OUDE MEESTERS
Old masters (2004)
van Simon Gray
't Klein Raamtheater
Een conflict rond de kunsthandel in het Italië van Mussolini
De Litouwse émigré Bernard Berenson ontpopte zich begin vorige eeuw tot de grote kenner van de Italiaanse Renaissanceschilders. Na zijn studies in Harvard publiceerde hij verschillende standaardwerken over de Venetiaanse en Florentijnse meesters uit de 16e eeuw. In 1900 huwt hij Mary Costello. Ze verhuizen naar de 18e eeuwse hofstee I Tatti in Toscane. De villa wordt een internationaal studiecentrum voor Renaissancekunst. Vanaf 1906 gaat Berenson in zee met Joseph Duveen, een flamboyante en op geld beluste kunsthandelaar uit Londen. Samen ontwikkelen ze Duveens lucratieve verkoop van schilderijen aan Amerikaanse miljonairs. Berenson bepaalt of een doek van Titiaan of van Giorgione is, Duveen verkoopt het dan aan één van zijn rijke klanten.
1937. Bernard praat op zijn terras over kunst en politiek met zijn zieke vrouw Mary en met zijn secretaresse/maitresse Nicky. Hij vermoedt niet dat zijn zakenpartner Joseph hem vanavond nog zal bezoeken om hem voor te stellen hun geheime overeenkomst een heel nieuwe inhoud te geven…
De Britse auteur Simon Gray werkt de verhouding die bestaan heeft tussen Berenson en Duveen uit tot een studie over wat de waarde bepaalt van een kunstwerk, hoeveel de naam van de schilder daarbij betekent, over vervalsing en fraude op persoonlijk en artistiek vlak.
meer informatie over: | Bernard Berenson en Joseph Duveen |
Mary Costello en Nicky Mariano | |
Giorgione, Titiaan en de Aanbidding door de herders | |
Villa I Tatti |
Regie: Robert
Sian
Regie-assistentie: Lieve Maerschalck
Vertaling: Paul Goris
Decor: Marc Cnops
Toneelmeester: Rob Karreman
Kostuums: Elena Loginova
Met: Chris Bus, Magda
Cnudde, Ronnie Commissaris,
Jef Demedts en Carry
Goossens
Speelperiode: van 3 maart tot 8 april 2006, wo-do-vr-za
om 20u (behalve 25/03, 29/03 en 30/03); op donderdag 23 maart ook om 13u30 en
op zondagen 19 maart en 2 april 2006 om 15u.
reisvoorstellingen op 7/03 (Ieper), 25/03 (Kortemark), 30/03 (Aarschot)
Bernard Berenson en Joseph Duveen
Bernard
Berenson wordt in 1865 in een dorp nabij Vilnius, Litouwen geboren. In 1875
emigreren zijn ouders naar de Verenigde Staten, waar Bernard school loopt aan
de Latijnse school in Boston. Later zal hij gaan studeren aan de Universiteit
van Harvard waarna hij naar Europa trekt om kunstwerken te bestuderen. Hij verliest
zijn hart aan Italië en besluit daar te blijven wonen en werken. Van 1889 tot
1903 publiceert hij verschillende werken die hem al snel naam en faam geven,
in die mate zelfs dat zijn vier belangrijkste beschouwd worden als de vier evangeliën.
Zijn boeken worden als studiemateriaal gebruikt aan de Amerikaanse universiteiten
waar kunstgeschiedenis als vak wordt geïntroduceerd. Dit geeft hem een stabiel,
zij het vrij bescheiden inkomen, dat waarschijnlijk ontoereikend is voor wat
hij in gedachten heeft. In de roman 1934 van zijn vriend Alberto Moravia, krijgt
hij gestalte in de figuur van Shapiro, die volgende zinnen zegt: 'Toen ik jong
was, was ik straatarm en zat natuurlijk, als alle armen, vol idealen. Mijn voornaamste
ideaal was de schoonheid. Maar ik was Russisch staatsburger, ik ben geboren
in een dorp in Litouwen, en in dat dorp was werkelijk niets moois te bekennen.
[…] Maar ik kwam al spoedig tot het inzicht dat er iets niet klopte in mijn
leven als minnaar van de schoonheid. En dat was mijn totale gebrek aan middelen,
zoals men dat zo treffend uitdrukt. Dat wil zeggen, aan de onontbeerlijke vrije
tijd om te genieten van de schoonheid die ik mij tot doel had gekozen. […] Tot
dan toe had ik rijkdom verachtelijk gevonden, maar nu was ik bekeerd tot de
gedachte dat ik in de eerste plaats rijk moest zien te worden.' Berensons benadering
van kunst was vooral gefocust op het bepalen van de authenticiteit van een kunstwerk.
Hij stond bekend als 'het beste paar ogen in de wereld' voor Renaissance kunst,
zijn verdict van authenticiteit was in die tijd goud waard. Renaissance schilderijen
vormden tot dan toe slechts een klein onderdeel van de kunstmarkt omdat authenficatie
zo moeilijk was. Renaissance meesters hadden ateliers waarin jonge begenadigde
schilders opgeleid werden, zoals het atelier van Bellini die zowel Giorgione
als Titiaan onder zijn hoede had. Het werk van Berenson bracht daar grote verandering
in. In 1906 leert hij Joseph Duveen kennen en in 1912 komen ze tot een akkoord:
Berensons voorziet de schilderijen van Duveen van het beruchte Berenson label
van authentificatie en bewierookt ze in de vakpers, in ruil hiervoor krijgt
hij fikse sommen geld. Aan hun samenwerking komt in 1936 een einde wanneer Berenson
weigert De Aanbidding door de herders toe te wijzen aan Giorgione. Ondertussen
wordt de greep van het fascisme op het publieke en culturele leven groter en
groter. Berenson die een fervente tegenstander van het regime is en dit ook
luidkeels verkondigt, wordt nauwlettend in de gaten gehouden door de politie.
Zijn vreemde afkomst en zijn Jood zijn maken de situatie alleen maar erger.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt hij genoodzaakt I Tatti te verlaten en
onder te duiken bij de markies Serlupi die diplomatieke immuniteit geniet. Na
een jaar in ballingschap keert hij terug naar de villa waar hij zal blijven
wonen tot aan zijn dood in 1959.
Joseph Duveen wordt in 1869 in Engeland geboren als oudste zoon van een Joods-Nederlandse handelaar in Delfts porselein. In 1886 stapt hij in de zaak en in 1909 wordt hij, na het overlijden van zijn vader, directeur van de firma The Duveen Brothers. Gedreven door een tomeloze ambitie, stuurt de flamboyante Duveen de firma in de richting van de risicovolle maar lucratieve kunstmarkt. Hij opent filialen in Parijs en New York en wordt in een mum van tijd de 'dealer king'. De onweerstaanbare, niet erg discrete Duveen had een feilloos zakeninstinct. Hij haalde kunst uit Europa bij de verarmde adel en verkocht die aan welwillende, op aanzien beluste Amerikaanse miljonairs, zoals William Randolph Hearst, Andrew Mellon, John D. Rockefeller en Henry Clay Frick. Door een ingenieus netwerk, waarbij zelfs butlers aan te pas kwamen, wist Duveen heel wat familie erfstukken op de kop te tikken. Hij kocht wat in de smaak viel bij zijn klanten, die absoluut niet geïnteresseerd waren in portretten van lelijke mensen. Zo werd een Titiaan door een klant geweigerd omdat de geportretteerde kaal was. Schilderijen die in slechte staat waren, werden scrupuleus gerestaureerd, omdat zowel Duveen als zijn klanten van helder, glanzende schilderijen hielden. De kunsthandelaar had slechts een probleem, de authentificatie van de doeken van de oude meesters. Het pact met de wereldvermaarde connaisseur Berenson was de oplossing. De geschiedenis heeft ondertussen uitgewezen dat de oude meesters hysterie van de jaren twintig, mede gecreëerd door Duveen, voor heel wat foute toewijzingen heeft gezorgd. Zo is vastgesteld dat er van de zeventien schilderijen die als een Titiaan verkocht werden, slechts vier van de hand van de meester zijn. Oude meesters werden voor miljoenen verhandeld, prijzen werden de hoogte ingejaagd door de rivaliteit tussen de concurrenten, zelfs werken van mindere goden haalden topprijzen, terwijl hoogstaande werken van o.a. Goya, Courbet en zelfs Van Gogh, zelfs niet in de buurt kwamen van derderangs kunstenaars uit de Italiaanse cinquecento. Joseph Duveen, de heerser van de kunstmarkt, eerste baron van Millbank, de rijke filantroop die veel geld en schilderijen geschonken heeft aan Britse musea en kunstgaleries, sterft in 1939 op zeventigjarige leeftijd. Zijn neef Edward Fowles, die van 1917 tot 1938 het filiaal in Parijs leidt, neemt in 1939 de zaak over.
Mary Costello en Nicky Mariano
Mary Costello, weduwe en moeder van twee kinderen, huwt in 1900 met BB. Ze huren
samen de villa I Tatti, die ze in 1907 kunnen aankopen door geld te lenen van
een vriend. Het is zij die in staat voor de verbouwingen van de villa en ten
stelligste tegen de plannen van haar man is om I Tatti na te laten aan Harvard
en niet aan haar kinderen. Mary en Bernard waren een buitengewoon paar, dat
legendarische ruzies uitvocht en echtelijke trouw niet zo nauw nam. Maar in
de kunst waren het echte handlangers. Mary had voor haar huwelijk al een aantal
artikels en een boek gepubliceerd. Tijdens haar huwelijk was zij BB's rechterhand
en zijn grootste criticus, zeker wat zijn prozastijl betrof. Zelfingenomen passages
werden zonder scrupules, met de nodige minachting geschrapt. Ze hield notaboekjes
bij, waarin ze observaties neerschreef. Ze hielp hem ook bij de eindeloze revisies
van zijn bekende lijsten van Italiaanse schilderijen. In 1919 stelt Mary Nicky
Mariano, die ze voor de oorlog had leren kennen, aan als bibliothecaresse. Mary
was volledig in de ban van de persoonlijkheid van Nicky, die ze als een zielsverwant
zag, een unsereiner zoals ze zelf zei. Nicky was de dochter van een Napolitaanse
intellectueel en een Baltische edelvrouw. Ze was een tactvolle, charmante, mooie
jonge vrouw en Bernard, die zijn hele leven lang vrouwelijk schoon koesterde,
werd vrijwel onmiddellijk verliefd op haar. De liefde was wederzijds en werd
zelfs bezegeld door Mary's goedkeuren. Eerder dat jaar werd Mary ernstig ziek,
ze krijgt een zenuwinstorting terwijl Bernard in Parijs is. Ze zou eigenlijk
nooit meer echt herstellen en haar gezondheidstoestand verslechtert over de
jaren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog wanneer Bernard met Nicky naar de nabijgelegen
villa van de markies vluchten, blijft Mary achter op I Tatti. Ze sterft in 1945.
Nicky Mariano, die altijd aan Bernards zijde zal blijven, sterft in 1968.
Giorgione, Titiaan en De Aanbidding door
de herders
(ca 1504, Washington National Gallery)
De Venetiaanse schilder Giorgione (1476-1510) was een van de meest invloedrijke
en enigmatische figuren uit de Italiaanse kunst. Zijn korte, maar schitterende
carrière, gaf een beslissende wending aan de schilderkunst. Giorgione schildert
in de traditie van zijn leermeester Bellini, de heldere compositie en de kleurovergangen
zijn duidelijk zichtbaar in zijn eerste werk, maar hij gaat verder dan zijn
stimulator. Hij schildert rechtstreeks op doek, zonder voorschetsen en ondertekeningen,
wat resulteert in een atmosferische gevoeligheid en poëtische sfeer, een visueel
gedicht, waarin mens en landschap een eenheid vormen. Ook op het vlak van de
inhoud is hij een vernieuwer. Zijn landschapscènes zijn raadselachtige, niet
te doorgronden thema's die niet langer refereren naar Bijbelse, klassieke en
allegorische verhalen. In de voetsporen van Giorgione volgde een man die de
Venetiaanse schilderkunst naam en faam zou bezorgen. Titiaan (1485-1576) wordt
beschouwd als de grootste schilderspersoonlijkheid die de 16e eeuw heeft voortgebracht.
In de geschiedenis van de kleur neemt hij een unieke plaats in en hij verleent
een ongekende vrijheid aan de zuiver picturale vormgeving. In het atelier van
Bellini leert Titiaan de tien jaar oudere Giorgione kennen. De onzekerheid van
het onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van sommige werken, de toewijzing
ervan, bewijst hoe gelijkmatig de ontwikkeling van Giorgione ten opzichte van
Titiaan verloopt en welke betekenis de jonggestorvene voor het werk van Titiaan
had. De weinige werken die Giorgione heeft nagelaten, zijn niet gesigneerd en
gedateerd, waardoor de toeschrijving ervan aan hem nooit met volledige zekerheid
vastgesteld kan worden. Zijn oeuvre was dan ook het onderwerp van vele twisten
en discussies tussen kunsthistorici en critici. De aanbidding door de herders
wordt nu algemeen aanvaard als een Giorgione, terwijl sommigen nog altijd blijven
beweren dat het een Titiaan, of zelfs een Bellini, is. Het belang en de waarde
van de werken van Giorgione zijn voor de schilderkunst onmiskenbaar, de zeldzaamheid
ervan, onbetaalbaar volgens de wetten en de logica van de kunstmarkt.
Villa I Tatti
Het leven van Bernard Berenson en Mary is onlosmakelijk verbonden aan de villa
I Tatti, gelegen in de heuvels rond Firenze. Het echtpaar verbouwt het, of eerder
creëert het, tot een heiligdom van kennis en kunst, een humanistisch centrum,
de realisatie van de oude renaissance droom van een locus amoenus, waar intellectuelen,
schrijvers, edelen en vooraanstaande figuren zich thuisvoelen en tot vruchtbare
gesprekken komen. Onder de vele vrienden aan huis waren, de kunsthistorici Kenneth
Clark, John Walker, John Pope-Hennessy, de schrijvers Edith Wharton en Alberto
Moravia, de politieke denkers Walter Lippman en Gaetano Salvemini en de musicus
Yehudi Menuhin. In I Tatti verzamelt BB een uitgekozen collectie aan Renaissance
kunst, waaronder werken van Giotto, Sassetta, Domenico Veneziano en Lorenzo
Lotto. Zijn hele leven lang werkt hij aan zijn bibliotheek met 50 000 naslagwerken
en zijn fototeca met zo'n 300 000 foto's. Na zijn dood laat hij het huis en
zijn waardevolle inhoud na aan Harvard University. Het was zijn diepste wens
dat de villa zou dienen als studiecentrum voor rijpe studenten die volledig
in de geest van zijn leven, kunst visueel zouden bestuderen, om zo door te dringen
tot het esthetisch genie dat zich manifesteert in de artistieke creatie. De
studenten zouden volwaardige humanisten moeten worden en niet louter 'boekhouders'
van de kunst. Zijn wens wordt gerealiseerd en in 1961 opent I Tatti zijn deuren
als Centrum voor Italiaanse Renaissance Studies.