Terug

Voorwoord
Het artikel dat U nu gaat lezen, verscheen op 25 juli 1912 in het « Officieel orgaan der Belgische Federatie » en werd geschreven door de stichter van de federatie: dhr. H. Thijs. Om U in de geest van toen terug te plaatsen, heb ik gemeend er goed aan te doen ook de spelling en schrijftrant van vóór de eerste wereldoorlog te bewaren.
Het is een uniek stuk waterslagersproza uit de pioniersjaren van onze federatie en zal aan menig waterslagerkweker van heden een flinke brok kennis bijbrengen over het ontstaan van zijn liefhebberij.
                                                                          
                                                                           Tielens Marcel - april 1970


BELGISCHE WATERSLAGER
EN MECHELSE ZANGKANARIEVOGEL


Hoe menigmaal reeds werd hier en elders de vraag geopperd, hoe dikwijls persoonlijk aan mij diezelfde vraag gesteld. Wat verstaat men door Belgische Waterslagers en welk verschil is er tusschen hem en den Mechelschen Zang kanarievogel ? Zijn dit twee verschillige rassen? En zoo ja, wat is er met eene kruising van beide te bereiken? Is er voordeel van die kruising te verwachten en langs welke zijde gaf die kruising (want die is al lang en veel beproefd) de beste resultaten ?

Bovenstaande vragen zijn, de eerste uitgezonderd, moeilijk te beantwoorden en aan veel kritiek blootgesteld: zulks zal elk bevoegd sportvriend met mij wel willen inzien. Daarop antwoorden gaat ook niet in een paar regels en wij zullen ons veroorloven het antwoord in uitgebreiden zin te behandelen. Wij zullen elk onderdeel, den aard en de natuur dezer vogels aanbelangend, afzonderlijk bespreken om het den lezer gemakkelijk te maken zelf een oordeel te vellen.

Op de eerste vraag : « Wat verstaat men door Belgische Waterslagers », is in dit blad en in meer andere vakbladen van binnen- en buitenland reeds voldoende geantwoord met artikels, daarover geschreven door de heeren B. Peleman, Stapff en Delvaux. In stede van hier in herhaling te vervallen, verwijzen wij den lezer naar bedoelde artikels, verschenen in den loop van den vorigen jaargang der « De Kanarie » en der « Allgemeine Kanarienzeitung ».

Dit gezegd, vatten wij het tweede lid der eerste vraag aan. Lang voor het ontstaan der Belgische Federatie van Kanarieliefhebbers, werd door velen gemeend dat Belgische Waterslagers en Mechelse Zangkanaries twee gans verschillende rassen zijn, omdat zowel in postuur als in pluim en zang, een wel merkbaar verschil is waar te nemen. Komen die onderscheidelijke verschillen nu voort uit de afwijkingen van de kultuursystemen; dit zal later blijken.

Het ontstaan der Belgische Federatie is een keerpunt geweest in het Waterslagerssport. In Antwerpen en in Mechelen werden proefnemingen gedaan, maar elk kweeker verzweeg wat hij had ondervonden en zoo leverden die proefnemingen géén nut op voor 't algemeen.

Sedert de B.F. meer organisatie tusschen de kweekers in 't leven riep, is ook meer de aandacht gevestigd op de uitslagen der proefnemingen. Wij zullen verder in dit stukje den eenen vogel « Waterslager » en den anderen « Mechelsche Vogel » noemen ter wille van de duidelijkheid en het gemakkelijk verstaan onzer mening.
Laat ons eerst zien van waar onze vogels afstammen, hoe zich dit ras vormde en beschrijven wij naderhand den zang der twee in kwestie zijnde vogelrassen.

Vele, vele jaren reeds zijn deze vogels hier te lande gekend en voor men er toe overging meer den zang te verfijnen en te veredelen, werd hij het meest geteeld om zijn pluim en lichaamsbouw.
In de eerste helft der vorige eeuw had men hier vereenigingen van Postuurvogels en van zogenaamde « geëmailleerde », maar van vereenigingen waarin de zang de hoofdstrekking was, vinden wij nergens een spoor.
Postuur en pluim werden geteeld maar beide rassen zijn, wij weeten het al te wel, zonder eenige waardeerbare zang eigenschap. Naar het gezang werd dus niet geluisterd en wij kunnen er niet uit afleiden dat weinige of geene kweekers te dien tijde den zang, althans niet den schoonen zang, kenden. Men wist niet hoe het aan te leggen om den zang te verbeteren en naar de pluim kweeken baarde ook minder zorg.
Ziehier ten andere wat een paar weken ons lid B.P. voorlas uit een alleszins merkwaardig werk, door Mr. W. Kluhs, in het Duitsch over onze vogels geschreven.

« De kanariekweek bestaat in België minstens zolang als in welk andere Europeese staat, want de kanarievogel werd over Holland, dat toen ten tijde de heerschappij op zee bezat, al van 350 jaar geleden, in België ingevoerd; sedert zoowat 100 jaar geleden bestonden in Brugge, Gent, Brussel, Antwerpen en andere steden vereenigingen, die jaarlijks min of meer prachtige prijzen op hunne tentoonstellingen uitschreven. Foutvrije vogels dezer afzonderlijke vormkanaries (Postuurvogels) vonden steeds afnemers aan zeer hoge prijzen. Men betaalde middelklasvogels 50 Mark, betere en de beste van 100 Mark tot 400 Mark het koppel.
Van ten halve de jaaren '30 ten halve de jaaren '60 der vorige eeuw trokken handelaars uit de Harz. (Duitschland) hunne kanaries op den rug dragend, naar Holland. De voornaamste onder deze handelaars waren Reiche, Müller, Schrödemr en vrouwe Dölitzsch, Kanaries met nachtegaaltoeren, waartusschen glük en kollertoeren in prachtig uitgevoerd, vertegenwoordigd waren, kwam door bemiddeling dezer handelaars in Holland en België. En terwijl in gevolge de veranderingen der zangmoden, dergelijke vogels stilaan verdwenen, hechtte men zich aan zulk nachtegaalachtig gezang, vooral in België, taai vast... »  Tot daar de heer Kluhs.

Uit dit stukje geschiedenis blijkt dat het behartigen van den zang in België eerst aanving omstreeks de helft der 19de eeuw. Het kweeken van pluim- of sierkanaries, verminderde naarmate de teelt der zangkanaries toenam.
Te Mechelen waren toen, zoowel als te Antwerpen, vele kweekers. Elk trachtte op eigen onderneming door kruising met harzervogels, zijn ras te verbeteren. De zwaartste klokkende waterslag trof men aan bij de kwekers in Steendorp, een gehucht, thans gemeente op den linkeroever der Schelde ten zijden van Rupelmonde. Deze vogels waren beduidend grooter en breeder dan de kanaries van de andere kweekcentrums, en door de kruising met de Steendorpsche vogels aan te houden, bleef de klokkende waterslag in Antwerpen terwijl hij elders, zelfs in Steendorp verliep en teloor ging.

--------------------

De Belgische Waterslager onderscheidt zich van de Mechelse Zangkanarie, niet alleen door zijn gezang, maar ook door zijne gestalte. De Waterslager is groter van bouw, lichter van pluim en, in tegenstelling met de Mechelse Zangkanaries, vindt men zelden gevlekte vogels tussen de Waterslagers.
We willen nu niet beweren dat de Mechelse vogels allemaal klein zijn, want men treft er ook wel groteren tussen, maar in 't algemeen zijn de Waterslagers groter van stuk dan de Mechelse. Integendeel vertoont zich doorgaans een aanvalliger hooggeel vederkleed dat door velen, die ook wel waarde aan de kleur hechten, boven het strogeel wordt verkozen.
De Waterslagers zijn zeker 90 % strogeel van kleur. De Waterslagers zijn mak, niet mensenschuw en uiterst zanglustig. Zij zingen veel, bij valavond als bij daglicht en storen zich niet aan beweging noch drukte in de kamer waar zij verblijven. De Mechelse vogels integendeel zijn schuw van aard en veel minder zang lustig dan de Waterslagers. We geloven echter dat het hier aangehaalde verschil meer het gevolg is van de behandeling en opleiding, dan wel een wederzijdse afwijking in de aard der vogels. Maar 't is een feit dat het kenmerkende verschil tussen de twee besproken vogel rassen bestaat en dit dient hier te worden vastgesteld.
Het voornaamste onderscheid tekent zich echter af in de zang. Het ligt niet in onze bedoeling hier toontje voor toontje van 't lied der twee zangrichtingen te beschrijven; trouwens zulks ware een totale onmogelijkheid, want het onderscheid in hun gezang is al te groot, daar de zangwijze der vogels van elke liefhebber zou moeten beschreven worden en dit is eenvoudig niet doenlijk. Wij zullen ons daarom bepalen bij het bespreken der bijzonderste, goed van elkaar te onderscheiden eigenschappen en dit wel zo bondig mogelijk. Bij gebeurlijke kritiek is 't nog wel tijd genoeg dieper op de zaak in te gaan.

De Waterslager onderscheidt zich aanstonds door zijn alles overtreffende klokkende, zijn diepe, metaalklinkende bollende waterslag; beiden zo verrukkelijk schoon, dat de toehoorder nog op de op hem gemaakten indruk verkeert als het reeds ganse lied ten einde is. 
De verleiding door die toer teweeggebracht is zo groot dat menig liefhebber hem daarom alleen wil hebben, al brengt de vogel ook nog een of twee fouten.
De andere soorten waterslag, hoe prachtig van aard en uitvoering ook, blijven steeds beneden de waarde van de zo glanzende Kloek of Bol, en moeten als onvermijdelijk gevolg der kruising worden beschouwd.
Bij de edele Waterslag hoort men dikwijls dat hij fluittonen als ophaal bezigt en dat hij zijn waterslag bijna altijd laat volgen van op en afgaande trage soeten. Opmerkelijk is het dat sommige vogels in plaats van Soet, tsoet uitspreken, en dat de ene die toon véél dieper en schoner brengt dan de andere.

« Knar of knor », alhoewel rond, diep en krachtig, klinken minder metaalachtig dan we wel wensen en deze toer treft soms wat hard het oor. Ook de « chor » is wel wat harder dan bij de Harzervogels, maar blijft niettemin een zeer te waarderen edeltoer. Die toer is zo sterk, (en welluidend sterk) dat men nooit zo'n geluid van een zo schijnbaar zwak dier zou vermoeden.
De staaltonen zijn diepklinkend, traag, zeer metaliek en tweekleurig, wat ene zeer harmonieuze uitdrukking aan deze prachttoer bijzet. De Waterslager brengt hem wezenlijk schoner dan de nachtegaal. Zijne beltonen, langzaam uitgebracht en diep klinkend van aard, laten zich gaarne aanhoren en maken de beste indruk.
Er zijn haast geen waterslagers zonder beltonen, maar die tonen verschillen van broederij tot broederij. Men mag zeggen dat de beltonen algemeen zijn en 't is wellicht daarom dat er zo weinig moeite wordt aangewend om ze te verbeteren.

Daar we nu toch de tonen aan 't bepalen en beschrijven zijn, kunnen wij niet nalaten ook een woord te zeggen over het zo schone zangstuk der Waterslager : de Fluiten. Hoe trager langzamer, (op zichzelve) aangehouden, de vogel de fluiten brengt hoe verleidelijker zij klinken. Nu, onze vogels brengen de fluittonen traag en zacht, maar nog eens gezegd het ene individu. al schoner dan het andere. Men treft vogels aan die fluittonen zo hol geven, dat ze ons aan de woettonen doen denken en dit geeft wel eens aanleiding tot het verkeerdelijk benamen. Bij vergissing worden dit prachtige fluiten wel eens « Woeten » geheten.
 
Hier al de overgangstonen te beschrijven zou ons al te ver leiden. Als de overgangstoon hebben vele vogels een min of meer schrille opaal, 't zij « riet » of een scherpe zwier, soms ook een hoge klingel.
Die overgangen baren ons, zangliefhebbers niet weinig kommer; wij trachten met al de verlangens onzer vogelaarsziel, onophoudelijk naar een zachte, welluidende overgang en die schijnt niet veel lust te hebben ons zo eens aangenaam te komen verrassen of beter, ons eindelijk te willen bevredigen.
Die overgang, wanneer hij zo wat hard of schril tusschen al dit zachte harmonieuze wordt ingeworpen, klinkt daar als een valse noot, die de fijnkenner van edelzang uiterst onaangenaam aandoet, ja, hem bij 't aanhoren als een griezeling door 't lichaam jaagt, hem een zucht van spijt doet lozen en hem bedenkelijk 't hoofd doet schudden ... en ... maar immer meer en meer zijn verlangen wordt geprikkeld naar de « fluitenrol » of de « belrol » als overgang. Want er zit in onze Waterslagers een fluitenrol. Deze wonderschone toer wordt hoog gewaardeerd om zijn treffende schoonheid, maar daarenboven nog om het feit dat hij, als overgang gebracht, de schrille ophaal vervangt en daardoor het kanarielied overgrote meerwaarde bijzet. Dit kan worden ook gezegd van de « belrol », alhoewel de fluitenrol er boven te verkiezen is en als toer en als overgang.

Ziedaar, de bijzonderste tonen die speciaal kunnen gelden als onderscheidende kentekens van de Belgische Waterslager (Antwerps ras). Van schokkel, lach- of tjokkentonen willen wij hier niet spreken, ten minsten niet onderscheidend kenningsteken, daar die toeren te weinig als algemeen kunnen worden aangehaald en zowel bij de andere rassen worden aangetroffen als bij de Antwerpse vogel. We willen echter wel de aandacht erop inroepen dat de slagen van de echte Belgische Waterslager, langzaam en melodieus voortgebracht, als een zijner hoofdeigenschappen en kenmerken geldt en hem onder de schoonste en beste zangkanaries doet rangschikken.

Nu een woord over de fouten. Deze zijn, evenals bij de andere zangvogels onaangename, soms gehoorkwetsende tonen, des te meer uitkomend naarmate de vogel, die ze brengt, zwaarder van orgaan is. De fouten veranderen van aard en gehalte net als de waardezangstukken zich met de tijd wijzigen. Tegenwoordig zijn het de zogenaamde Tjip en Tjee, die haast algemeen het gezang onzer vogels in zekere zin ontsieren.
Zo algemeen zijn die betreurenswaardige fouten in de huidige kanariezang waar te nemen, dat wij ze, « humoristisch », nationale fouten heten. Zoals gezegd, zijn het merendeel der vogels met een min of meer schrille ophaal naast de twee laatstgenoemde fouten behept. Opmerkelijk is het, dat ook de Harzerliefhebbers zich te beklagen hebben over de ophaal, doch wij waterslagers zijn in dat opzicht veel minder kieskeurig dan de harzers, omdat wij weten dat door het weren en onderdrukken dezer fout wij ook veel goeds zouden kunnen doen teloor gaan, zoals 't de Harzerliefhebbers is gegaan bij het heftig streven naar algehele reinheid; zodat wij ten laatste een weinig beduidend gebimmel waarover zich zovele Harzerliefhebbers, vooral zij die de glansperiode der Trutische vogels kenden, te huidige dage zo bitter beklagen. En dan toch veel liever een voltonig en rijk lied met een  paar minderwaardige toontjes en een minder aangenaam ophaaltje, dan een toerenarm lied dat zogezegd rein is.

Wij Belgen houden veel van een rijk melodieus en krachtig gezang, maar verafschuwen het eentonige en miezerige gepiep. We zijn desnoods heel toegevend en vergevensgezind voor mensen, hoe zouden wij een vogeltje dan niet vergeven als het al eens een foutje zingt. Welk mens is zo volmaakt dat hij nooit zich van een fout te beschuldigen heeft? Zou het dan niet passen dat de sterke, met rede en verstand begaafde mens, zich grootmoedig en toegevend tone voor het zwakke redeloze schepsel? laat het dan ook een kanarievogel wezen !

Hoe dichter wij tot de volmaaktheid kunnen reiken, hoe meer reine vreugde en zelfvoldoening wij zullen smaken; maar van het betrachten der volmaaktheid tot het bereiken derzelve ligt nog - o hoe dikwijls - veel weg af te leggen.

--------------------
 
Maar, terzake, want we zijn ongemerkt van kanariezang op hef gebied der wijsbegeerte versukkeld en filosopheren of zedepreken past nu eenmaal toch niet aan een kanarist.
Keren wij dan maar weer spoedig tot de Mechelse Zang kanarie terug want 't is aan hem nu weer eens de beurt.
In hoofdzaak onderscheidt hij zich van de Belgische Waterslager door het sneller tempo in zijn gezang. Klokkende waterslag heeft hij weinig. Bollende waterslag brengt hij veel, doch sterk lopend en snel, maar zéér diep en welluidend. Vele dezer zangers hebben rollende waterslag, of liever, waterroltoer, die op zichzelf hoogst te waarderen is.
Hun soeten zijn kort en licht, doch zéér zacht en uiterst welluidend en aangenaam om te horen.

Toen wij het gedacht opvatten de twee in kwestie zijnde stammen vergelijkend te beschrijven, vestigden wij onze aandacht zowel op de hoedanigheden die zij gemeen hebben als op de trekken en zangeigenschappen waarin zij bepaald met elkaar verschillen en 't viel ons ten zeerste op dat de Mechelse zangkanarie om zo te zeggen geen « chor » brengt; zangstuk dat als glansstuk bij de Belgische Waterslager is waar te nemen. De Mechelse zang kanarie brengt wél « knar ». Deze is over 't algemeen zachter en schoner dan in de Antwerpse vogel.
De Mechelse zangkanarie heeft op de Antwerpse, of beter, Belgische Waterslager nog dit voor, dat hij wonderschone « Woettonen » brengt. Deze zijn, als ze schoon zwellend worden voorgedragen, onbetaalbaar; ja, ze evenaren alsdan in waarde wél de klokkende Waterslag. Voeg daarbij op het actief van de Mechelse zangkanarie de prachtige « tjonken », een zangstuk dat bij de Belgische Waterslager vandaag, en dat reeds verscheidene jaren, gans faalt.
Niet alle Mechelse Zangkanaries brengen de hier bedoelde edele tjonken. De meeste brengen ze op die manier en in dien aard, dat ze beter met de naam van « Staaltonen » verdienen benaamd worden.
Tjonken en Staaltonen zijn nog veel van elkaar verschillende tonen, alhoewel menigeen er hetzelfde door verstaat. Tjonken zijn echter véél prachtiger dan staaltonen; zij komen meer uit de borst, hebben door het aanwezige van de «j» iets mals en verleidelijks aan zich en worden meer gerokken voorgedragen dan onze staaltonen.

De Mechelse Zangkanarie brengt ruim zoveel fluiten en fluitenrol als de B. W. en wat meer is, hij brengt ze zéér schoon. Het mag hem als een hoofdhoedanigheid worden ten goede geduid dat hij als aanvangstoon (als opgang) een tot 4 à 5 maal herhaald langgerokken « piet » brengt. De Mechelse Zang kanaries hebben ook bijzonder veel beltonen, zoveel zelfs, dat zij het merendeel hunner toeren in bellende vorm voordragen. Daarenboven is de Mechelse vogel kwistiger met rollen en dit komt hieruit voort dat de Mechelse kwekers veel kruisen met Saksische vogels.

Voor wat de fouten betreft kan hij met de vogel van het Antwerpse ras worden gelijk gesteld, met dit verschil nochtans, dat daar hij lichter van stem is, zijn fouten ook minder merkbaar doorkomen.

Ziedaar een beknopt overzicht der twee stammen. Moest het nodig schijnen, zo willen wij meer in bijzonderheden treden. Hetgeen voorgaat bewijst dat de Belgische Waterslagers en de Mechelse Zangkanaries uit één ras afstammen, doch, door verschillende richtingen te volgen, ook verschillende zang is ontstaan en alzo eigenlijk twee stammen vormen; juist als bij de Harzervogels de Trutse en de Seifertse stammen bestonden die nochtans beide Harzervogels zijn.

Sedert jaren reeds hebben de Antwerpse en Mechelse kwekers gepoogd, door het kruisen der twee stammen, de tonen van de ene in de andere over te kweken, maar de verhoopte resultaten verkreeg men niet. De pogingen waren zeker heel loffelijk doch de uitslagen loonden ze geenszins, want na een paar jaren bleef van de betrachte tonen niets meer over. Een enkele kweker gelukte het de Woeten in zijn Waterslagers « over te leren », niet « over te kweken », want 't was door het gebruiken van een Mechelse vogel, met zéér schone Woeten, als voorzanger, dat de heer W. Keuncks op een paar dozijn jonge vogels er twee of drie bekwam die de Woeten brachten zonder de grove fouten van de leermeester over te nemen.
Al de overige jonge vogels door die Mechelse vogel aangeleerd, moest hij spoedig van de enkele goede Woeters verwijderen omdat zij zoveel en zulke grove fouten brachten.

Integendeel zijn in Mechelen reeds menigvuldige kruisingen met Antwerpse of St.-Niklaase vogels beproefd en wel met betrekkelijk gewenst resultaat. De kwekers der Dijlestad bereikten die gunstige uitslagen door meerdere jaren achter elkaar zich verse kweekvogels in Antwerpen of St.-Niklaas aan te schaffen en met taai geduld, jaren achtereen, hun kruisingen door te drijven tot eindelijk hun moeite beloond werd. Dit strekt hen tot ere.

Van de. Antwerpse kwekers kunnen wij echter deze vererende getuigenis niet afleggen. Bij onze weten heeft niet één hunner ooit meer dan twee jaren zijn kruisingsproeven voortgezet en wellicht is daar de oorzaak van hun mislukken te zoeken.
Wanneer de Mechelaars de produkten hunner gelukte kruisingen ten gehore brachten, bleek nochtans dat bijna geen toon noch stroof van het gewoon lied de Mechelse vogels meer waar te nemen viel, zodat er in de plaats van een zangkoppeling der twee stammen - wat eigenlijk het nagestreefde doel was - nog slechts een kruiseling met Antwerpse zangrichting was overgebleven.
Hieruit blijkt dus wel dat het voordeel niet te Mechelen maar wel te Antwerpen te zoeken is. Zo zal stilaan de ene stam voor de andere moeten plaats ruimen, al naar gelang de ene in waarde, de andere overvleugelen zal.

Mechelse Zangkanaries en Belgische Waterslagers vormden dus van ouds een ras, maar splitsten zich in den loop des tijds in twee wel afgetekende stammen, verschillend in zangrichting en klankbeeld.
Alhoewel wij tot nu toe niet op degelijke uitkomsten hebben kunnen wijzen, beschouwen wij, Antwerpenaars, toch de mogelijkheid « een gunstige uitslag te bewerkstelligen ». Wij dienen daarom met meer taai geduld en ja, wel wat methodischer door te werken en geen kosten te ontzien.
Bekomen wij géén succes in twee of drie jaar, zetten wij onze proeven dan vier, vijf of zes jaar voort en zeker moeten wij dan lukken! De terugslag moet zich eindelijk toch openbaren !

Wanneer is dan toch de naam « Belgische Waterslager » aan onze vogel gegeven?
Ten jare 1903 had in Zierikzee een Internationale pluimveetentoonstelling plaats. Een ieveraar voor die tentoonstelling, de heer Hoogerheyde, Sigarenfabrikant te Zierikzee en vriend van B. Peleman, nodigde deze speciaal uit om er enige zijner vogels tentoon te stellen.
Bij de invulling van het inschrijvingsbulletijn gaf bedoelde liefhebber op: « Antwerpse Waterslager », naam die hij passender achtte dan Mechelse Zang kanarie.
In het verslag over die tentoonstelling werd onze zanger dan « Waterslager » genoemd. Kort nadien werd het Waterslagerssport meer dan voordien georganiseerd. Over onze vogel werden in vakbladen van Holland en België artikels geschreven en zo onze vogel meer bekend gemaakt.
 
Intussen was de Belgische Federatie ontstaan en op de tweede jaarvergadering dezer grote vereniging, gehouden in «De Graanmaat» te St.-Niklaas, kwamen de Belgische kwekers overeen onze vogel voortaan met de naam « Belgische Waterslager » te bestempelen.
Deze naam bevredigde al de liefhebbers der verschillende Belgische kweekcentrums als de schoonste en passendste naam die men onze vogel geven kan.

 H. THIJS - 1912