Menselijk

Een bezoek aan de zoo, het heeft iets dubbels. Toen de kinderen klein waren, genoten ze ervan al die prachtige dieren te kunnen bekijken, en wij, we keken gewoon met hen mee. Nu ze volwassen zijn, willen ze best nog eens een dagje naar de zoo met ons – uit een soort van heimwee misschien, of om toch weer eens iets samen te doen – maar het kijken is veranderd. De dieren zijn nog even mooi als toen en hun omgeving is er zelfs op vooruitgegaan, maar gevoelig als we zijn voor andermans leed, dringt het gevangenisaspect van al die te kleine kooien en omheinde ruimtes zich onvermijdelijk aan ons op. Nog bij de ingang wou ik dat we iets anders, iets menselijkers konden gaan doen, maar dan tonen we onze kaartjes al en word ik een van de vele wezens die de dierentuin vandaag bevolken.

Nog maar net binnen
de vage geuren van mest
en massa’s mensen.

We beginnen onze rondgang bij de apen. De meest geprivilegieerde zijn de bavianen: zij leven in een vrij omvangrijke gemeenschap en als het weer het toelaat, kunnen ze buiten, op een kunstmatig schiereiland van de zon genieten. Een smalle gracht en een hoge glazen muur scheiden hen van het publiek, waarvan ze zich amper bewust lijken. Kleuters drukken hun neuzen tegen het glas en slaken kreetjes als ze de drukke activiteit aan de andere kant gadeslaan. Ook bij de bavianen lopen heel wat kleintjes rond. Ik troost me met de gedachte dat het leven doorgaat, ook aan hun kant van het water.

Het snelle paren
van een stel bavianen
in de vitrine.

Mijn zoon wil graag snel naar de grote roofdieren. Terwijl we langs slapende beren en ijsberende tijgers wandelen, vraag ik me af wat voor wezens wij mensen toch zijn, dat we andere voor ons plezier gevangen en te kijk zetten. Een echt antwoord heb ik niet. Kijken dan maar: leeuwen die net nog buiten in de zon lagen te soezen, zijn opgestaan en verdringen elkaar zenuwachtig voor het hek dat toegang geeft tot hun kooien. Alleen voedertijd kan zo’n activiteit veroorzaken. Al snel gaat het hek open en even later klinkt hun gedempte gebrul door de muren heen. Naast het leeuweneiland woont een stel jaguars in hoge, getraliede kooien. Gewend als ze zijn aan hun gevangenschap reageren ze niet.

Getemd door tralies
kijkt de jaguar me wel
recht in de ogen.

Op een grote open plek tussen kunstmatige rotsen leven wilde paardjes, ezels, kamelen, lama’s en een kleine rundersoort vreedzaam samen. Een ezel krijgt van een van de verzorgers een halster om en laat zich gewillig meevoeren, misschien blij met de afleiding. Ondertussen gaat iedereen zijn eigen gang. Een ezelsveulen huppelt levendig in het rond, terwijl een ander bij zijn moeder drinkt. De lama’s staan wat voor zich uit te staren. Een van de runderen probeert een liggende kameel te bestijgen, die dat blijkbaar niet als storend ervaart. Niet iedereen heeft zoveel geluk...

Achteruit trappend
wijst de witte ezelin
haar aanbidder af.

In het centrum van de zoo is de bouw en de aanleg van het nieuwe nijlpaardenverblijf bijna voltooid. De relatief grote zwempoel in open lucht ligt er verlaten bij, dus lopen we het gebouw binnen. De ruime hal is geschikt voor vier dieren, elk met een afzonderlijke poel, maar voorlopig lijkt er slechts één nijlpaard in dit koel betegelde paleis te wonen. Voedertijd ook hier.

Iedereen kijkt toe
hoe het nijlpaard eet, moeizaam
van de stenen vloer.

Sommige dieren genieten een bedrieglijke vrijheid. Flamingo’s bijvoorbeeld, die in open lucht door het water kunnen waden zoals flamingo’s doen, voortdurend hun soepele nekken buigend om hun snavel door het water te halen, ontelbare keren per dag. Of pelikanen die op een ruime plas ronddobberen en onder het uitstoten van rauwe kreten nu eens hier-, dan weer daarheen peddelen, meestal in groep. Alsof ze elk moment hun vleugels kunnen uitslaan en van het water opstijgen in één grote, witte vlucht. Beter dan niets, overtuig ik mezelf.

Zoo-aalscholvers
elke rechtervleugel
ingekort.

Mijn voeten doen pijn. Alsof de moed me letterlijk in de schoenen gezonken is, zo zwaar voelen ze aan. Wat doe ik hier tussen al die gekortwiekte levens? Als we bij het reptielengebouw komen, wordt mijn weerstand alleen maar groter: de mensenmassa die naar binnen wil, de benauwde terrariums in de broeierige, donkere gangen die ik me van vroegere bezoeken herinner, het lokt me niet. Ik ben moe en voel me enigszins claustrofobisch. De anderen mogen rustig gaan kijken, ik vind het niet erg om buiten op ze te wachten. Om te laten zien dat ik het meen, zet ik me naast een oudere man op een bank tussen het groen. Ook hem is het duidelijk wat veel geworden. Met half gesloten ogen laat hij de zon op zich inwerken. Ik doe mee.

Haar pootjes gespreid
strijkt de hommel zachtjes neer
op een gele trui.

Vrijheid. Om te landen als iets je aantrekt. Om weer op te stijgen als je uitgerust of verzadigd bent. Om niet naar de slangen te hoeven kijken als je daar geen zin in hebt. Of als de gedachte aan onvrijheid je beklemt... Ik voel me vrij om even aan de kant te blijven en toe te kijken hoe de drukte nog toeneemt en stilaan onoverzichtelijk wordt.

Bij het slangenhuis
zoekt een vrouw angstig haar kind,
zomaar weggeglipt.

In de voortsjouwende massa zeuren kinderen om ijsjes of drank, terwijl bij andere het ijs al grotendeels op hun gezicht zit, het drankje over hun kleren is gelopen. Vaders dragen huilende baby’s, moeders berispen kleuters omdat ze niet flink genoeg zijn. Nog jeugdige grootouders doen dienst als kinderoppas, terwijl oude oma’s in het oog gehouden worden, of ze toch niet vallen over de ongelijke stenen van het pad. En alles moet, er moet zoveel... We moeten de beren nog zien, en de apen! Maar moeten we niet eerst iets gaan eten? Moet je nog geen plasje doen? Zijn we nog op tijd voor de zeehondenshow? Ik zit en kijk met toenemend plezier naar deze intrigerende soort.

Of ik toch mee naar de vissen ga kijken, vraagt mijn zoon zodra we elkaar teruggevonden hebben. Opnieuw verzoend met de menselijke natuur stem ik toe, blij dat we samen zijn, dat hij het wonder kan zien in elk dier, ook hier en nu, na al die jaren. En dat hij dat zo graag met mij wil delen.

Het aquarium
een duisternis vol kleuren
en kinderstemmen.

Later zoeken we de roofvogels op. Condors en verschillende soorten van arenden zitten in hoge kooien, zodat ze niet verplicht zijn zich dicht bij de grond op te houden, oog in oog met tweebeners die er geen idee van hebben wat het is om op eigen vleugels boven alles uit te stijgen. Andere soorten hebben minder geluk en moeten ons gezelschap verdragen. Uilen, de ogen gesloten, sluiten niet alleen het daglicht, maar ook onze aanwezigheid buiten. Een man in een rolstoel heeft zich tot vlakbij de glazen wand van een kooi gereden waarin een kleine roofvogel op de grond zit. Opgewekt probeert hij het dier tot enige reactie te verleiden door in zijn wagentje heen en weer te wiebelen en met zijn handen te gebaren. Op vriendelijke toon spreekt hij de vogel toe, als tegen een kind waarvan je weliswaar geen antwoord verwacht, maar toch minstens een glimlach. Onbewogen blijft de vogel voor zich uit kijken. Toch lijkt de man tevreden met zijn nieuwe vriend. Niets aan de hand.

Krijsende meeuwen -
de zeearend in zijn kooi
kijkt strak voor zich uit.

Het laatste punt op ons programma is een bezoek aan het paviljoen van de mensapen. Hoewel zij voor mij waarschijnlijk de belangrijkste reden waren om na jaren nog eens naar de zoo te gaan, zie ik er eigenlijk tegenop. Ook vroeger al leek hun gekooide bestaan me een zware en onterechte straf voor wezens die zo dicht bij ons staan. Nu ik beter op de hoogte ben van hun sociale intelligentie, hun onvermoede taalvermogen en hun nood aan een warme interactie met anderen, is het met een zekere schroom dat ik het verblijf van de gorilla’s nader. Ergens voel ik me opgelucht dat er geen leven te bekennen valt. In de ruimte ernaast zit een orang-oetang met zijn rug naar ons toe alleen in een hoekje. Orang-oetangs zijn solitair levende dieren weet ik, maar op een of andere manier stelt me dat niet gerust. We blijven niet lang staan kijken, en begeven ons in de catacomben waar een vijftal chimpansees in een reeks met elkaar verbonden cellen leeft. Koud kunstlicht toont ons kale ruimtes met hier en daar wat stro. Vier chimpansees houden elkaar gezelschap. Een paar jongere dieren verdrijft de tijd met een traag worstelpartijtje. Ergens apart zit een vrouwtje voor zich uit te staren. Een andere chimpansee ligt lusteloos op zijn rug dicht bij de glazen wand van de kooi. Pas wanneer ik hem in de ogen kijk, dringt het eindelijk tot me door: ik ben hier om mijn medeleven te betuigen. Als dat gebeurd is, is er geen reden om nog langer te blijven.

Al te menselijk
achter het glas de ogen
van een chimpansee.

Vuursteen Winter 2004