Extra oefeningen op vergelijkingen, vraagstukken en omvormen van formules

 

Vergelijkingen

Eerste reeks : ( Bijzondere gevallen )

1. 3x + 7 = 5x - ( 3 + 2x )

2. 3( x + 1 ) = 2( x + 3 ) + x - 3

3. -4( 2x + 5 ) - x = 3 ( 11 - 4x ) + 3x

4. 3x - ( 7 - 2x ) = 5( x - 1 ) - 2

5. 6x - ( 2x - 4 ) + ( 3 - x ) = 7

Tweede reeks :

1. ( x = )

2. ( x = 0 )

3. ( x = 6 )

4. ( x = 0 )

5. ( x = )

6. ( x = )

Vraagstukken

1. Het viervoud van een getal, vermeerderd met 3 is 71. Bereken dit getal. (17)

2. Het vijfvoud van een getal is 48 meer dan het dubbel ervan. Welk getal is dit ? (16)

3. De som van drie opeenvolgende natuurlijke getallen is 12 meer dan het dubbel van het middelste getal. Bereken de drie getallen. (11,12 en 13)

4. Verminder je het drievoud van een getal met 9 dan krijg je het vijfde deel van dit getal, vermeerderd met 5. Bereken dit getal. (5)

5. Op een loopwedstrijd zijn er 540 deelnemers. Het aantal meisjes is van het aantal jongens. Hoeveel meisjes namen deel ? (240)

6. Jan en Els bezitten samen € 45. Jan heeft € 7 minder dan Els. Hoeveel bezit Els ? (26)

7. Twee leerlingen kopen samen voor € 3,80 snoep. De ene koopt voor drie maal zoveel geld dan de andere. Voor hoeveel geld heeft de lln. gekocht die het minste besteed ? (0,95)

8. Verdeel 3600 knikkers onder 3 personen zodat de eerste tweemaal zoveel krijgt als de tweede en de derde driemaal zoveel als de eerste. Hoeveel krijgt ieder ? (800,400 en 2400)

9. Op een boerderij lopen koeien, varkens en kippen, 65 in totaal. Er zijn 2 kippen meer dan koeien en 6 koeien meer dan varkens. Hoeveel dieren zijn er van elke soort ?

(17 varkens, 23 koeien, 25 kippen)

10. We verdelen 450 leerlingen in 3 groepen. De 2e groep telt van het aantal van de 1e groep. In de 3e groep zitten 50 lln. meer dan in de andere groepen samen. Hoeveel lln. zitten er in elke groep ? (120, 80 en 250)

11. We verdelen € 550 onder 3 personen zodat de eerste krijgt van het deel van de derde en de tweede van het deel van de eerste. Hoeveel krijgt elke persoon ? (200, 50 en 300)

12. Drie personen zijn samen 133 jaar oud. De leeftijd van de eerste is van die van de 2e en de leeftijd van de 2e is van die van de 3e . Hoe oud zijn ze nu ? (28, 42 en 63)

13. Een vat is gevuld met 100 liter wijn, gedeeltelijk van € 2 /l en van € 3 /l. De wijn heeft een totale waarde van € 230. Hoeveel liter van elke soort zit in het vat ?

(70 van € 2 /l en 30 van € 3 /l)

14. Betaal € 525 met biljetten van € 5 en van € 10. In totaal zijn er 65 biljetten. Hoeveel neem je er van elke soort ? (25 van € 5 en 40 van € 10)

15. Een toneelvoorstelling wordt door 425 personen bijgewoond. Kinderen betalen € 10 en volwassenen betalen € 15. De totale ontvangst is € 5375. Hoeveel kinderen en hoeveel volwassenen woonden de voorstelling bij ? (200 kinderen, 225 volwassenen)

16. Op zijn boerderij houdt boer Jan kippen en koeien. Samen zijn er 50 koppen en 140 poten. Hoeveel koeien en kippen lopen er rond ? (30 kippen, 20 koeien)

17. Voor elk goed opgelost vraagstuk krijgt Jan € 2,5 van zijn vader. Voor elke foutief opgelost vraagstuk moet hij € 2 terugbetalen. Nadat Jan 36 vraagstukken heeft opgelost, bezit hij € 54. Hoeveel had hij er juist ? (28)

18. Vader is 41 jaar oud en zijn zoon 9 jaar. Over hoeveel jaar zal vader driemaal zo oud zijn als zijn zoon ? (over 7 jaar)

19. Een moeder van 32 jaar heeft 2 kinderen. Ze zijn 2 jaar en 5 jaar oud. Over hoeveel jaar zal de moeder dubbel zo oud zijn als de 2 kinderen samen ? (over 6 jaar)

Omvormen van formules:

1.     A = b.h b =  8.    V = r =
2.      A = b = 9.      i = k =
3.     A = b = 10.    s = v + t =
4.     V = rē h r = 11.    A =
5.     V = r = 12.    p = S =
6.     I = R = 13.    s = a + vt t =
7.     t t = 14.    v = f =