klanken hebben geen uitsluitend monoftonge
dubbelganger zoals
het duo
ae/aa.
ie:
Komt overeen met sommige ee-klanken: ien
= een,
gie(n) = geen,
hiel
= heel,
zier = zeer, pijn.
Ook met de tweeklank -eeuw: ne lie,
liewe, giewe.
Kan klinken als iën en giën, maar dus ook als ien en gien.
ei:
Klinkt als een Franse è met zwakke j-auslaut.
Komt overeen met andere ee-klanken: hij hei
(om niet
ei ei te moeten
spellen) =
hij heeft,
geil = geel, weif
= weduwe,
weiven en weize = weduwen en
wezen.
Waaronder leenwoorden:
cafei = café,
reclameire, ne sans-papiei =
een "sans papiers". Leir
= leder (leer), maar lier =
ladder (leer) en
ook (ik) leer. Leig = leeg,
maar lieg
= laag (leeg), getuige het café zaliger Lowee van
't lieg plafon.
eui (ook gespeld ui):
Komt overeen met de -eu: fleuis
= straks,
later (fleus),
doetefleuis = daarstraks
(daartefleus),
'n deui = een deur.
Met deze klank kan ook de Franse "oeu"-klank worden
weergegeven
zoals bij
directeuir, facteuir =
postbode
(facteur), ter onderscheid met
facteu(r) =
factuur, peu(r) = puur, en
niet: angst.
oë:
Deze klank komt overeen met de -ui: boëte
= buiten,
froët = fruit, boëk
= buik.
Hij kan tot een gewone ó
verglijden
(bóte, frót) maar dat
klinkt meer Mechels dan Brussels.
Anderzijds kan hij ook tot een diepere oeë
sluiten, zie verder.
In deze gevallen zijn diëresen -ë-
nodig omwille van het onderscheid met de
oe-klinker(s).
ue:
Komt overeen met sommige -oo's: nem
buet
= een boot;
in zaenem bluete = in zijn
blootje.
Ook met de tweeklank -ooi: hue en
strue
= hooi en stro(oi).
Verglijdt vaak tot een gewone uu, maar we vermijden deze
schrijfwijze
vanwege de mogelijkheid van tweeklankvorming.
Ook hier, Brabantse varianten met oeë,
zie volgende.
oeë:
In feite is dit vooreerst een Brabantse variant van de
Brusselse ue:
nem
boeët = een boot, bloeët
= bloot,
noeët = nooit.
En daarnaast, een diep-Brusselse van de oë:
boeëte
= buiten, froeët = fruit,
boeëk
= buik.
Niet te verwarren met de gewone -oei die in het Brussels
ook zo klinkt
maar die we anders spellen:
'm moeje = zich
moeien.
au:
Komt overeen met andere -oo's (dan ue):
nen
otau = auto,
stauf = stoof.
Kaul = (steen)kool, maar kuel
= (bloem)kool,
nen huep = een hoop, maar ik
haup = ik hoop,
ne kueper = een koper
maar kauper = het metaal,
nuet
= nooit maar naut = noot,
wal of sol.
Een
raut = een rij, blijkbaar van een ouder root,
rued
= rood.
Er zijn wel gevallen waar ik zelf twijfel en advies zou
wensen:
pue*t
of
pau*t voor poort, kue*d
of
kau*d voor koord, dito voor
noord, buer
of
baur voor boor, rues
of
raus voor roos (*
= optionele
r) ?
Spruiten zijn spro(e)ëten
of sprotjes
en sproeten
sprooten of sprootekes.
ken ik niet in het Brussels maar wel in Brussels Engels
;-o)
Merk op dat het onderscheid tussen ie/ei
voor ee, en
ue/au voor oo,
overeenkomt met wat (weet niet precies in welke
volgorde:-) in vroeger
Nederlands ooit de lange en de gerekte ee
en oo waren.
De spelling De Vries-Te Winkel probeerde het
verschil nog ietwat
gekunsteld te bestendigen door de verschillende spellingen
van bijvoorbeeld
heelen,
genezen, en (ver)helen, alsook van ophoopen
en (ver)hopen!
Palatalisatie
Een woordje hier over een fenomeen dat Aalstenaars
over hun stad Ojljsjtj doet spreken.
Nemen we eerst het geval waarbij in zo'n medeklinkergroep
de hele cluster
min of meer gepalataliseerd raakt, en zelfs de klinker
vooraf. Dan kunnen
we schrijven
mojnd = maand (klinkt als mojnjtj),
schajnt = schijnt (als schajnjtj),
mojnne
= maanden. Dus een j tussen
palataliserende
klinker en medeklinker(groep).
De palatalisatie hoeft echter niet noodzakelijk de of alle
volgende
medeklinkers te treffen: p en m laten zich niet zo goed
"palatralalaën"
maar we hebben toch
e pajpke = een pijpje
('n paep = een pijp), en
e
boejmke = 'n bumke = een boompje (nem boeëm
= nem buem = een boom),
e projmke =
een pruimpje.
Als de medeklinker(groep) zelf palataal is hoeft de
klinker+j
niet:
plosj = plaats (en geen plojsje
of
plojse, plaatsen),
kosje,
kosjt = kuisen, kuist (schoonmaken),
ne slasj
= een pantoffel, voesjdoon =
voortdoen,
e kotje = e kóteke = een
kaartje ('n kót
= een kaart, maar
e kotteke = een kotje),
e putje = e pueteke = een
pootje (ne
puet;
e putteke = een putje).
Plasticiteit
Tenslotte nog wat uitweidingen over de al gemelde kneedbaarheid
van
het dialect.
Veel woorden veranderen van uitspraak volgens hun plaats
in de zin
of de geijkte "zang" van het idioom en, waar nodig of
mogelijk, probeert
de spelling die andere vormen weer te geven.
We hadden het al over de klanken zelf die kunnen
verglijden.
Zaen puete = zijn poten kan
verglijden
(maar niet per se "verschrijven") tot
zaan puute
en za(j)n puute. Of tot de
sjwa-vorm
z'n
puete. Volgens de tongval zeggen en schrijven we
boëk
of boeëk,
bluet
of bloeët,
gón
of goen.
Vele woordstammen veranderen van vorm als ze verbogen
worden.
Verzwegen eindmedeklinkers komen weer te
voorschijn en vice versa.
Zo hebben we e pjeid = een
paard maar
jeir = aarde, en
pjeire
= paarden, 'n deui en
deuire
= deur(en), van veui en
van
veuire(n) = van voor, van voren. E waud
= een woord kan leiden tot
waure, wauden of
waurde. Maanden kunnen
mojnne
zijn maar ook mojnde. Blauw
kan
blaa
zijn maar ook blaat, blaaf
en
nen
blaave. Kwoed =
kwaad en
ne
kwoeje is een kwade of kwaaie man,
'n
kwoej een dito vrouw.
De eind-n wordt zoals andere eindmedeklinkers
slechts geschreven
waar hij ook klinkt.
Spreiken en zwaege = spreken
en zwijgen,
goo wei = goed weer,
ne
goojen oevend = een goeienavond, 't es al
goo(d) = 't is al goed.
Persoonlijke voornaamwoorden zijn veelvormig en sommige
lijken zich
te repeteren door kopietjes van zichzelf aan het werkwoord
te plakken.
Het is moeilijk om die dan volledig "uit elkaar
geschreven" te houden maar
we proberen dat zoveel mogelijk te blijven doen.
'k Zennek ik ne
ki curieuis, of zoals ik verkies te schrijven,
'k
zen 'k ik...., ik ben eens benieuwd. Ge zet
gae goo gae, jij bent een mooie (jij bent goed,
jij).
't Bennek ik/'t ben'tek ik
of liever,
't
ben 'k ik/'t ben 't 'k ik = ik ben het. 't Zedde gae = jij bent
het,
zedde gae doe? = ben jij daar?
Hij
zeit, zeit 'm = hij zegt, zegt hij. Dad hae
da moet zegge = dat hij dat moet zeggen.
Waele
zegge da we/da me komme = wij zeggen dat we
komen.
M'n hoës, me/mae waud, m'ne/maene
joeng
= mijn huis, woord, jongen.
Aaven/aa'en/aan hond,
aa waud = uw hond, woord.
Z'nen/zaenen hond,
ze/zae waud = zijn hond, woord.
Heure vent,
heur/heui breu = haar vent, broer.
Aele miester
= jullie meester (niet aale
zoals
aa,
uw, ondanks < uwlieden, maar diftongeerbaar).
Van
mae, van aa, van heum, van heui, van ons, van aele, van
euile =
van mij, jou, hem, haar, ons, jullie, hen.
Ook voorzetsels en andere kleinere woordjes zijn erg
veranderlijk.
Voor: kan zich voordoen als veui
heum
of veur mae, maar ook
veu
niks en
vi aa. Voort(s) kan zijn
vuet
of voesj.
Naar: kan zijn no(r)
Antwerpen of no
Brussel, maar
noe of nó
= na.
Niet is ni of ook wel neet.
Veur neet = voor niet, gratis, maar niets is
niks,
iets eet, eet
eit
of et, van
eite(n)
... :o)
Iets is ook wat, dus wa, of
zelfs e
wa: 'k hem e wa feui, ik heb wat aan de hand ('n
wat voor).
En neet is ook een vorm voor
nieuw, naast
nee/neef/neeve = nieuw, en
neut,
neu/neuf/neuve = nu-w. Eet neet
= iets nieuws.
Niks neut onder de zon ...:o)
Werkwoorden horen natuurlijk ook in dit rijtje.
Ik weet het niet: kan variëren tussen ik
weit 't neet en
'k wet 't ni. Om maar
te zwijgen over 'k wei ni en
'k weig 't ni.
Ik zwiet = ik zweet, verkort
dan weer
tot ik zwit.
Weure = worden kan ook weire
= werden klinken, en
ik weud ook
ik
weur, ik weurd, ik weir, ik wei.
A la limite kan ik wei ni
choo (slecht)
begrepen worden als ik word niet goéd, of ik
wéét niet goed
!
Gaan is goen of gón,
maar ik ga(an) is
ik gojn (wij gaan waele
goen of
gojn), wat kan verzwakken tot
'k gon oengoen = ik ga
vertrekken.
Loete of lóte,
laten, kan geven
ik loet, ik lót, ik lojt,
ik leut.
Zijn is zaen maar kan
verzwakken tot zen,
ik ben kan klinken ik
zaen, ik zajn, ik zan, ik zen;
of ik ben...
Nog een lastige noot om te spellingkraken is de sandhi-achtige
assimilatie,
zie
aldaar.
|