Terug 

Uit
Het boek voor de zangkanariekweker
van
Martin Weijling1948
 p. 53-57

Uit eigen ervaring weet ik van de Waterslager maar weinig, doch ik achtte dit geen reden om over deze karakteristieke zangkanarie niets te vermelden. Wel heb ik de waterslagers meermalen gehoord en ik meen te kunnen opmerken, dat, wat de holrol is in de Harzerzang, dat is de waterslag in het lied van de Waterslager. Harzervogels kunnen desnoods bijna de holrol missen, mits ze dan in een andere hoofdtoer overheersen, doch een Waterslager kan het onmogelijk stellen zonder de waterslag, want juist die toer stempelt hem in hoofdzaak tot nachtegaalzanger. Het is dan ook de waterslag, waarvan de kwaliteit en het aantal vormen bepaalt in hoeverre de waterslagers waardevol zijn. Vogels die alle drie vormen van de waterslag brengen zijn als zodanig de beste.

Hoe klinkt nu de waterslag en hoe is de fonetische tekst ? Een nauwkeurige definitie van deze toer is moeilijk te geven. Ik heb zo juist reeds gemeld, dat ik mij persoonlijk niet met de Waterslagersteelt heb beziggehouden, maar als ik hieraan nog toevoeg, dat Keurmeester van Woezik in 1938 schreef, „dat hij een definitie van de waterslag nooit ergens heeft gelezen en deze hem ook nooit door anderen werd medegedeeld, zodat hij voor deze definitie eigen bewoordingen heeft gekozen om het begrip „waterslag" aan een vaste gedachte te binden", dan is het begrijpelijk, dat ik de verklaring van een deskundige weergeef. Met toestemming van de heer van Woezik geef ik hier dan zijn definitie:

Waterslag is elke toonslag, waarin het kenmerk van het water op de grondtoon overheerst.


Als gevolg van deze definitie zal zich de vraag kunnen opwerpen, wat is water? Onder „water" verstaan wij het geluid, dat ontstaat bij een snelle verplaatsing van water, o.a. door stromen, door gieten en door vallen. Een andere of liever gezegd een definitie van waterslag heb ik nooit ergens kunnen lezen en werd mij ook nooit medegedeeld, zodat wij, willen we het begrip waterslag aan een vaste gedachte binden, genoodzaakt zijn, daarvoor een eigen bewoording te zoeken.


Laten wij aannemen, dat deze definitie juist is, dan vloeit daaruit voort, dat de hoofdkenmerken van de waterslag zijn:
1e de geslagen vorm en 2e het overheersen van het water op de grondtoon. Zonder deze twee kenmerken zal derhalve waterslag niet kunnen bestaan.


De waterrol, die wij gelijkstellen aan de rollende waterslag, kan dan ook, ondanks dat het water op de grondtoon overheerst, niet als waterslag worden aangemerkt, omdat hij het andere kenmerk n.1. de geslagen vorm mist. De waterrol, wij weten het, is een zuivere roltoer, zo gesloten en ononderbroken, dat van slaan daarbij geen sprake kan zijn. Zijn grote overeenkomst echter met de rollende waterslag en zijn even grote muzikale waarde als deze, had tot gevolg, dat hij in België en ook bij ons als rollende waterslag wordt bewaardigd. Als het echter precies aankomt op de benaming van de toer, dan is waterrol iets anders dan rollende waterslag.


Dit als intermezzo, om te voorkomen, dat waterrol in onze vogels als minder­waardigheid zou worden aangemerkt, want deze toer past uitstekend in het lied van de waterslager en het effect ervan kan even groot zijn als van de rollende waterslag.


Of wij nu klokkende, de bollende of de rollende waterslag nemen, beide hierboven genoemde kenmerken zijn in elk van deze drie vormen aanwezig. In de
klokkende waterslag horen wij het water langzaam buigend in de grondtoon, en de slag afgezet, d.i. elke slag op zichzelf staand en los van de andere. In de bollende waterslag horen wij het water iets sneller buigend en de slagen tegen elkaar aan liggend, dus niet afgezet. In de rollende waterslag horen wij het water snel buigend en de slagen korter en dichter in elkaar liggend. In elk van de drie vormen dus twee dezelfde kenmerken n.1. het slaan en het water. Ter onderscheiding van de waterslag uit alle andere toeren van het waterslagerslied hebben wij ons dan ook slechts af te vragen of beide kenmerken aanwezig zijn en wij kunnen met zekerheid vaststellen of wij al dan niet met waterslag hebben te doen. Zijn we eenmaal zo ver, de waterslag goed te kunnen onderscheiden, dan zal onze verdere studie er op gericht zijn, de drie verschillende vormen van waterslag naar hun naam te bepalen. Deze wetenschap zullen wij trachten ons eigen te maken bij het behandelen van het tweede deel van ons opstel, n.l. hoe moet waterslag zijn?


Elke stam, ja elke vogel, als men hem goed beluistert, is verschillend in waterslag. In eenzelfde stam vogels, al is hij nog zo homogeen in de voordracht van de waterslag, bemerkt de oplettende hoorder een verschil in de individuele voordracht. Er zijn echter slechts twee hoofdfactoren, welke het verschil kunnen veroorzaken. Deze hoofdfactoren zijn:    1e de vorm, 2e
de toon. In de vorm alleen kan men een geweldig aantal variaties aantreffen. Eigenlijk is het niet te zeggen hoeveel vormen de waterslag wel kan aannemen, want de vorm is wel zo aan wisseling onderhevig, dat telkenjare weer nieuwe vormen ontstaan en oudere verdwijnen.

Zo wij weten, heeft de waterslag drie hoofdvormen, n.1. de klokkende, de bollende en de rollende vorm. De klokkende vorm alleen heeft echter reeds een zeer groot aantal variaties, want bijna geen enkele stam heeft daarin dezelfde vorm en zelfs de vormen van de klokkende waterslag der vogels onderling in de stam zijn vaak verschillend.


Het is echter ook wel de klokkende waterslag, die de meeste variaties vertoont. Luisteren wij alleen maar naar het lied van de nachtegaal, dan horen wij alleen in de klokkende waterslag een grote verscheidenheid van vormen. Wij horen dan o.a. de golvende vorm, de geslagen vorm, de kloekende vorm, de gebroken vorm (d.w.z. dat de gewone slag op de helft wordt afgebroken), de dubbel geslagen vorm (die aanhoort als een dubbele slag en daardoor doet denken aan de al of niet bestaande koller) en nog andere vormen, die wij niet allen behoeven te beschrijven.


Zo is het ook bij onze waterslagers, met dien verstande echter, dat maar zelden meer dan een der hierboven genoemde vormen in het lied van een en dezelfde vogel wordt gehoord, maar als wij veel vogels onder ons gehoor krijgen, dan horen wij toch t.z.t. al die verschillende vormen optreden. In dit verband wil ik er nog even op wijzen, dat het beluisteren van de nachtegaal de beste gelegenheid is, om al deze vormen te kunnen horen en deze te leren onderscheiden. De kardinale vraag is nu echter, welke van al deze vormen is de beste? Vooropgesteld zij, dat van elke vorm van klokkende waterslag uiteraard een zekere bekoring uitgaat, en dat zelfs de minste dier vormen door zijn wendingen in de grondtoon een schone toer kan zijn, als de toon (waarover later) hieraan medewerkt. Het ligt voor de hand, dat de keurmeester steeds die vorm het hoogst zal aanslaan, die de grootste muzikale combinatie vertegenwoordigt. De hoedanigheid der medeklinkers en de wendingen en buigingen van het water in de grondtoon zullen in hun onderling verband de meerdere of mindere schoonheid van de vorm bepalen. Scherpe of harde medeklinkers, in combinatie met een goede vorm van de grondtoon, zullen enigszins afbreuk doen aan de combinatie als geheel, terwijl zachte, soepele medeklinkers naast een goede vorm van de grondtoon, de combinatie ten goede komen. Ook de wendingen van het water in de grondtoon (wij zeiden het reeds) zijn in bijna elke vogel verschillend. Hoe langzamer golvend, hoe soepeler deze wendingen zijn, des te schoner wordt de vorm van de grondtoon. Daarbij speelt ook een grote rol het verschil in toonhoogte van de verschillende in de grondtoon samengebrachte klanken. Hoe groter het verschil in deze toonhoogten is, hoe beter de wendingen hoorbaar zullen zijn en des te groter zal de indruk zijn, die ervan uitgaat. Hoorden wij niet vaak een schone klokkende waterslag, waarvan de grondtoon was samengesteld uit een diepe oe, een u, en een hoge i, welke drie klanken een groot verschil in toonhoogte vormen ? Worden deze drie klanken nu gebracht in de goede volgorde van het watergeluid, waarbij de i steeds op het eind van elke toongreep wordt geplaatst, dan hebben wij te doen met een zeer mooie grondtoonvorm, die, gebonden aan de soepele medeklinkers als wl of bl, een der mooiste vormen van waterslag uitbeeldt. De schoonheid van deze vorm wordt nog verhoogd, indien de combinatie der klanken in het juiste ritme wordt voorgedragen, d.w.z. zo langzaam, dat de wendingen goed tot hun recht kunnen komen.


De Belgische kenners hebben in het algemeen twee vormen van klokkende waterslag waaraan zij de voorkeur geven en zij spreken dan van: golvende kloek en slagende kloek. Wij zouden de betekenis van deze twee vormen uitdrukken als: golvende waterslag en geslagen waterslag. De golvende waterslag n.l. is de vorm, zoals wij die zo juist beschreven. Het golvende effect wordt verkregen, doordat de medeklinkers wl of bl zacht en soepel zijn en ook de wendingen in de grondtoon door hun ritme en hun volgorde aan golven doen denken. Deze vorm, de golvende waterslag, is dan ook uit muzikaal oogpunt, wel de mooiste aller vormen.


De geslagen waterslag, of zo wij hem willen noemen, de gekloekte waterslag, is echter ook een vorm, die bij de golvende vorm weinig behoeft onder te doen. Zijn medeklinkers kl of gl zijn echter iets minder soepel dan die van de golvende vorm, en daardoor krijgt de toer direct een geheel ander klankbeeld. De slag wordt zelfs iets pittiger, iets krachtiger, ook mede doordat de wendingen in de grondtoon iets korter zijn, dan die van de golvende vorm. Als hij goed is, zijn de wendingen echter precies dezelfde in hun volgorde en is het muzikaal effect ook buitengewoon schoon. Het geluid van elke slag, elke toongreep, doet ons denken aan het vallen van een druppel water in een plas of een met water gevulde emmer.


Zouden wij uit muzikale overwegingen de golvende vorm iets hoger moeten aanslaan dan de geslagen vorm, als stamtoer echter zou ik persoonlijk hem verkiezen boven de golvende vorm. Door in de loop der jaren goed onze oren open te hebben gezet, meen ik uit verschillende waarnemingen de conclusie te moeten trekken, dat de golvende vorm, vooral in de diepe tonen, moeilijker is te behouden dan de geslagen vorm. Het gevaar voor het verlopen naar een te hoge toonligging en het vervlakken van de toer is dan ook m.i. groter bij de golvende dan bij de geslagen vorm van de klokkende waterslag. De vogels die de geslagen vorm zingen, zijn in de regel echte kloekvogels met meestal veel waterslag in hun lied, terwijl die met golvende vorm nogal eens wat harzerachtig zijn in hun bijtoeren. Ik acht het ook niet uitgesloten, dat de golvende vorm zijn ontstaan dankt aan een weinig invloed van de holklingel uit het harzerlied. Het is echter ook hier weer de persoonlijke smaak, die aangeeft welke vorm men als stamvorm verkiest, en zo zal een kweker de golvende vorm kunnen verkiezen boven de geslagen vorm, ondanks dat de veredeling ervan meer inspanning vereist.


Buiten deze twee genoemde vormen kan de klokkende waterslag nog verschillende nuances in vorm vertonen. Alle andere vormen echter zullen hem in waarde doen dalen. Zelfs de dubbelslag, zo wij die bij de nachtegaal hoorden, kan zich in muzikale schoonheid niet met beide eerstgenoemde vormen meten. Nog minder muzikale waarde heeft de gebroken vorm, (d.i. als de wendingen van het water op de helft afbreken). Daardoor verliest de toer zijn grote soepelheid en zijn veelheid van klanken in eenzelfde toongreep, hetgeen als een gebrek kan worden beschouwd.


Alle andere afwijkende vormen zullen wij niet afzonderlijk beschrijven, omdat een ieder hiervan bij vergelijking wel ongeveer kan bepalen, welke waarde zij bezitten. Wij zullen thans onze aandacht wijden aan de tweede grote factor, die naast de vorm, zijn invloed op de waarde van de klokkende waterslag doet gelden en wel: de toon. De klokkende waterslag kan in bijna alle toonhoogten worden gezongen, daarbij (naar onze mening) uitgezonderd de hoge i, omdat daarin geen ruimte is voor de toonwendingen, die nodig zijn tot het voorstellen van het water. Het is wederom de nachtegaal, die ons doet bewijzen, dat een geweldige toonwisseling in deze toer mogelijk is. Bij onze waterslagers horen wij echter meestal slechts één toonhoogte bij een en dezelfde vogel als grondtoon in zijn klokkende waterslag. Het is welhaast overbodig lang stil te staan bij de overweging, welke van alle deze toonhoogten de meest gewenste is. In elke toer is toondiepte een eerste eis voor een hoge waarde en dit geldt eveneens voor de klokkende waterslag. Ook deze toer kan in een hoge toonligging nooit zijn maximum waarde behalen, al is de vorm nog zo goed. Naar gelang de toon diep is, stijgt de waarde en omgekeerd naar gelang de toon hoog wordt, daalt de waarde van de toer. Wil dus een klokkende waterslag zijn hoogste waarde kunnen bereiken, dan moet, naast de hiervoor genoemde goede vorm, de toondiepte eveneens het diepst bereikbare benaderen, zodat dus beide factoren, t.w. vorm en toon elk hun aandeel hebben in de vorming van de waarde van de toer.


Er zijn echter nog wel zekere secundaire factoren, die de waardebepaling beïnvloeden. Een diepe toon kan n.1. niet tot zijn recht komen, als hij de nodige helderheid mist. Eveneens is het de klankvolheid, die nodig is om een toon, op welke hoogte hij ook wordt gezongen, het muzikale effect te verlenen. In de praktische kweek is het echter vooral de toondiepte, die ons het meeste hoofdbreken oplevert. Zo gemakkelijk het is om, een diepe toon om te zetten in een hogere, zo moeilijk is het om een diepere toonligging te verkrijgen. Hieruit volgt, dat aan toondiepte de grootste aandacht wordt besteed en dat deze, als beloning voor de prestatie van de kweker, haar invloed bij de waardebepaling doet gelden.


Bij de overweging, hoe moet waterslag zijn, stellen wij ons dus allereerst de vraag, hoe is de vorm en hoe is de toon, om daarna enkele ondergeschikte „kenmerken van hoedanigheid" te overwegen. Voor de klokkende waterslag hebben wij een en ander aan onze gedachtengang laten passeren en ik hoop van harte, dat alle liefhebbers van waterslagers mij daarin hebben gevolgd, opdat wij „en corps" beter dan tot nu toe in staat zullen zijn, de klokkende waterslag, (de hoofdtoer onzer vogels) te onderscheiden niet alleen, doch hem ook naar waarde kunnen schatten.


Voor wat betreft de bollende en de rollende waterslag hebben wij eveneens het kenmerk vastgesteld en kunnen wij, met een weinig studie, ook deze twee hoofdvormen van de andere toeren onderscheiden. Hieraan zou ik nog kunnen toevoegen, dat de bollende en ook de rollende waterslag, ter onderkenning van de klokkende vorm, eenvoudiger zijn van structuur, d.w.z. dat elke slag (of toongreep) minder buigingen vertoont dan de klokkende vorm in de grondtoon en dat bovendien het tongenspel, dat aan klokkende waterslag identiek is, in beide eerstgenoemde vormen niet hoorbaar is, althans slechts in zeer geringe mate.


Afwijkingen van de goede vorm van bollende of rollende waterslag komen veel minder voor dan bij klokkende waterslag. Toch hoort men nu en dan vormen van deze twee toeren, die het klankeffect van een overigens goede toon benadelen. De grondtoon kan namelijk te recht zijn, d.w.z. dat de buigingen van het water te gering zijn, waardoor de toer de nodige soepelheid mist. Ook de medeklinkers kunnen een nadelige invloed op de toer als geheel uitoefenen. De aanwezigheid van een groot aantal medeklinkers in deze beide toeren kunnen bewerkstelligen, dat het water spattend aanhoort en dat daardoor het klankeffect wordt geschaad. Een ronde, soepele grondtoon met zachte medeklinkers is de ideale vorm. Deze vorm, gepaard aan een matig ritme en een diepe toon, kan de toer de grootste waarde doen bereiken. De toon van de bollende of de vallende waterslag verhoogt of vermindert de waarde naar verhouding, dat deze dieper of hoger ligt. Hieruit volgt, dat ook bij deze toeren de diepte een eerste eis is, en dat zonder diepte nooit een zeer hoge waardering mag worden verwacht, al is de toer overigens nog zo goed van vorm. Dat helderheid van toon en toonvolheid hierbij dezelfde rol spelen, als die wij bij de klokkende waterslag bespraken, behoeft nauwelijks te worden gezegd.

Bij het overwegen, hoe waterslag moet zijn, heb ik mij laten leiden, deels door de bestaande theorieën en deels door een logische gedachtengang, die zich door jarenlange studie in dit onderwerp heeft ontwikkeld, zonder echter de pretentie te willen hebben, het alleen te weten.

M. van Woezik