Tien dagen op zeldzame hoogte

Hoge plaatsen, ze hebben altijd al een grote aantrekkingskracht op me uitgeoefend.  De toren van een kathedraal, een kasteel op een rots, het gebergte: het wegvallen van grenzen, de ervaring van ruimte wanneer je boven alles wat de laagte vult uitgeklommen bent, maakt ademen makkelijker, het gevoel te leven intenser.  En in zekere zin ook beangstigender.  Merken hoe klein en onbetekenend de plaats die je zelf inneemt eigenlijk is, je even volledig bewust van de broosheid, de letterlijke breekbaarheid van dit mensenleven.  Zo herinner ik me reizen in het gebergte: het samengaan van hanteerbare vormen van extase en hoogtevrees, die elkaar in evenwicht houden en mij naar zeldzame hoogten voeren.  Zal het nu, meer dan 25 jaar later, ook zo gaan?

Op weg

We vertrekken niet voor dag en dauw: de reis van de ene plek naar de andere mag er best zijn, hoeft niet als tijdverspilling naar de nacht verbannen te worden.  Ook het dal tussen twee toppen heeft zo zijn charmes.

Vertrek naar ’t zuiden –
met trage vleugelslag wuift
een reiger ons uit.

Zonder ons echt te willen haasten, gaan we toch de snelweg op: ook wij kunnen voor de reis naar Veysonnaz in het verre Zwitserland slechts één dag uittrekken.  De eerste rustplaats die we aandoen, is een overvolle parking in Luxemburg.  De hele wereld lijkt wel op reis.  Grotere kinderen genieten nog van het beginnende avontuur, de meeste kleintjes kijken wat verloren, laten de hele volksverhuizing aan zich voorbijgaan.

Een en al aandacht
voor de yoghurt en ’t rietje –
mama gespt haar vast.

’s Middags eten we staande naast de wagen op een rustige parking.  Even de benen kunnen strekken heeft iets van een luxe.  Honderd meter verder raast de wereld voorbij.

Baby’s picknick:
op een morsige tafel
in vaders arm.

Terug op weg vraag ik me af hoe het geweest moet zijn toen er nog te voet gereisd werd, of te paard, tegen snelheden op mensenmaat.  Ongetwijfeld was het gevoel je daadwerkelijk te verplaatsen veel sterker.  De snelweg nemen betekent even uit het leven stappen, een soort van tussenwereld in, waar ruimte en tijd minder scherp ervaren worden, waar reizen zich slechts half bewust afspeelt.

Links de middenberm,
rechts de blauwgrijze verten
van zachte heuvels.

En dan, in de late namiddag zijn er de eerste bergen, groen nog en vriendelijk, met weiden of wijngaarden, als om ons ervan te overtuigen dat wij, mensen er welkom zijn.  Naarmate we echter verder rijden, toont de aarde zich in al haar kracht en onverzettelijkheid, en nemen grauwe reuzen zonder mededogen hun plaats in.  Gelukkig is er water om hun onherbergzaamheid te verzachten: meren, rivieren en riviertjes, die van het ruwste landschap een plek van vertederende schoonheid maken.

Diep in het dal glijdt
over het zilveren meer
een enkele boot.

Als we onze bestemming naderen, bekruipt me het gevoel dat al deze pracht van groen en rotsen, van watervallen en besneeuwde toppen, toch een minder grootse indruk op me maakt dan ik verwacht had.  Ik geniet wel, maar toch bespeur ik een zeker gemis, een leegte die wellicht nooit meer gevuld kan worden: ik ben niet meer de jongen die ik ooit was, zoveel is zeker.

Ach, met de ogen
van een kind helemaal nieuw
deze bergen zien!

Bisse de Vex

De streek rond Veysonnaz staat bekend om zijn “bisses”, open waterleidingen die als beekjes naast wandelwegen langs de hellingen lopen.  Waar ze zich wat al te enthousiast de berg zouden willen afstorten, worden ze door de mens langs minder steile hellingen geleid, dikwijls binnen een aarden of houten, soms ook metalen of betonnen bedding, maar altijd passend in de natuurlijke omgeving.

We volgen de Bisse de Vex naar Mayens-de-Sion, een korte wandeling.  Het pad loopt afwisselend in en buiten het bos, maar altijd naast het water.

Murmelend water –
tussen oude lariksen door
loopt het pad verder.

De wandeling lijkt in niets op de bergtochten uit mijn jeugd, die in mijn herinnering een bijna mythisch karakter hebben aangenomen: noeste, maar o zo bevredigende beklimmingen van schaars begroeide of besneeuwde hellingen met de pas of top daarboven als onvergelijkelijke beloning.  De lieflijkheid van het landschap maakt echter veel goed en de flauwe helling waarlangs het water rustig mee stroomt, is draaglijk voor mijn oude gewrichten.

Kleine kinderen
huppelen het water langs -
zonlicht op het pad.

Bij valavond genieten we van een eenvoudige maaltijd met uitzicht over het Rhônedal.  Hoge bergen vormen een kom waarin schaduwen stilaan de stad Sion veroveren: de zon gaat er wat vroeger onder dan bij ons, hoger de berg op.

Nu het zonlicht breekt
op de hoge kammen kleurt
de vallei vaag blauw.

Het mooiste licht is dat van de ondergaande zon, zacht en met iets van weemoed, alsof we ons schoonheid pas ten volle bewust worden als het einde ervan nadert.  Als de zon verdwijnt achter de Mont du Cry, overvalt ons een plotse koelte, een scherpere scheiding tussen dag en nacht dan die tussen licht en donker.

Achter de bergen
schijnt nog de zon – verre sneeuw
licht oranje op.

Een halfuur later gaat diep in het dal de straatverlichting aan.  Als het tenslotte helemaal donker is, lijkt een heldere sterrenhemel een mooie dag voor morgen te voorspellen.

Naar Planchouet

Stroomopwaarts loopt de Bisse de Vex voor het grootste deel over beboste hellingen.  Hoge naaldbomen overheersen, maar ook lijsterbessen en boswilgen komen voor.  Op een meer open stuk, waar twee paden elkaar kruisen, staat zelfs een kerselaar, zijn vruchten glimmend in de zon.  Terwijl het de helling volgt, voert het pad ons een andere vallei in.

Stap voor stap vult zich
de vallei met het geluid
van koeienbellen.

Verderop moeten zowel de bisse als wijzelf het water van een bergriviertje over.  Tussen keien en omgevallen bomen door zoekt het water zich onstuimig een weg.  Ik probeer me voor te stellen hoe het verder de berg afstroomt, ongezien, langs feeërieke plekken waar geen mens ooit komt.  Het is met enige moeite dat ik me tenslotte losmaak uit die betovering: ons wacht aan de overkant een helling vol ridderspoor.

Een smalle loopbrug
over snel stromend water -
donderend geraas.

Wat zou een wandeltocht zijn zonder rustpauze?  De lichte, nog sluimerende vermoeidheid van het lichaam tot je door laten dringen, terwijl je opgaat in het landschap.  Eens diep zuchten bij zoveel schoonheid, bij zoveel leven.

Rust bij het water,
de vallei open voor ons -
een paar sneden brood.

Verder op het pad komen we bij plaatsen waar de natuur elke doorgang eigenlijk onmogelijk maakt.  Niets echter houdt de mens tegen, wat niet noodzakelijk tot fraaie resultaten hoeft te leiden.  Toch lijken de houten constructies die men hier gebruikt, zich moeiteloos in de natuurlijke omgeving in te passen.

Over een plankier
de bemoste rotsen langs –
groen ook de diepte.

Tenslotte kom ik bij de eerste verspreide huizen.  Even op de anderen wachten voor de laatste, korte klim naar het dorp.

Een vlinder danst wat
rond mijn schaduw en landt dan
toch maar in de zon.

In een hooggelegen dal tussen zacht glooiende wanden ligt Planchouet, het einde van de bewoonde wereld.  Waar de vallei zich verderop opent, biedt ze uitzicht op een enkele besneeuwde bergtop.  We eten buiten, sla met kaas of tonijn, en prijzen ons gelukkig dat we leven, hier en nu.

Op de terugweg staat de zon hoog aan de hemel.  Ook onder de bomen is het volop middag.

Zon op het bospad -
van warme dennennaalden
de zwaar zoete geur.

Hier en daar zorgt een beekje dat het pad kruist voor een zicht op de bergwand aan de overkant van de vallei.

Wat houten huizen
hoog tegen de bergwand aan,
wie zou daar wonen?

En telkens opnieuw is er de natuur die in al haar verscheidenheid de aandacht trekt.

Dansende vlinders,
’t pad over en weer terug –
geur van frambozen.

Terug in de bewoonde wereld word ik er door mijn linkerknie op gewezen dat het even genoeg geweest is.  Dalen is nooit mijn sterkste kant geweest, herinner ik me.  Wat rust lijkt geboden: het lichaam heeft zo zijn rechten.

Bisse de Salins

Planchouet is ons zo bevallen dat we er opnieuw naartoe willen, deze keer via de Bisse de Salins.  Om die te bereiken zoeken we een wandelpad dat via Clèbes, een dorp dat wat lager ligt, het dal invoert.  Wat we vinden is een amper zichtbaar paadje dat steil naar beneden loopt.

Omzichtig dalen -
bij elke stap vliegt een wolk
van sprinkhanen op.

Waar het pad zich wat verbreedt, wordt duidelijk waarom zo weinig mensen het hoogste deel ervan gebruiken, zeker om af te dalen: we bevinden ons bij de veertiende statie van een kruisweg die van uit het dorp de berg opleidt.

Kruisweg op de berg -
onder een kromme boswilg
Maria met kind.

In het oude dorpscentrum, waar enkele paden samenkomen, stroomt water met veel geklater in een stenen bekken.  Terwijl ik in mijn eentje op de anderen wacht, vraag ik me opnieuw af hoe het leven hier echt is.  De overweldigende natuur overal rondom, de houten huizen, het leven in een kleine, vooral in de winter geïsoleerde gemeenschap: het moeten wel andere mensen zijn die hier wonen.

Middag, een leeg dorp,
slechts één oude man doodstil
op zijn veranda.

Van uit Clèbes trekken we dieper het dal in.  De afdaling duurt langer en is veel steiler dan we verwacht hadden.  Het pad wordt niet altijd duidelijk aangegeven en als we eindelijk de bisse bereiken, is iedereen zichtbaar opgelucht.  Nog altijd komen we niemand tegen, maar het gezelschap van het water is ons genoeg.

Heel geleidelijk stijgend volgen we de Bisse de Salins tot haar onduidelijke beginpunt, ergens onder de grond.  Daar komt het pad uit op een geasfalteerde weg die steil omhoog loopt: vol ongeloof moeten we vaststellen dat dit de enige weg naar Planchouet is.  Ik hou van klimmen en de weg loopt naast La Printze, een wild bergriviertje met de nodige stroomversnellingen en watervallen, maar toch is dit niet wat je van een wandelweg verwacht.

Klim naar Planchouet:
alleen nog asfalt onder
en zon boven me.

Een lang uur later zitten we, moe maar gelukkig zoals het cliché wil, opnieuw te genieten van een salade met uitzicht op de besneeuwde berg in de verte, de Mont Fort vermoeden we.  Planchouet heeft voorgoed ons hart gestolen, maar een haiku dient zich niet aan.  Het afscheid is bitterzoet: we zullen deze zeldzaam mooie plek wel nooit meer terugzien.

Bij het verlaten
van het dal van Planchouet
nog eens omkijken.

Om al te steile afdalingen te vermijden, besluiten we terug te keren langs de Bisse de Vex.  De overvloed aan bloemen langs het pad zorgt voor steeds nieuwe verrassingen, zeker voor wie lijdt onder een zekere mate van kleurenblindheid.

Na nog eens wijzen
kan ik ze eindelijk zien:
een klaproos in ’t groen.

Het is al laat op de dag en we bevinden ons op bekend terrein.  Er zijn nog weinig wandelaars op stap en het bos lijkt zich stilaan voor te bereiden op de avond.  En altijd is er het geruststellende geluid van water, nu eens luid klaterend, dan weer zacht ruisend, maar nooit helemaal afwezig.

Stilte in het woud -
als je goed luistert, hoor je
’t water fluisteren.

Sion

Het oude Sion ligt tegen twee rotsheuvels aan.  Bij een eerder bezoek aan de stad zijn we via een doolhof van stegen en trappen, overdekte doorgangen en pleintjes naar de versterkte kathedraal op de ene geklommen.  Vandaag is de ruïne van de middeleeuwse burcht op de andere ons doel.  We rijden met de wagen tot op een parking tussen de twee heuvels in.  De weg naar boven leidt ons langs de rotswand en biedt op elke plaats een prachtig uitzicht op de kathedraal aan de overkant en de Rhône die in een grote bocht om de stad heen stroomt.  Eerst lopen we nog over goed onderhouden traptreden, die al vlug overgaan in een ruw pad vol losse stenen en oneffenheden.  De zon schijnt ongenadig en elke stap die ons dichter bij de oude muren brengt, lijkt ons terug te voeren in de tijd.  De heren en de knechten, de smekelingen en de soldaten die deze weg zijn gegaan, hoe zagen zij de wereld, hoe leefden zij hun leven?

Château Tourbillon –
binnen de oude muren
heerst alleen nog ’t groen.

In meer dan een opzicht heeft het kleine plateau waarop de burcht gebouwd is iets van een oase: hoog boven de stad met zijn flatgebouwen en verkeersdrukte lijkt het wel een paradijselijk eiland vol frisgroen gras en schaduwrijke loofbomen, alleen bevolkt door vlinders, sprinkhanen en hagedissen.  Een hele tijd loop ik er in mijn eentje rond, op de grens van heden en verleden, van natuur en menselijk machtsvertoon.

Een zachte wind waait
door de ruïnes – in het dal
bleekgroen de rivier.

Thyon

Van uit de stad in het dal rijden we naar Thyon 2000, het hoogste punt dat we met de wagen kunnen bereiken van uit Veysonnaz, hoger de berg op.  Ondanks het overweldigende uitzicht op besneeuwde reuzen die we hier voor het eerst kunnen zien, maakt het een wat troosteloze indruk.  Met zijn koele gebouwen die alleen maar op het verblijf van toeristen ingesteld zijn, is het een kunstmatige nederzetting, een tijdelijke kolonie waar niemand echt thuis is en de warmte van een plaatselijke dorpsgemeenschap ontbreekt.

Omdat de anderen er geen zin in hebben, ga ik in mijn eentje een eind de berg op, richting Crète de Thyon.  Ik geef mezelf een halfuur naar boven, en zal dan met pijn in het hart rechtsomkeer maken, zo neem ik me voor.  Kwestie van de anderen niet al te lang te laten wachten én de gewrichten niet onnodig op de proef te stellen.  Niet dat die me op de heenweg ook maar iets in de weg leggen.  Dit is eindelijk een beklimming zoals ik ze mij herinner uit mijn jeugd: een ruwe en steile helling zonder bomen, met weinig gras, maar des te opvallender bloemen tussen de losse stenen.  Alleen met de inspanning die elke stap kost, vermoeiend, maar op een of andere manier meer dan weldadig, is het alsof de jaren een voor een van me afvallen.  Op vleugels naar boven dus.

Van uit het dal klinkt
de schreeuw van een roofvogel -
alleen de berg op.

Anders dan in mijn jonge jaren is er vandaag geen top als beloning.  Met de volgende hoogte, de kam voor zover ik kan zien, als het ware binnen handbereik is er bijna een halfuur verstreken.  Heel even kom ik in de verleiding om door te gaan, besluit dan toch maar niets te forceren.  Tijd om even te rusten dus en de wereld rondom in ogenschouw te nemen.  Extase en hoogtevrees inderdaad, in hanteerbare vormen.  Lang blijf ik niet zitten: nog een laatste blik op de zo nabije kam achter me, en dan in een rustig tempo naar beneden.  Het heeft iets louterends, de weg naar boven af te breken om nog voor de top aan de afdaling te beginnen.  Niet elke droom moet verwezenlijkt worden.

Een donkere wolk
overschaduwt de bergwand -
krassende raven.

Naar huis

De ochtend van het vertrek hoort het weer grijs te zijn.  Er wordt vroeg opgestaan en terwijl we de laatste spullen inpakken en de woning in orde brengen, richten we ons al op de thuisreis.  Ook gevoelsmatig bevinden we ons in een soort van niemandsland: het spijt me niet dat ons verblijf in de bergen voorbij is, maar van een uitgesproken verlangen naar huis is ook geen sprake.

Een grijs wolkendek
onthoofdt de bergen - nu al
een vlakker landschap.

Opnieuw begeven we ons in de stroomversnelling die de autostrade is.  Op de terugweg lijkt alles nog sneller te gaan: nu er niets meer te verwachten valt, wil iedereen naar huis.

Boven de snelweg
cirkelen roofvogels rond –
wij rijden noordwaarts.

Op de parkings waar gepauzeerd wordt, lijkt elke zin voor avontuur volledig uitgedoofd.  Hoe dichter bij huis, hoe sterker een vermoeide gelatenheid de sfeer lijkt te bepalen.

De zon staat al laag -
moeë kinderen kijken
bozig om zich heen.

Stilaan wordt het landschap steeds vlakker.  En nu voelt het ook zo: bijna thuis.

De laatste heuvels -
in ’t licht van een rode zon
wacht ons het laagland.